Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVII.

En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. Efeze VI: 17

Sedert de Osmanen in 1453 Constantinopel innamen, trad in het Zuid-Oosten van Europa een algeheele verandering van toestand in. De Turken waren nu heer en meester van Egypte, van heel het Westen van Azië, en van den Oost-en Zuidhoek van Europa. Nu geve men zich wel rekenschap van de beteekenis, die hieraan gehecht moet worden. Men verlieze toch nimmer uit het oog, dat de Osmanen het recht meenen te bezitten, om zich desnoods van alle beschikbaar terrein, dat ze opsporen of waarmede ze in aanraking komen, met desnoods den sterken arm meester te maken. De Osmanen immers beschouwen zichzelven als de uitverkorenen van Allah. De eenige waarachtige God draagt hun niet slechts zijn gunst en zijn genade toe, maar ziet in hen zijn machtig keurcorps. De Mahomedanen zijn geheel onderscheiden van hen, die buiten hun corps staan. Die anderen behooren Gode niet toe, m'aar staan veeleer in vijandigen zin tegen Hem over. Er is geen sprake van, dat de uitverkorene Islamieten en de overige be-, woners van welke streek ook van gelijke conditie of beteekenis zouden zijn. Veeleer staan de Islamieten en de nog onbekeerden zoo principieel als het slechts even kan scherp tegen elkander over. Allah heeft op aarde en in zijn hemel een machtige schare van getrouwen. Dat zijn allen personen, die zich van de overige wereld hebben losgemaakt en zich naar heel hun existentie aan Allah hebben overgegeven. Deze toegebrachten bekleeden in den hemel en op aarde een geheel eenige eerepositie. Wat onder de leden van een Hof wordt gerekend, staat onder ons in hoogere orde dan de gewone onderdanen, doch in veel eeniger en strenger zin nog zijn de geroepen Mohamedanen uitverkorenen van Allah. Alles wat buiten de gemeenschap met Allah verkeert, neemt zelfs veeleer een min of meer vijandige positie in. De aan Osman toegebrachten rekenen als tot een heilige orde, waarin niemand verkeeren kan, die niet door Allah onder zijn gunstgenooten is opgenomen. Doch is men dan ook eenmaal in deze heilige orde ingelijfd, dan staat ge boven al wat u in de onheilige wereld omringt. Wat in die orde van Islam werd ingelijfd, leeft in hoogere sferen. Het hoort tot een hoogere levenssfeer, en wie onder die heiliglijk ingelijfden verkeeren mag, ziet nooit anders dan met minachting op al wat buiten dien heiligen kring vertoeft neder. Men geldt als men door Osman tot zich getrokken is, niet alleen als van een hoogere familie, maar men bezit een hoogere menschelijke digniteit. Men is als van een hooger geslacht geworden. Men draagt een schier hemelsch karakter, en evenals Allah uit de hoogte neerziet op al wie buiten zijn heiligen kring staan, zoo beschouwde ook een heiliglijk ingelijfde al wat tot de lagere wereld behoort als schier enkel der verachting waardig.

Nu zou dit op zich zelf nog een minder gevaarlijk karakter dragen, indien het bij die moreele onderscheiding bleef, en de niet-ingelijfden eeniglijk van lagere orde in de publieke schatting waren. Doch zoo staat 't juist niet. De heiliglijk ingelijfde Osmanen beschouwen zich als bekleed met zoo hooge waardigheid, dat ze zich geroepen moeten gevoelen als desnoods tot het aantasten van anderer leven gerechtigd. De scheiding is gevolg van de onderscheiding. En waar nu eenmaal de verkorene van Allah van zijn niet geheiligde omgeving geheel losgemaakt is, kan op hem ook de verplichting rusten, om den onheiligen hun rust te benemen, hen aan te vallen, en hun positie beklemd en bang te maken. Zijn er dan onder de geroepenen van Allah bijzonder uitverkorenen, die, met macht en eere bekleed, den strijd tegen het onheilige gepeupel moeten opnemen, dan is het noodzakelijk gevolg hiervan een permanente oorlog, die niet tot rust en vrede kan leiden, dan na volkomen ten onderbrenging en nederwerping van de onheilige elementen. Dit noopt dan natuurlijk tot openbaren strijd, en wel tot een strijd van zoo hardnekkig karakter, , dat er aan geen vergelijk, veel minder aan vreedzaam verkeer kan gedacht worden. De verkoren vrienden van Allah zijn er dan op bedacht om diens rijk uit te breiden, neder te werpen al wat tegen Allah en zijn rijk overstaat, en niet af te laten eer alle tegenstand gebroken blijkt te zijn.

