Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Veertig dagen lang.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Veertig dagen lang.”

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

HEMELVAAETSDAG 1920]

Aan welke hij ook, nadat hg geleden had, zichzelven. levend vertoond heeft, met vele gewisse kenteekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen geiiên, en sprekende van de dingen, die het koninkrgk Gods aangaan. Hand 1:3.

De Hemelraartsdag is de blijde kei die eenerzijds terugziet op de veer*' van Jezus worsteling na zij-^en ', en anderzijds vooruitgrijpt na; . ^^Oiic van het Pinksterfeest, een glorie die binnen de tien dagen na de Verrijzenis zou doorbreken. Ais regel mag gezegd, dat de Hemelvaartsdag in de Kerk van Christus schier uitsluitend een heilige vreugdedag is. Het is, als we ons zoo mogen uitdrukken, één heilige sprong, die van den Hemelv^.artsdag uitgaat, en na tien dagen worstelens, op den eersten Pinksterdag tot zalige ruste komt. Xiet anders is de opratting, die gemeenlijk in de Gemeente des Heeren op den voorgrond treedt. Hemelvaartsdag is in het midden der gemeente een heilige vierdag. Gemeenlijk zelfs wordt op den Hemelvaartsdag aan de worsteling der veertig voorafgaande dagen weinig terug gedacht. Niet alleen het lijden van Gethsemane en Golgotha is nu geleden, maar ook de veertig dagen zijn doorworsteld, die de Christus na zijn Opstanding, op schier onggziene, en zoo men wil mystieke, wijze met zijn A.ostelen verkeerd heeft, ea hen de weeld. van zijn onverklaarde gemeenschap heeft doen genieten. Tweeërlei is hier alzoo mogelijk. Ge kunt óf de gernesnscaap vaa Jeztis met zijn geloovigsc op aarde op den voorgrond stellen, en doen uitkomen, in welk verkeer gedurende die veertig dagen de Christus met de zijnen omging, en welke rijke openbaring hun ten deel viel, óf ge kunt het teleurstellend karakter kenteekenen, dat . in die veertig dagen de omgang der geloovigen met Jezus dragen moest. Plaatst men nu, gelijk onze Kerkelijke iisantie pleegt meê te brengen, schier eenzijdig het naderende Pinksterfeest op den voorgrond, dan is het één jubel die de harten vervult, maar slaat ge omgekeerd een blik terug naar de veertig dagen van Jezus laatste worsteling, dan is het één geheimzinnige strijd, die gedurende alle deze weken de aandacht boeit. Het geldt dan eenigüjk volheerlijke verschijningen, en rijk is wat de geloovigen in die veertig dagen genieten, maar het blijft toch, al is het een heilig verkeer, omwoeld met belemmeringen, en eerst op den Hemelvaartsdag breekt de rijke verlossing door. De aardsche worsteling heeft dan haar einde ook voor Jezus bereikt, en het heerlijke vooruitzicht van wat nu uit de hemelen mag verwacht worden, ontsluit zich.

Het is met name Lukas, die in het begin van zijn Handelingen op het verband tusschen die veertig dagen en de daarop volgende tien dagen zoo vollen nadruk legt. Zoo met nadruk toch spreekt Lukas het uit, dat de Christus, > nadat hij geleden had, zich zelven levend vertoond heeft, met vele gewisse kenteekenen, veertig dagen lang, zijnde van de Apostelen gezien en sprekende van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaanc. Zoo duidelijk doet Lakas het hierin uitkomen, dat de zeven weken, die aan de Hemelvaart voorafgingen, een geheel op zich zelf staande beteekenis hadden, dat ze bijeen hoorden, dat ze één geheel uitmaakten, en dat met de ure van de Hemelvaart een geheel gewijzigde verstandhouding tusschen den Christus en de zijnen intrad. Het is nu met het oog hierop, dat de Kerk van meet af bij de zeven weken heiliglijk een paal en perk gezet heeft, zoodat met dien veertigsten dag een geheel nieuwe periode met een ganscheljjk gewijzigde verstandhouding is ingetreden. Het is deze wijziging en ommekeer, die we met de eerebenaming van Hemelvaart betitelen, en het is hiermede dat de onderscheiding en scheiding intreedt, die de geloovigen ontslaat van den firuk die dusver op hun verhouding tot den Messias drukte, en die alzoo een vreugdevolle verhouding, aan alle lijden gespeend, kon doen ingaan. Heiliglijk trekt van deze ure af de belemmerde omgang met den Christus zich van de discipelen terug. Het heilig optreden van den Christus is nu aan de finale breuke met het aardsche verkeer toegekomen. Op den Olijfberg ontplooit zich met de verschijning der Engelen een geheel nieuwe gedacijtenkringvoor üet besef der Jongeren. Het donkere floers schier van het twyfelachtige verkeer is nu opgeheven. Aüe onzekerheid, en zelfs twij felachtigheid, valt weg. Het donker verwordt nu als weggeschoven en het rijke uitzicht in de nieuwe wereld die zich ontsluiten gaat, nadert met de verschgning der Engelen in de rijkste intimiteit. Alle beduchtheid valt weg, alle donkere schaduw trekt als in een heiligen nevel op, en het rijke resultaat is dat niet pas na dagen en weken, maar schier onmiddellijk, de vreugdekreet uit de hemelen 't hart der ongeren in heilige geestdrift genieten doet. De veertig dagen zgn voorbijgegaan; de laatste tien dagen, die, eer Pinksteren intreedt, nog te komen staan, namen hun aanvang reeds. Hiermede" ging de vreugdejubel in, die nu reeds twintig eeuwen lang den overgang naar het gezegende Pinksterfeest deed inwachten. Het was een nieuwe geesteswereld die zich voor de Apostelen ontsloot, en zoo beslist het slechts kon heeft de Christus voor de zijnen die nieuwe periode ingezet met de rijkste beloften.

