Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het laatste oordeel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het laatste oordeel.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Art. XXXVII onzer Confessie wordt aangaande het laatste oordeel gezegd, dat alsdan »alle menschen, zoo wel mannen als vrouwen en kinderen, persoonlijk voor den grooten Rechter zullen verschijnen t en dit oordeel aldus zal toegaan, dat dan > de boeken der conscientiën worden geopend en allen zullen geoordeeld worden naar hetgene zij in deze wereld gedaan hebben hetzij goed of kwaad < en dat > alleverborgenheden en geveinsdheden der menschen openbaarlijk voor allen ontdekt zullen worden, c

Naar aanleiding van deze woorden vraagt men ons, of dit metterdaad bedoeld is van lle menschen zonder onderscheid, zoodat in den oordeelsdag de zonden, ook de verborgen zonden, van Gods volk openbaar zullen gemaakt worden, dan wel alleen van degenen, die dan veroordeeld zullen worden ?

In welken zin nu de opsteller onzer M Confessie deze woorden bedoeld heeft, is iet zoo gemakkelijk te zeggen. Zelfs heeft er aangaande dit vraagstuk onder onze Gereformeerde Theologen nooit eenparigheid van gevoelen bestaan, wat wel daaruit voortkomt, dat een klare en duidelijke O penbaring desaangaande in de H. Schrift ns niet is geschonken. Met stellige zeker­ r heid desaangaande een uitspraak te doen, chijnt ons dan ook niet wel mogelijk. K

• Eenerzijds heeft men er op gewezen, dat veral, waar in de Schrift van dit laatste g ordeel sprake is, zooals in Pred. 12:14, h om. 2:16, I Cor. 4:5, II Cor. 5:10, z Openb. 20 : 12, 13, de uitdrukkingen gansch algemeen gekozen zijn, zoodat men den indruk ontvangt, dat alle menschen zonder onderscheid voor dit gericht zullen worden geroepen en aller werken, goede en booze, zullen geoordeeld worden. Voorts merkte men op, dat dit ook meer in over^nstemming was met de gerechtigheid Gods, die niet alleen eischt, dat al wat voor de uitverkorenen pleit, maar ook alles wat tegen hen kan worden ingebracht, openlijk zal gezegd worden voor den rechterstoel van Christus; te meer, omdat de mate der zaligheid zal afhangen van de werken, die de geloovigen zullen gedaan hebben, en dus ook van de zonden, die zij hebben bedreven. De rechtvaardiging van net oordeel, door Christus uit te spreken, zou daarom de openbaarmaking niet alleen van de goede werken, maar ook van de zonden der geloovigen vorderen. Die openbaarmaking zou verder moeten dienen, om te rijker de barmhartigheid en genade van Christus te doen uitkomen, die de geloovigen de zaligheid wil schenken en om allen eigen roem hun te ontnemen, alsof zij deze zaligheid verdiend zouden hebben. Terwijl men eindelijk er op wees, dat juist deze gedachte, dat alle zonden eens voor Christus rechterstoel openbaar zullen worden, een machtige prikkel is voor de geloovigen om de zonden te bestrijden en na te laten, terwijl de gedachte, dat deze zonden verborgen zouden blijven, aan valsche gerustheid zijdelings steun zou bieden.

Het zijn deze en dergelijke gronden, die verschillende Theologen — we noemen hier alleen de bekende namen van A. Rivet, W. a Brakel en è Marck — bewogen hebben, het gevoelen, dat alle zonden, ook die van de vromen, openbaar zullen gemaakt worden, als het meer Schriftuurlijke en het meer waarschijnlijke te omhelzen.

Maar daartegenover staan niet minder gewichtige gronden, evenzeer aan de H. Schrift ontleend, die veeleer voor het tegenovergestelde gevoelen schijnen te pleiten.

Vooreerst heeft men er op gewezen, dat in de Heilige Schrift God de Heere telkens verzekert aan zijn volk, dat Hij hunne zonden niet meer gedenken zal, Jes. 43 : 25, Jer. 31:34, en in de diepten der zee werpen zal, Micha 7:19, en hoe zou God de Heere dan deze zonden, die Hij uitgedelgd en als 't ware in de zee van vergetelheid geworpen heeft, weer te voorschijn brengen in 't laatste gericht voor 't oog van heel de wereld, zelfs van de vijanden Gods? Zoo zou dit gericht dienen tot beschaming der geloovigen voor de oogen van de vijanden Gods, terwijl Christus, volgens II Thess. 1:10, bij zijn wederkomst juist komen zal om verheerlijkt te worden in zijn heiligen en wonderbaar te worden in allen, die gelooven, of, gelijk de Apostel elders zegt, om zijne bruidskerk zich zelve voor te stellen : heerlijk als eene gemeente, die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar die door Zijne genade heilig en onberispelijk is (Ef. 5 : 27).

Hierbij komt in de tweede plaats, dat in de teekening, die Christus zelf van dit laatste oordeel gegeven heeft in Matth. 25 : 31—46, er wel sprake van is, dat de goede werken dergenen, die zalig zullen worden, worden openbaar gemaakt, maar niet hun booze daden of gedachten; terwijl ook uit de uitspraken van Christus in Joh. 3:18, en 5 : 24 schijnt te volgen, dat wie gelooft, niet in het gericht zal komen, om geoordeeld te worden, maar terstond het eeuwige leven zal ontvangen.

In de derde plaats heeft men aangevoerd, dat in de Schrift meermalen er op gewezen wordt, dat de scheiding tusschen de bokken en de schapen aan het gericht over de wereld zal voorafgaan, ja dat de heiligen dan met Christus de wereld en de engelen zullen oordeelen, Matth. 19 : 28, Luc. 22 : 30 en I Cor. 6 : 2, 3.

En eindelijk heeft men er op gewezen, dat waar bij dit laatste oordeel als Rechter Christus zal optreden, die zelf de verzoening van zijn volk is, die in de hemelen hun voorspraak is geweest en die wederkomt om hen te verlossen en zalig te maken, het toch moeilijk valt aan te nemen, dat hij beginnen zal met hun eerst hunne zonden te verwijten, waar de liefde juist de overtredingen bedekt, zooals de Spreukendichter zegt (Spreuken 10 : 12).

Op deze gronden hebben de meeste Gereformeerde Theologen zooals H. Alting, Maresius, Turretinus, B. Picket e. a. het gevoelen verdedigd, dat de zonden der geloovigen in het laatste oordeel niet zullen openbaar gemaakt worden. Ook de Luthersche theologen staan in het algemeen dit gevoelen voor. *

Waar de gevoelens zoo uiteen loopen, doet men het best met zich van een besliste uitspraak te onthouden, en evenals H. Witsius reeds deed, te verklaren, dat het èn meer bescheiden èn veiliger is, de oplossing van dit vraagstuk over te laten aan de toekomst.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Het laatste oordeel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1920

De Heraut | 4 Pagina's