Dit laatste nu is 't wat ook voor de Turken gold, toen hun Sultan er op uittoog, om hun rijk uit Azië naar Europa over te dragen. Constantinopel en de breeduitgezette omgeving gold als geroepen, om de Sultanische macht voor goed en duurzaam ook in Europa vast te leggen. Men stond daarom beslist vijandig tegenover alle bevolking van deze streken, die zich tegen de Osmanen verzette, en de Turken beletten wilde hier voor goed en vast hun Sultanische macht te vestigen. Het bedoelde niet te zijn een in stillen vrede naast elkander huizen, maar 't werd van meetaf een opeischen der suprematie over geheel deze streek van Europa, en het doorzetten van dezen eisch met wapengeweld. Wel kon men daarbij de overvloedige veelheid, vooral van Grieksche inwoners, niet man voor man te lijf gaan om ze van het leven teberooven, maar onverbiddelijk werd de eisch dan toch doorgezet, dat geheel de bevolking van deze te veroveren en veroverde streken, zich zonder voorbehoud onderwerpen zou, en allerminst werd hierbij het leven der aangevallenen gespaard. De Turken vooral trokken dit ver en ontzagen zich nimmer om desnoods met geweld door te tasten. Zoo zag men uit de Islamitische hoogte op al wat in Griekenland en in de daarboven gelegen streken weerstand bood, neer. Zelfs tot in Hongarije drong men door, en schoof tot Weenen vooruit, om zijn oppermacht onaantastbaar te maken.

Voor ons is het nauwelijks mogelijk om in die trotsche, hoogmoedige gedachten ons in te denken, maar van Turksche zijde ontzag men zich in niets. Men gevoelde zich in zijn trotsch zelfbehagen eenmaal onder de gezaligden van Allah. Met Allah stond men in heilig verkeer. Door Allah's gunste behoorde men tot een hooger soort menschen. Steeds daalde de gunst van Allah als een toebedeeling van een rijken familiezegen op de echte Islamieten neder. En te meer achtte men hiertoe te mogen overgaan, daar immers de aangevallenen die zich aanstonds tot den Islam bekeerden, aan de gunst en genade van Allah deel erlangden, en den zegen van de aanhoorigheid tot Osman genieten mochten. Doch gelukte het niet dit heilig lokaas te laten doorwerken, zoodat de wederstander van verre bleef staan, dan achtte de Islamiet zich ook gerechtigd om toe en door te tasten, en ontzag men zich niet om in de aanwending van wapengeweld heil te zoeken. En te minder zag men daar tegen op, wijl immers de in Noord-Afrika en Azië opgedane ervaring scheen te pleiten voor de drieste bewering, dat, mits men maar'> doortastte, tenslotte zoo goed als heel de bevolking het Christendom willig verzaakte, en aan den Islam' het pand van haar trouw schonk. Men was nu eenmaal vast overtuigd, dat tiet Christendom, hoe goed ook bedoeld, onmachtig was, om de bevolking tot een hooger en rijker gelukstaat op te heffen. In Azië en jn Afrika had men voor oogen gezien, hoe betrekkelijk weinig inspanning het kostte, de bevolking haar Christelijke overtuiging te doen verzaken, en schier eenparig in den Islam heil te doen zoeken. Men zag er daarom zeer wel iets mogelijks m, om ook diep tot in het hart van Europa den Islam te doen doordringen. Ea mocht het vroeg of laat gelukken in Europa gelijke uitkomst als in Azië en Afrika te bereiken, dan achtte men er zich op te kunnen beroemen, dat men ook hier een hoogeren gelukstaat had doen intreden. Het niet slagen van dezen toeleg is dan ook in het Sultans paleis te Constantinopel de prikkelende erg rnis geweest. Men wreekte ? .ich toen, door zoo ver mogelijk zijn duchtig leger in het hart der natiën te doen doordringen, en tot diep zelfs in de negentiende eeuw is men rusteloos doorgegaan, om, zoo 't kon, zijn macht in deze streken nog vaster te doen wortelen.