In dit plechtige laatste oogenblik, toen de Jongeren, nog vóór Jezus Hemelvaart, met hem saam verkeerden, kwam het tot een vraag. Steeds zonnen en peinsden de geloovige volgelingen van den Christus er op, hoe toch ten slotte de groote overgang tot stand zou komen. Zoo toch lezen we in Handelingen 1:6: Zij nu die "saamgekomen waren, vroegen Jezus, zeggende: eere, zult Gij in dezen tijd aan Israel het Koninkrijk weder oprichten ? < Doch aanstonds slaat de Christus deze egoïstische vraag af, door te antwoorden: gt; Het komt u niet toe, te weten de tijden en gelegenheden, die de Vader in zijn eigene macht gesteld heeft*. Alleen maar, bij dit afwijzend antwoord liet Jezus het niet, en als profetie voor de Kerk aller eeuwen voegde hij er aanstonds bij: Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes die over u komen zal, en gij zult mijne getuigen zijn, zoo in Jerusalem, als in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiterste der aardeI" Dit nu was het laatste getuigenis dat over Jezus lippen kwam, eer hij door de Hemelvaart van hen scheidde. Er staat toch zoo beslist mogelijk: En als hij dit gezegd had, werd h"j opgenomen, daar zij het zagen, en een wolk nam hem weg van voor hun oogen.* De Christus voer nu op. Als in een oogenblik tijds was hij uit hun bereik, niet alleen voor wat de saamspreking, maar ook voor wat de aanschouwing betreft. Er staat toch uitdrukkelijk bij, dat Jezus niet opvoer voor het bloote oog der Jongeren, doch dat, heel anders, seen wolk hem wegnam van voor hun oogea.t En niet Jezus zelf, maar de Engelen die nederdaalden en de verrijzenis van Jezus uitlegden, gaven nu aan de Apostelen de verklaring van wat er te gebeuren stond. > Gij Galileesche mannen, wat staart ge en ziet op naar den hemel Deze Jezus die van u gescheiden is in den hemel, zal alzoo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien henenvaren." Hiermede was alle angstige vreeze in hooggestemde vreugde verkeerd. Alle aarzeling, alle vreeze viel nu weg. De aangrijpende verschijning der Engelen bluschte alle angst en vreeze in hun hart. Jezus was nu ten hemel gevaren, doch allerminst om zich aan hen te onttrekken, maar veeleer om nu eerst tenvoUe hen in zijn heerlijke gemeenschap op te nemen. Met het steeds zoo pijnlijke verleden was nu gebroken. Uit den kring der aardsche faeklemselen waren ze nu los gemaakt. Het Middelpunt van hun geestelijke existentie was nu uit de wereldsche schaduwen overgeplaatst naar de heerlijke klaarheid der hemelen. De veertig dagen waren doorworsteld en tot hun gelukkige einduitkomst genaderd. De veertig dagen waren de droeve periode van angst en geestelijke bezorgdheid geweest. Thans ontsloot zich voor de Jongeren een klaar en doorzichtig verschiet. In den hemel daar boven zou nu het lichtpunt van hun hemelsche glorie schitteren. Als van zelf ging 't van den Goeden Vrijdag in den Pinkstermoi^ea over.

