Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. F. J. J. BuYTENDiJK, Hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, PSYCHOLO­ GIE DEB DIEREN, VoLKSUNIVERSITEITSBIBUOTHEEK, Haarlem, De Erven F. Bohn, 1920.

II.

Zoo bleek dan, dat wij op grond van de Schrift mogen spreken van 'n diere-ziel en ook, dat ARISTOTELES, met zijn vereenzelviging van »ziel* en ïleveDsbeginselt en zijn onderscheidingen van diere-en menschezieJ, dichter bij de Schrift stond, dan vele andere denkers in de antieke en ook sommige denkers in .de christelijke wereld.

Met die visie van »ziel* als »levensbegiDsel«, wat vlak ingaat tegen het Materialisme, en ook dat de »dierezieU van de »menscheziel*, specifiek onderscheiden, wat vlak ingaat tegen de darwinistische vermenschelijking van het dier gaat even als EKICH WASMANN, thans in VAL-KENBEEG, ook BUITENDIJK accoord.

DE PSYCHOLOGIE DER DIEREN, waarin hij de diereziel bespreekt, is verdeeld in negen hoofdstukken, met achter elk wat Litteratuur. Op de vier laatste bladzijden 'n REGISTER.

Hoofdstuk 1 is INLEIDING. Hoofdstuk 2 en S gaan onderscheidenlijk over PSYCHOLOGIE DER EENCELLIGEN, en over TROPISMEN. De hoofdstukken 4, 5, 6 en 7 evenzoo over WAAKNEMING, IN­ STINCTEN, SOCIALE INSTINCTEN en GEWOONTE­ VORMING. In hoofdstuk 8 gaat het over het DENKEND HANDELEN DER DIEREN, en in 9 geeft de auteur zijn BESCHOUWINGEN.

De INLEIDING begint met een overzicht der •geschiedenis van het vak«, waaruit dan blijkt dat de Nieuwere of moderne dierenpsychologie' voor nog maar enkele tientallen jaren begonnen' zich onderscheidt van de vroegere welke de feiten verwrong, en dat wel óf ia de darwinistische hypothese der imechanische evolutie" öfin de materialistische hypothese der »generatio spontanea*, of > het vanzelf ontstaaa van het leven \i\\. de doode stof. Verder wordt er in de INLEIDING op gewezen hoe aan deze Nieuwere beoefening der dieren-psychologie, welke met name aan Amerikaansche geleerden is te danken, en die, door zintuigelijke waarneming, tot de ervaring van feiten omtrent het zieleleven der dieren tracht te komen en die feiten dan nader onderzoekt en met voorzichtigheid tracht te verklaren, — een bezwaar is verbonden. Wie toch het levende of bezielde dier hetzij in de natuur, hetzij in het laboratorium, zintuigelijk waarneemt, krijgt er niet meer van te zien dan de > levensbewegingen", de > gedragingen" of wat in het Engelsch heet > the h behavior", »het gedrag". Gevoelsleven en bewustzijn, dat wij trouwens zelfs bij onze medemenseben nooit »direct* zintuigelijk waarnemen, zal bij dit waarnemen van het dier ons verborgen blijven. De Nieuwere dier-psychologie, die in de > behaviorf-richting het dierlijk zieleleven tracht te benaderen, verdoezelt dit bezwaar allerminst. Er zich op bezinnend, dat zij van het gevoelsleven en het bewustzijn der dieren niets kan weten., beperkt ze daarom haar taak tot het trekken van besluiten uit de gedragingen der dieren, omtrent hun waarneming en ervaring, omtrent hun aangeboren en verworven gewoonten. En de , Nieuwere dier-psycholoog bespiedt daartoe het dier, zooals het zich onder allerlei natuurlijke en experimenteele omstandigheden > gedraagt*. Ten slotte stelt de INLEIDING nog de beteekenis der dierenpsychologie voor verschillende wetenschappen in het licht.

Hoofdstuk 2: PSYCHOLOGIE DER EENCELLIGEN gaat over die laagststaande dierlijke organismen, welke niet, als de anderen, uit meerdere inaar slechts uit éen cel bestaan. Het zijn de infusoriën, waartoe ook de amoeben of »wisseldiettjes* behooren. De amoeben, een protoplasma klompje met binnen-in 'n kern, beweegt zich, door aan de oppervlakte van zijn lichaam jschijnvoetjes* of pseudopodiën uit te stulpen en weer in te trekken, waardoor dan de vorm van zijn lichaam telkens »wisselt< en welke pseudopodiën tevens dienen tot voedselopneming. Uit de waarneming van dit gedrag dezer diertjes dat, ook volgens DR. BUYTENDIJK, niet tot physische en chemische processen is terug te brengen, blijkt dat men reeds hier met een »levensbeginsel€ te doen heeft. Het uitstulpen van de pseudopodiën toch is, zooals ook andere onderzoekers van oordeel zijn, onmogelijk mechanisch te verklaren en de «hoop kunstmatig amoeben uit de doode materie te maken, zal dan ook niet in vervulling komene (p. 21)

Hoofdstuk 3 gaat over de TROPISMEN, een woord, waarin, 'n ander zit dat «wendenc beteekent.