Geheel bedrogen kwam In de 16e eeuw uit, wie zich had ingebeeld, dat Turkije's doordringen in Europa, en met name zijn inbezitnemen van Constantinopel in 14S3, ten leste de scherpte aan den strijd, dien het tegen Europa voerde, zooal niet bezweren, dan toch temperen zou. Reeds wat we over den grooten zeeslag bij Lepanto schreven, toont het tegendeel. De slag bij Lepanto werd in 1S71 geleverd, toen de alles onderstbovenkeeVende beweging van de Reformatie de dusver bestaande verhoudingen geheel uit haar verband had gewrongen. Sterk kwam dit onderscheid vooral bij den slag van Lepanto uit. Die zoo machtige triomf werd, gelijk we opmerkten, toentertijd door Spanje behaald, dat toen juist nog de kans schoon zag, om zijn geduchte vloot door de hoogst denkbare krachtsinspanning in haar zenith te brengen. Maar nog opmerkelijker dan die ongedachte triomf was de volstrekte c^atnekeer in de wederzijdsche verhoudingen, die kort daarop volgde, en Spanje niet lang daarna in volkomen machteloosheid terugwierp. Juist hieruit echter blijkt Op verrassende en aangrijpende wijze, hoe bijna niets tot in 1580 het sinds 1517 met de Reformatie gebeurde den Sultan tot het aannemen van een gewijzigde houding bewogen had. Wie de geschiedenis der Turksche oorlogen van 1522 tot aan den vrede van Bucharest in 1811 of tot den opstand der Grieken in 1821, die in 1830 door hun vrijmaking gevolgd werd, met eenige nauwkeurigheid nagaat, ontwaart geheel deze reeks van jaren door, een steeds gereed staan van Turkije om zijn positie te handhaven en te versterken. Oppervlakkig beschouwd zou men verwacht hebben dat Turkije door de groote gebeurtenissen der Hervorming, en met name door den 80-jarigen en 30-jarigen oorlog, veel dieper dan voorheen in het middenpunt van de Europeesche aangelegenheden zou zijn doorgedrongen. Doch hiervan meldt de geschiedenis ons niets. Wel ontwaart men al spoedig, hoe Turkije in de Middellandsche zee en op eigen terrein van de groote Europeesche oorlogen partij zocht te trekken, maar toch kan op geenerlei wijze beweerd, dat het van de Roomsche of Luthersche of Gereformeerde splitsing partij heeft getrokken. Wel heeft het gepoogd op eigen terrein profijt te trekken van da spanning waarin de Europeesche Mogendheden in het midden, in het westen en in het noorden van Europa ten opzichte van elkander geraakten, maar uit niets bleek, dat lurkije met beslistheid voor den Paus, voor Luther of voor Calvijn partij had gekozen. Turkije wrong zich daarom wel tusschen de ultra's in, en wist van de opkomende gespannen verhoudingen te zijner tijd partij te trekken, maar dit ging om en om, al naar gelang het locaal zich meer hulpe beloven kon 't zij van de Roomschen, 't zij van de Protestanten.

Dit behoeft allerminst te verwonderen. Men had te Constantinopel zeer wel een open oog voor de verschillen en onlusten, die op steeds bitterder wijze het hart en het westen van Europa verdeelden, maar in het Paleis van den Sultan meende men veiligst te doen met deze onderlinge geweldenarijen van de Christenen in het noordelijk deel van Europa over één kam te scheren. Men zag-wel dat er machtige verschillen en tegenstellingen gaapten, maar toch viel niet met zekerheid uit te wijzen, dat deze onderlinge verschillen der Christenheid de kern van het Mohamedanisme raakten. Ook de Islamieten verschilden maar al te vaak van inzicht, en hun geleerden lieten nimmer na zulk een onderling verschil van inzicht tot in bijzonderheden na te pluizen. Nimmer echter raakten deze verschillen het Islamitische beginsel. En zoo nu ook ontwaarden de Turken zeer wel, dat ook de Christenen het lang niet altoos geheel met elkaar eens waren. Het kostte hun zelfs weinig inspanning om de breed uiteenloopende verschillen binnen juiste grenzen af te meten, maar steeds bleef het voor hen vast staan, dat dit alles toch het fundamenteele onderscheid niet raakte. Of men Roomsch, Luthersch of Calvinistisch dacht, wees ongetwijfeld op zeer uiteenloopend inzicht, maar dit verschil raakte het uitgangspunt en het beginsel voor den Islam niet. Men placht daarom dit alles over één kam te scheren, en legde het er veeleer op toe, om beurtelings de èéne en dan weer de andere schakeering van het Christelijk gevoel te begunstigen. Zoo speelde men de éene schakeering tegen de andere uit.

