Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. A. G. HONIG, hoogleeraar aan de Theologische School te Kampen, SCHRIFT èn ERVA­ RING, J. H. Kok, 1920, Kampen.

III.

In dit mijn slotartikel over Schrift èn Ervaring zal ik het hebben over hei derde en laatste deel dezer Studie, hetwelk door DR. HONIS geannonceerd was als de onhoudbaarheid der Ervarings-Tneologie.

Tegenover het eerste en tweede, ontstaan en verloop der ERVARiNOs-THBOLooie, de descriptieve of beschrijvende dceien, slaat dit derde als het kritische of beoordeelcnde.

Ook hier brengt de auteur de probleemstelling naar voren.

Op p. 75 toch schrijft hij: «Het probleem, waarom het hier gaat, is dit: Op welken"^n»«(/ is de Christen er van verzekerd, dat wat hij belijdt de waarheid te zijn, metterdaad de waarheid is of m.a.w. aan de realiteit beantwoordt ? ”

Daarop laat hij volgen: »EQ dan antwoordt de Ervarirga-lheologie — van welke ervaring zij dan OOK meer bepaald moge uitgaan" — van wege mijne ervaring^ in de gemeenschap mei Christus gesmaakt, ben ik overtuigd dat de Christelijke waarheid > gen kunstig verdichte fabel is.”

Het «van wèike ervaring dan ook" in deze zinsnee ziet op de «persoonUjkc" ervaring of op die der „Gemeente.”

Dit antwoord, door de ERVARINGS-THEOLQGIE achter het vraagteeken gezet, is zeker alleszins juist weergegeven.

HONIG voorziet echter van de zijde der ERVARINGS-THEOLQGIE een bedenking en daarop ingaande schrijft hij: «Men voegt er wel bij, dat door de oergemeeute in de Schnfc deze ervaring 't rijkst en het zuiverst is verklaard en dat dus de Bijbel de norm voor onze ervaring blijft."

Voor tdeze ervanngc had ik liever ihaar ervaringc gezet, want bedoeld is hier toch de • ervaring van de oer-gemeente«, doch overigens dunkt mij de bedenking der Ervarings-Theologie juist geformuleerd. Maar ook dunkt mij, dat Dr. HONIG die bedenking voldoende weerlegt met: «maar dit verandert toch niets aan het feit, dat op dit standpunt niet de Heilige Schrift, maar de ervaring de kenbron der waarheid, de grond des geloofs en de basis der Theologie ist.

Voldoende weerlegt, want 'n norm of richtsnoer is nog iets anders dan 'n grond en de tegenstelling tusschen de ERVARINGS-THEOLOGIE en de GEREFOEMEERDE-THEOLOGIE loopt er niet over of de Scnrifc «norm*, maar of ze «grond des geloofs < is. Het eerste wordt zoowel door de Gereformeerde-als door de Ervarings-Theologie erkend, maar enkel het laatste wordt door de «Ervarings-Theologie erkend.

Na er pp gewezen te hebben, dat niet minder beslist dan toor FRANK, ook ten onzent, bijv. door wijlen den hoogleeraar GUNNING, de ervaring als het punt waarvan de Tneoiogie moet uitgaan, is bepleit en wat HONIG dan documenteert met het door GUNNING en P. D. CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE in 1877 uitgegeven geschrift: HET EÏKISCH BEGiNtEL, erkent HONIG, dat de ERVARINGS-THEOLOGIE wat ik zou willen noemen, in de lucht zit.

Op p. 76 toch schrijft hij: «Nu valt toch niet te ontkennen, dat op theologisch terrein schier geheel de wetenschappelijke wereld weigert de Heilige Schrift als ktnbron der waarheid te aanvaarden. Welk verschil er ook tusschen de verschillende Godgeleerde richtingen bestaat, hierover zijn ze het almeer eens, dat de religieuze ervaring de grondslag is van religie en Theologie.”