Het feit, dat even als de zonnebloem, ook dieren zich »wenden* naar het licht, andere, zooals de waterdieren, naar de oppervlakte van het water, of tegen den stroom en weer anderen zich «wenden* tegen den wind, leidde in de BIOLOGIE tot de Tropismen-leer. De bioloog LOEB vondt, dat wanneer men in het laboratorium sommige lagere dieren, zooals de DAPHNIA of de «watervloo", willekeurig onder andere voorwaarden brengt dan waaronder zij in de natuur haar bewegingen verricht, zij dan die bewegingen ook veranderen, zoodat die van toè-af-wenden worden, en omgekeerd. Op dit experiment nu bouwden LOEB en ook anderen de hypothese, dat de bewegingen der lagere en ook hoogere dieren en zelfs die van den mensch door noodwendigheid worden bepaald. Zooveel althans bleek, t volgens hen, dat «de bewegingen van en naar licht zonder tusschenkomst van psychische factoren, uitsluitend door physico-chemische processen geschieden" (p. 42). BUYTENDIJK nu toont in dit hoofdstuk uitvoerig aan, dat en waarom het «tropisme* geen gedwongen beweging is en «het dier dus niet is een machine zonder ziel, een automaat* (p. 42).

Na alzoo in h. 2 en 3 te hebben aangetoond, dat reeds aan de lagere en de laagste dieren bezieling is toe te kennen en de dieren dus niet, zooals ook DESCARTES meende, machines zijn, en ook, dat hun bewegingen niet voldoende mechanistisch zijn te verklaren, beschrijft en verklaart PROF. BUYTENDIJK in de vier volgende hoofdstukken wat en hoe, door zintuiglijke waarneming van het «gedrag* der dieren in de natuur en het laboratorium, omtrent hun zielbeweeg is te kennen.

Daarbij gaat het dan in h. 4 over de WAAR­ NEMING.

Na eenige beschouwingen over het waarnemen van den mensch, waarbij de auteur naar voren brengt, dat dit niet enkel tot stand komt door het lijdelijk getroffen worden van prikkels op onze gezichts-gehoor-en tast-zenuwen, maar ook door 'n actie of werking der ziel, worden in dit hoofdstuk de methoden beschreven, waardoor men kan onderzoeken of een dier iets waarneemt. De eerste is het bestudeeren van het reageeren of terugwerken van een dier op allerhande prikkels, b. v. of het, getroffen door een geluidsindruk, vlucht of naderbij komt. De tweede is, het dier twee verschillende voorwerpen tegelijk ter waarneming aan te bieden en dan te zien of het dier het eene of het andere verkiest; en de derde methode is, dat men, door aan het eene waarnemiiigsvoorwerp een aangenamen of onaangenamen prikkel te verbinden, het dier tot een keuze dwingt. Ten slotte wordt dan beschreven en verklaard wat, door toepassing dezer methoden, de Nieuwere dierpsychologie omtrent de waarneming der dieren, bepaaldelijk het hooren van den kikvorsch, het nest vinden van hommels en bijen, het trekken der vogels, het ruiken en zien der insekten, en het ruiken der honden, gevonden heeft.

Hoofdstuk 5 gaat over de INSTINCTEN, waaronder men veelal de onwillekeurige of ook de onbewuste, maar doelmatige verrichtingen verstaat. PROF. BUYTENDIJK omschrijft het instinct als «den psychischen grond voor een handelingscomplex, dat het dier van nature (aangeboren) verricht, onder bepaalde voorwaarden van tijd en plaats, van prikkels van buiten en van invloeden van binnen, en welk handelingscomplex bestaat uit een reeks van enkelvoudige handelingen, die volgens vaste wetten van elkaar afhangen en elkaar opvolgen"(p.88).Uit het achttal feiten, die hij van instincthandelingen der dieren vermeldt, kies ik die welke ons leeren, " «dat de instincthandelingen vaak met den bouw van het diere-lijf moeten samenwerken, om tot een doelmatig geheel te worden" (p. 91).