De Islam stond eenmaal vastgeschroefd op eigen uitgangspunt. Schakeering van inzicht kon hierbij een enkel maal intreden, doch dat raakte de bijzaken, die tot de positie die men in de wereld innam, niets toe of af deden. In Bagdad vooral viel dit straks waar te nemen. Nimmer echter kon dit het doolzieke subjectivisme, gelijk dit onder de Christenen zoo vaak alles uiteen wierp, onder de volgelingen van Mohamed doen opkomen. Hier kon het subject nimmer het uitgangspunt van de aan te nemen houding worden. De Sultanische religie wees het eenmaal uit, dat alle Islamieten afstand hadden gedaan van elk zelfstandig uitgangspunt, en zich zonder voorbehoud of uitzondering in den meest volstrekten zin aan de uitwijzing der geestelijke hoofden hadden overgegeven. Hun {oppositie raakte derhalve volstrekt niet enkel de Roomsche of de Hervormde pretentiën. Ze stonden veeleer vierkant tegen al wat op den naam van Christen dreef over. En al namen ze nu niet zelden de partij voor een der Christelijke fractiën op, dit hing niet af van wat Rome boven Luther of boven Calvijn voorhad, maar eeniglijk van wat hun in en om de Middellandsche zee in het gevlij kwam. Toen ze nu van Spanje bij Lepantoeen gevoelige knak hadden ontvangen, die hun zeemacht zeer aanmerkelijk in beteekenis deed verliezen, kon er niets vreemds in liggen, dat men in Constantinopel zoo straks met dank en ingenomenheid hoorde van de nederlaag die de Spaansche vloot in het Kanaal geleden had, en tot op zekere hoogte sympathie koesterde voor het nieuw opgekomen Nederland, dat den Sultan van Constantinopel niet hinderde, maar veeleer in het gevlij kwam. Te Smyrna kwam mij zelfs een officieel stuk onder de oogen, waarin een kundig Islamiet uit die dagen aan een kapitein uit Amsterdam, die met zijn schip de haven was binnengevaren, op vrij uitvoerige wijze uitlegde, hoeveel nader de zoo eenvoudige Calvinistische belijdenis bij den Islam stond, dan wat door Rome bij de Mis werd geleeraard. Zoo kwam men in de MiddellandscheZee tot warme samenwerking op grond van een godsdienstige sympathie, waarvan men in staat was rekenschap te te geven. Wie in persoon de godsdienstoefeningen van den Islam bijwoonde, en hetgeen hij daar zag vergeleek met wat in menig Friesch dorp den dienst door soberheid eert, kon moeilijk ontkennen, dat hetgeen de Turk in zijn heiligen dienst te bespeuren gaf, bijna geheel saamviel met wat in meer dan één Calvinistisch dorp te ontwaren viel. Een bijna geheel wegvallen van allen vorm, om niets over te laten dan het naakte gebouw en de sobere toespraken. Dit werd door de zeelieden uit Holland dan bij hun terugkeer in het eigen land met alle geuren en kleuren vertolkt, en zoo liet het zich uitnemend begrijpen, dat in de Middellandsche Zee de sympathie niet twijfelachtig bleef. Vergeleek men toch zulk een soberen Islamitischen dienst met wat in de Fransche steden, en evenzoo in Duitschland, van Roomschezijde werd tentoongesteld, dan kon het niet anders of men gevoelde zich van een Roomsche Kruiskerk steeds meer vervreemd, en daarentegen steeds meer aangetrokken door wat in de Middellandsche Zee viel waar te nemen bij wat de Turken in hun sobere heiligdommen merken lieten. Dat hier staatkundig beleid en overleg onder meespeelde, behoeft daarom niet geloochend te worden, maar er lag dan toch van' de andere zijde terdege waarheid in, ^ dat in den uitwendigen religievorm de Islamitische soberheid ons nader stond, dan wat Rome, en zelfs ook wat de Lutherschen, in hun godsdienstoefening naar voren schoven. En zoo werd het saamgaan van onze schippers in de Middellandsche Zee met wat de Turken op den voorgrond schoven, als vanzelf zoo al niet verklaard, dan toch toegelicht.