En op p. 77 schrijft DB. HONIG: «Men gaat dus wel in tegen wat op wetenschappelijk gC' bied als een axioma geldt, als men voor het beroep op ervaring het beroep op de Heilige Schrift in de plaats stelt.c

Dit laatste nu doet met de Gereformeerde Theologie, ook PROF. HONIG.

„Toch staat de Ervaring-Theologie by lange niet zoo sieik, als het schijnt", schrijft de hoogleeraar, en daarmee komt hij op haar on houdbaarheid: , immers wat niet zoo sterk staat als het schijnt, dreigt te vallen.

„Voor dit zijn beweren voert hij dan van p. 77—85 drie argumenten aan.

Ik geef ze hier in 't kort terug.

Het eerste is, «dat tot staving van de Christelijke waarheid een beroep op de ervaring, — bedoeld is hier „de Chnsielijke" — evenmin op algemeen geldigheid aanspraak kan maken als het beroep van de oudere Theologie op de Heilige Schrift."

Het tweede „dat waar men vóór het beroep op de ervaring gaarne de stelling aanvoert, dat de profeten, de evargelisten, de apostelen, ja de Christus zelf uil eigfn geloofservaring hebben gepredikt" en uit die stelling dan afleidt, „dat de Bijbel allereerst een bundel getuigenissen is", — deze deductie weerlegd wordt door wat de Bijbel zelf getuigt omtrent de ingeving of inspiratie van zijn schrijvers door den Heiligen Geest. Hier verwijst HONIG naar en citeert ook uit de brochure van PROF. GROS­ HEIDE : CHEISTÜSERVARING.

Het derde argument tegen de poging, om on^e ervaring te maken tot grondslag der Christelijke waarheid, is, «dat de rehgieuse ervaring aangegrepen wordt, om er geheel verschillende geloufsoverluigingen mee te staven.»

Terecht schrijft HONIG toch: «Het uitgangspunt is bij de Modernen, de Erlangers, de E hischen enz. hetzelfde, maar het gebouw, dat op dezen grondslag wordt opgetrokken, is geheel verschillend.»

Dit argument klemt te meer, zoo wordt hier opgemerkt, «als. men toekomt aan bepaalde feiten.

HONIG citeert daartoe uit wat BAVINCK in zijn DOGMATIEK over «de religieus-empirische methode» schrijft: «Ervaren worden eenige religieus-ethische aandoen ntcn van schuld, berouw, vergiffenis, dankbaarheid, vreugde. Maar al het andere, dat in een historische religie voorkomt, valt in strikten zin buiten de ervaring. Voor geen enkel der twaall geloofsartikelen kan het: ik geloof, door het: ik ervaar, vervangen worden.

Ook de erkentenis, zegt HONIG, dat men niet van zijn «persoonlijke ervaring» alleen uitgaan mag, maar, dat als grondslag der Theologie de «ervaring der Gemeen'e'!, moet genomen, toont m. i. dat men met zijn eigen uitgangspunt 'in > ^rlegenheid geraakt is.

Naar aanleiding van die «ervaring der Gemeente» zegt hij weer terecht: «Wat anderen ervaren moet ik op hun getuigenis aannemen. Edoch, dan rust toch weer mijn geloof — althans voor een groot deel — niet op wat in mij omgaat, maar op het woord van anderen. En waarom dan wel aan het woord van men schen, maar niet aan het Woord van God, aan den Bijbel gezag toegekend ? " (p. 83).

Na aldus tegenover haar schijnbare vastheid het wankele der ERVARIKGS-THEOLOGIB te hebben aangetoond, komt PROF. HONIG tot wat hij op p, 85 zijn „hoofdargument" tegen haar noemt.

Het probleem waarom het hier gaat, wordt nog eens gesteld en wel met juist dezelfde woorden en in de drie zelfde zinsneden van p, 75, die ik hierboven reeds afschreef.