Het zijn de feiten, die vooral betrekking hebben op wat in de BIOLOGIE de «mimicry"verschijnselen, het Engelsche woord voor «nabootsing" heet, en waaronder dan verstaan wordt het gedrag van sommige dieren waarbij zij tot hun eigen bescherming planten of dieren «nabootsen". Zóo doen die nachtvlinders, welke dezelfde' kleur hebben als bepaalde boomstammen n dan, door zich in ruststand tegen zulke boomen an te drukken, ter eigen bescherming, met hun ichaam een takje nabootsen.

Uit het zoo interessante h. 6: SOCIALE IN­ TINCTEN, waarin de veeal bekende feiten uit et saamleven van mieren en bijen worden bechreven en verklaard, wil ik hier nog de rake pmerkingen naar voren brengen, die PROF. UYTENDIJK maakt naar aanleiding van de «sterke biologische analogie", die vele natuur­ w nderzoekers en in den laatsten tijd ook de a ijsgeer BERGSON zien tusschen «de eenheid en rbeidsverdeeling, in een insectenstaat en die in in en dierlijk organisme., door de werkzaamheid w n saamhoorigheid van de cellen waaruit een w w ichaam is opgebouwd". Onze auteur merkt e daarbij op, «dat het zoeken naar analogie tusschen menschen-en dierenstaat", — en naar b et zinsverband kan ik het niet anders zien dan e dat hij de individueel-biologische analogie be­ u doelt, — «zeer oppervlakkig is, al was het alleen z maar reeds, omdat de dierenstaat door het w instinct wordt beheerscht, de menschenstaat door d de veelvoudige en hoogere werkzaamheid van dmv de menschelijke persoonlijkheid".

Volgt het voorname 7e h. over GEWOONTE­ VORMING of het dieren doen aanleeren van nieuwe gewoonten. Voornaam, omdat BUYTENDIJK hier, niet alleen wat anderen daaromtrent gevonden hebben, zooals het bekende experiment van PAWLOW met den hond (p. 187), maar ook wat hij zelf door experimenteel onderzoek vond, bijeengebracht heeft en waardoor hij de reeds bestaande kennis van de diere-ziel heeft verrijkt.

In h. 8 : HET DENKEND HANDELEN DER DIEREN wordt dan de vraag gesteld: denkt het dier ? en wel naar aanleiding van het befaamde en betrekkelijk recente geval met «de denkende paarden" en dat met den «Mannheimer hond".

De proeven, door van OSIEN te BERLIJN met «kluge Hans" genomen en door KRALL in ELBERFELD met andere paarden, die rekenden en lazen, voortgezet, zouden daarmee bewijzen hebben gegeven van zelfstandig denken bij deze dieren, en evenzoo zou die bewijzen hebben gegeven de hond van FRAU DR. MOEKEL te MANNHEIM.

Na ernstig kennis genomen te hebben van de wijze waarop die proeven verricht zijn en in verband ook met andere proeven waaruit het „denkend handelen der dieren" zou blijken, is PROF. BUYTENDIJK'S oordeel daaromtrent, «dat het denken bij de dieren nog niet met zekerheid is aangetoond, maar er alleen door is aangetoond, dat in het «sensorium" of de'plaats in de hersenen waar de zinsgewaarwordingen samen treffen, processen plaats vinden, die analoog zijn aan de processen, welke in het verstandelijk oordeel bij den mensch optreden."

Ongetwijfeld, zoo eindigt dit hoofdstuk, «zijn er dus eenheidstrekken in het psychisch leven van dier en mensch, maar anderzijds is er toch ook een enorme afstand, een principieel verschil."s

In zijn 9e of laatste hoofdstuk: BESCHOUWIN­ GEN, schrijft PROF. BUYTENDIJK op het einde: «De moderne biologie geeft sterke aanwijzingen, hoewel niet voor allen dringende bewijzen, voor de Christelijk-theistische wereldbeschouwing".

«Dit geldt in hooge mate voor de moderne dieren-psychologie."

Wat bevattelijkheid van voorstelling en doorzichtige groepeering van de stof betreft kan dit deeltje der VOLKSUNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK de vergelijking doorstaan met de meest geslaagde deeltjes uit publicaties als die van de SAMMLUNG GÖSCHEN, van WEBERS ILLUSTRIRTE KATE-CHISMEN en van Aus NATUR UND GEISTEBWELT, welke evenzoo bedoelen wat de Engelschen onder «University-extension" verstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 april 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 april 1920

De Heraut | 4 Pagina's