Doch hoe afwisselend hiervan ook de gevolgen waren, het feit bleef niettemin, dat met het jaar 1453 een geheel nieuwe en gewijzigde verhouding was ingetreden. Van omstreeks 670 tot 1453 had bijna achthonderd jaren de heerschappij van Byzantium den toon aangegeven. Uit Constantinopel opgekomen, had de alomvattende staatkundige heerschappij, die men destijds in Byzantium aandorst, een geheel nieuwe orde van zaken in het leveb geroepen, en met wat schijnbare overmacht eerst de volken der Volksverhuizing, daarna de door heel Europa tot in Spanje doortrekkende volken, onder wie de Goten meest vooropgingen, hun worsteling tegen de bestaande orde poogden door te zetten, de twee machten van het Keizerrijk Byzantium en van de Roomsche Kerk te Rome slaagden er toch in, hun invloedrijke positie te maintineeren. Thans echter, nu in 1453 het overblijfsel van het Byzantijnsche Rijk door de Turken terneer geworpen en vernietigd was, kwam de alles, beheerschende tegenstelling van de drie vlak bij elkander gelegen werelddeelen steeds scherper den toestand beheerschen, en beheerschen in voor de Turken gewenschten zin. Ons moge van 1517 af 4e uitgebroken Reformatie hoofdzaak zijn, doch op zuiver territoriaal terrein drong de groote tegenstelling tusschen de twee tegenover elkander staande zijden van het Monotheïsme al spoedig alle overige tegenstelling ter zijde. Turken en Christenen waren beide op geheel overwegende wijze door geestdrift voor het Monotheïsme bezield. Wel bleven aanvankelijk in het Noorden en Oosten van Europa nog zekere volksgroepen aarzelen of ze de Christelijke belijdenis aanvaarden zouden, maar toch was dit slechts een quaestie van tijd. Groep na groep en volk na volk liet toch ten slotte de Heidensche overleveringen varen en liet zich bewegen om tot de Christelijke religie over te gaan. De vroeger nog op zoo velerlei wijs belemmerendestrooming, die het volle doorbreken van het Christendom tegenhield, verzwakte steeds meer, en vrij veilig kan gezegd dat toen Luther zijn banier tegen Rome omhoog hief, heel Europa geneigd was om voor of tegen partij te kiezen. Dit nu nu moest wel in heele streken van Europa de aandacht van den strijd tusschen de twee pleitbezorgers van het Monotheïsme, de Islamieten en de Christenen, aftrekken, In Azië, Zuid-Europa en Afrika nam men aanvankelijk ter nauwernood notitie van wat in 1517 door Luther's optreden straks tot splitsing van heel het Christelijk Europa leidde, en omgekeerd gevoelde men in Midden-, West-en Noord-Europa zoo algemeen den geduchten beginselstrijd die door Luther was aangebonden, dat men geen tijd overhield, om zich veel in te laten met de machtige antithese, waarvoor in Zuid-Europa, Azië en Afrika de Turk zijn allesbeheerschenden strijd aanbond. De twee worstelingen die in den aanvang der 16e eeuw ook in Europa geheel den toestand beheerschten, bleven als vreemd van elkaar elk op eigen terrein doorwerken. Hoe zonderling het ook aandeed, in het door Luther aangegrepen deel van Europa bekommerde men zich uiterst weinig om hetgeen de Turk in het Zuiden doordreef, en omgekeerd boezemde de Reformatie met haar gevolgen, in Zuid-Eüropa, Afrika en Azië nauwelijks eenig waarneembare werking in. De Albigenzen stonden geheel op zich . zelf en waren reeds van ouder dagteekening, maar voor het overige kon niet gezegd, dat Italië door de Reformatie was aangegrepen, en geheel hetzelfde gold van Spanje en Griekenland. Gelijk men zich in Duitschland, Frankrijk en Scandinavië bijna niet bekommerde om wat de Turken poogden door te drijven, evenzoo liet men in Zuid-Europa de actie haar eigen weg bepalen. In het meer aan zich zelf