Ook ik wil, zij het dan in het kort, de tegensteil ng nog eens naar vorfn biengen.

Op het standpunt der ERVARiNGS-THEOLOGrE is niet de Schrift, maar de ervaring, de kenbron der waarheid, de grond des geloofs en de basis der Theologie — op het standpunt der Gereformeerde Theologie is het, om met HONIG te spreken, op grond van Gods Woord, dat we van de Christelijke waarheid verzekerd zijn.

Het hoofdargument nu waarom wij. Gereformeerden, de stelling: «niet de Schrift maar de Ervaring is de grond des geloofs» ontkennen, en de s elling: «n'et de Ervaring maar de Schrift is de grond des geloofs» bevestigen, dit hoofdargument hangt voor DR. HONIG saam met de vraag; «Is de Bijbel Gods Woord? Of is Gods Woord in den Bijbel?

„Dit is», zegt hij terecht, «in onze dagen het hoofdgeding

Ea die twee vragen hangen weer samen met wat ik zou willen noemen het niet genoegzaam onderscheiden tusschen de «illuminatie», die ook het deel kan zijn van latere Christelijke schrijvers, en de «inspiratie» die het deel was van de Bijbelschrijvers. Een inspiratie waardoor, om met HONIG te spreken, «de zorg des Heiligen Geestes ook ging over de woorden, waarin de heilige mannen Gods de bijzondere openbaring, welke zij ontvingen, verklankten, een inspiratio verbalis (de woordelijke inspiratie), waardoor eerst de Bijbel Gods Woord en de kenbron der waarheid is " (p. 86)

Ware h^er niet instee van «kenbron» het woord «principium», hetwelk HONIG trouwens zelf in dit verband, op p. 88 gebruikt, beter geweesi ?

Wanneer HONIG op deze zelfde blad-iijde schiijtt, dat voor wie op het standpunt der Ervarings-Theologie staan, «de Schriftkriiiek noodzakelijk is", ben ik het daar goed mee eens. Immers wanneer de Bijbel slechts een «verzameling is der geloofsovertuigingen" is van zijn schrijvers, bestaat zeer zeker fle mogelijkheid, dat zij die op feilbare wijze vertolkt hebben. Maar wie, als ik, gelooft en belijdt «dat de zorg des Heiligen. Geestes ook ging over de woorden, waarin de heilige mannen Gods de bijzondere openbaring, welke zij ontvingen, verklankien, " wie, als ik, aanneemt de «inspiratio verbalis, " — staat toch voor een moeilijkheid.

Deze moeilijkheid, dat wij de autographa of eigen handschriften der Bijbelschiijxers niet meer hebben en dus op de Schriften van afschrijvers verwezen zijn, die, zij het dan ook in bijkomstigheden, van elkander afwijken.

Het is maar de vraag, wat men onder «Schriftkritiek" verstaat.

Verstaat men er onder, om iets te noemen, die welke uitgaat van het naturalistische dogma dat «wonderen onmogelijk zijn", dan acht ook ik ze, wijl zij, zooals BAVINCK schrijft, «afbreuk doet aan de divinitas der Heilige Schrift, en daardoor het getuigenis van het kindschap Gods. de hope der heerlijkheid, de zekerheid der zaligheid ondermijnen", — verwerpelijk. Anders echter is het wanneer men er onder verstaat die, welke het er om te doen is de afwijkingen van de autographa te herstellen, den tneesi zuiveren tekst te vinden.

Ook PROF. HONIG zal mij dit wel toegeven.

Met volkomen instemming heb ik kennis genomen van wat hij op de laatste bladzijden omtrent de ervaring schrijft.

Teektneud voor deze Studie, ik wees er reeds op in mijn eerste artikel is, dat in haar titel: SCHRIFT ÈN ERVARING boven het woordje «en» 'n streepje siaat. Teekenend omdat reeds daarmee aangeduid wordt, dat HONIG ook aan de «ervaring» waarde toekent. Onomwonden spreekt hij dit ook uit op p. 88, waar hij, na nog eens er nadruk op te hebbrn gelegd, dat men, «aan het gezag der Heilige Schrift, ja aan de eer van Hem, die in die Schrift tot ons spreekt, te kort doet, als men meen' op eigen ervaring of op de ervaring der gemeente beter het gebouw der Christelijke Waarheid te kunnen optrekken, dan op den Bijbel» — volgen laat: «Maar hiermede is volstrekt niet uitgesproken, dat elk beroep op de ervaring door mij afgekeurd wordt». En daaraan voegt hij de vraag toe: «Hoe zou dit ook het geval kunnen zijn, — waar in de Heilige Schrift ook geloofservaringen worden geboden, onze Formulieren van Et nigheid meermalen een beroep op de ervaring doen en een kind van God op zijn tijd spreekt van de heilige ervaringen, door hem in de gemeenschap met Christus gesmaakt ? " Dit lezend dacht ik aan de Psalmen; aan het begin van Artikel IX onzer Belijdenis, en aan het «Komt, luistert toe, gij Godgezinden.”

Maar, voorop zettend, dat de H. S. de kenbron der waarheid, of zooals HONIG op p. 88 schrijft, het principium externum cognoscendi Thcologiae is, (het uitwenoig ken-principe der Theologie), en waarvoor hij dan ook verwijst naar Art. V en VU onzer BELIJDENIS, — schrijft hij op p. 89 : «Nu is het ectiier niet genoeg, dat de H. S. van zichzelf zegt — waarvoor hij op p. 88 aan een aantal Schiifiuurplaatsen herinnert, — dat zij Gods Woord is, — wij moeten daarvan ook overreed worden.”

Op de vraag hoe wij tot die erkentenis ko men, geeft hij ten antwoord: «Krachtens het getuigenis des Heiligen Geestes in onze harten", en hij verwijst daarbij naar Artikel V onzer CONFESSIE. Over dit getuigenis des H. Geestes (het Testimonium Spititus Sancti), het principium internum, spreekt hij dan verder opp. 91 en 92.

Aan het einde daarvan schiijft DR. HONIG, ook m. 1. weer volkomen juist: „Wie dit recht verstaat, gevoelt terstond^ dat ook het getuigenis des Heiligen Geestes in onze harten niet IS de grond van ons geloof. Grond van ons geloof — ook van de belijdenis, dat de Heilige Schrift is Gods Woord •— is de Bijbel. Maar het getuigenis des Heiligen Geestes is het onmisbare vereischte, om de Schrift als Gods Woord aan te nemen, om op de Schrift als den grond van het geloof (van den geloofsinhoud, van de belijdenis) zich te verlaten, om in de Schrift de kenbron der waarheid te eeren en uit de Schrift de ChristeUjke waarheid af te leiden."

„Hiermede", zegt PROF; HONIG, „héb ik mijn taak volbracht". *

Wij, Gereformeerden, mogen hem dankbaar zijn voor de wijze waarop hij dit gedaan heeft.

Zijn werk. SCHRIFT ÈN ERVARING is magistraal

’n Even bezonnen als bezonken betoog voor de Gereformeerde beschouwing der Schrifi tegenover die van velerlei niet-Gereformeerde Christenen. Bij alle waardeering van het pogen om, door uit te gaan van de ervaring, de autoreit van den Bijbel te stevigen, de onhoudbaarheid van dit pogen klaar en duidelijk aantoonend, zonder daarbij de beteekenis der ervaring, der bevinding te kleineeren.

Zijn SCHRIFT ÈN ERVARNIG is hem, ik versta het, 'n „kreet van het hart", waarin zich de smart uit over wat ook hy onder zijn Kerkgenooten gewaar werd.

Moge het tegen de bekoring der ERVARINGS-THEOLOGIE sterken, en hen die onder haar suggestie kwamen, daarvan bevrijden!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's