overgelaten deel van Europa beeft toch de Reformatie steeds meer den gang van zaken beheerscht, en zelfs op zoo ingrijpende wijze beheerscht, dat Duitschland den dertigjarigen en Nederland den tachtigjarigen oorlog hebben gekend, met al de verschrikkingen waartoe deze godsdienstworstelingen noodzakelijkerwijs aanleiding gaven. De uitkomst was dan ook, dat de godsdienstige verhoudingen, die bij het optreden van de Turken in 1453 nog op eenparigheid wezen, in de halve eeuw die daarop volgde, geheel ontredderd werden. Tusschen Thomas van Aquino en Dun Scotus was reeds een vrij in 't oog loopend verschil van overtuiging aan de orde gekomen, doch deze bleef nog alleen in den boezem der éene Kerk besloten. Sinds echter de religieusche verschillen zich steeds meer op eigen terrein begonnen te ontwikkelen, klopte de vernieuwende geest van het Protestantisme steeds luider aan de deur, en was het onmiddellijk te gevoelen, op wat volstrekte scheiding tusschen Rome en de nieuwe reformatorische beweging dit zou uitloopen. Hier echter hield de Turksche beweging zich buiten. Zij kon er zich in beroemen dat ze in Noord-Afrika en in Voor-Azië een" volledig succes had behaald, en alleen in de Staten van Europa, die men thans van Turksche zijde zocht te overmeesteren, stuitte men al spoedig op de teleurstelling, dat de bewoners geestelijk niet meê wilden. Wel toch lieten ook hier niet weinigen zich overhalen om voor den Koran te kiezen, maar de volksgroepen zelven gingen hierin toch niet mede. Thans, nu schier alle deze volksgroepen allengs haar vrijheid en zelfstandigheid herwonnen, bleek de bevolking nog in overgroote meerderheid aan de aloude Christelijke traditie zich vast te klemmen, en zulks niet zoozeer aan de Roomsche, als veel meer aan de Russisch-Grieksche kerkelijke overleringen, zoodat de Paus niet dan op uiterst beperkt terrein nog recht tot meespreken behield. Het zijn . niet de Westersche, maar de Oost-Europeesche overleveringen die hier 't mildst ingang vonden, en die er nog steeds, en zelfs in klimmende mate, de heerschappij uitoefenen. Wel hebben in 1522, onder Soliman, de Turken tegen dit Grieksch-Russische element partij gekozen, maar de Russen hielden niettemin vol. De Sultaü stoorde er zich niet aan of de meerderheid der bevolking zich aan haar aloude traditiën vastklemde. De Turken hebben ten minste tot 1770, toen bij Tscherné nogmaals hun vloot vernietigd werd, steeds den onverzoenlijken strqd tegen de Christenvolken weer opgenomen, en eerst de opstand van Griekenland in 1830 brak finaal hun overmacht. Die overmacht had zich in Noord-Afrika, in Egypte en in West-Azië sinds lang* jaren onverwinnelijk

vastgezet, en het Heilige Land deelde in wat door deze overmacht aan de overige kusten van Afrika en Azië beschoren was. Wat men van uit Rome beproefd had, om althans Palestina onder de macht van den Doop te houden, bleek, gelijk reeds vroeger werd opgemerkt, ten eenenmale een illusie te zijn geweest. De Seldschukken gingen voor in het veroveren en bezetten van deze gewesten, en alle poging later uit Rome aangewend, om de Islamitische macht hier te knakken, is ten slotte op niets dan teleurstelling uitgeloopen. Eerst ten vorigen jare slaagden de Engelschen er in, om van uit Egypte een overval in het Heilige Land te doen, en thans schijnt 't metterdaad, of de Turk het hooge spel gewonnen geeft. Altoos echter onder dit beding, dat de Islamieten nog steeds in aantal, in vastheid en in aaneensluiting in de drie werelddeelen vooruitgaan. Hun politieke macht moge geknakt zijn, hun geestelijke beduidenis blijft onverzwakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's