Toch heeft de rijke gedachte van het inleven in den nieuw ontstanen toestand, zich volstrekt nog niet aanstonds van de geloovigen, en zelfs niet met volle klaarheid van alle Apostelen, meester gemaakt Vooral wat Paulus in Romeinen, hoofdstuk VI, Vn en Vni, ons desaangaande als voorteekent, doet dit met volkomen helderheid inzien. In Rom. VI biedt de Apostel ons de rijke, volle ontplooiing van het geheimenis, waarvoor men hier stond. In Rom. VTI komt de Apostel zelf met dit alles beheerschend probleem in conflict, en eerst in Rom. VIII geeft hij de klare, de volledige en voor allen grijpbare oplossing. Vooral op Rom. VI moet daarom hier de volle nadruk gelegd. Het verrgkende besef was nu doorgedrongen, dat de verhouding van de geloovigen tot hun Middelaar en Heiland, niet zijdelings intrad, maar in hoofdzaak een duurzaam karakter had aangenomen. Het voegt ons om met name bij alles wat hier in rechtstreeksch verband mt t het optreden der jongaangestelde Apostelen staat, uiterst voorzichtig in onze voorstelling te wezen. De Apostelen waren blijkbaar zelfs bij Jezus Hemelvaart nog verre van tenvoUe rijp in kennis en inzicht. De verschijning van den Engel bij Jezus' graf, toen hij opstond, toonde reeds, tot hoe weinig helderheid en klaarheid de discipelen vooralsnog in hun geheele opvatting van Jezus verschijning gekomen waren, en bij de Hemelvaart trad dit nog sterker in het licht. Lezen wij de laatste hoofdstukken der Evangeliën en het eerste kapittel van de Handelingen, dan vragen we ons onwillekeurig af, uit wat hoofde bij de Hemelvaart de Engel verscheen, om aan de Jongeren het toch zoo natuurlijke feit toe te lichten, dat hun Koning en Heiland alsnu den hemel was ingegaan, en dat men de glorie van het groote Pinksterfeest tegemoet ging. Het verhaal lezende, vragen we ons onwillekeurig af, wat de Apostelen zich dan toch wel zouden hebben voorgesteld, toen ze Jezus zagen opvaren naar Hooger. Zoo klaar en duidelijk was hun toch reeds lang van te voren voorzegd, dat hun Heer en Meester sterven zou aan 't kruis, maar dan ook uit zijn graf weer zou opstaan, niet om alsnu blijvend op deze aarde te blijven vertoeven, maar om zeer tgdeüjk nog na zijn Verrijzenis de gemeenschap met de zijnen te onderhouden, 'doch dat hij korten tijd daarna van deze aarde zou opvaren, om alsnn in zijn duurzaam-Koninkrijk in te gaan. Men zou zoo zeggen dat 't van zelf sprak, hoe daarna de toedracht der zaken zou zijn, en dat er in geen enkel opzicht behoefte aan nadere cndc-richting door op nieuw verschijnende Engelen bestond, om hun Jezus opvaren ten hemel toe te lichten. Maar toch verschijnen ook hier weer de Engelen, spreken duidelijk uit wat te gebeuren staat, en lichten den gang van zaken tot in bijzonderheden toe. En zoo nu was 't niet alleen hier, maar zóó openbaarde zich het hoogere leven van meet af, gedurende alle de dagen, die van voor de geboorte van den Christus tot na zijn opvaren ten hemel op elkaar volgden. Het zijn Engelen die de geboorte van den Messias aankondigen, en Engelen die 't eerst zijn lof bezingen. En hierbij blijft 't niet. Gedurig trekken nieuwe verschijningen van Engelen in wat den Christus wedervoer, aUer aandacht. Ook in de lijdensperiode vertoont zich datzelfde verschijnsel. Zelfs lezen we van een Engel, die Jezus in zijn bittere doodsangsten komt versterken. Het is of de Engelen den Heiland in zijn aardsche verschijning nimmer verlaten mogen. En zoo nu vinden we het opnieuw na de Verrijzenis. Ook hier weer is het uit de Engelenwereld dat zijdelings het licht der Openbaring op den Middelaar valt. En zoo nu ligt er dan ook niets verrassends in, dat de Verrijzenis zelve weder door Engelenglorie begeleid wordt, en dat het nogmaals een Engel is, die de zekerheid der Verrijzenis aan een enkelen Apostel en aan een enkele geloovige vrouw bevestigt. Op zich zelf ligt er dan ook niets verrassends in, dat ook bij de Hemelvaart nogmaals de Engelen optraden, en aanstonds gereed staan, om aan de alleenoverblijvende Jongeren den blik in de toekomst te verrijken.

In verband en samenhang met wat we van Bethlehem af tot Gethsemané toe van het verband tusschen de verschijning van den Heiland en de Engelenwereld ontwaren konden, ligt er dan ook niets vreemds noch verrassends in, dat hier bij de Hemelvaart opnieuw een verschijning van de Engelen intreedt, om licht op 't pad der geloovigen te spreiden. Veeleer zou men zich kunnen afvragen, uit wat hoofde, wat steeds bij Jezus' aardsche verschijning viel waar te nemen, zich ook hier niet zou herhaald hebben. Doch ook al moet toegestemd, dat zulk een Engelenverschijning ook hier geheel in overeenstemming was met wat we steeds van Bethlehem af konden waarnemen, toch blqft er ook hier iets raadselachtigs, dat zich enkel uithetm> ^eke laat toelichten. Ware er namelijk bij Jezus' Hemelvaart uitsluitend sprake geweest van een nadere toelichting, die de vrouwen en de Emmaüsgangers ten goede kwam, zoo viel te erkennen, dat bij mannen en vrouwen, als in deze personen optraden, geen intiemer openbaring van wat te komen stond, kon ondersteld worden. Doch zóó deed hetgeen bij de Hemelvaart plaats greep, zich niet in zijn samenhang voor. Op den voorgrond toch stonden hier de Apostelen, en van die Apostelen kan niet betuigd, dat ze zulke nadere mededeeling of toelichting uit de Engelen wereld van noode hadden. De Apostelen zelven toch waren in het bezit van de geheel bijzondere gaven, die hen in staat stelden, ook bij Jezus' Hemelvaart in wat te gebeuren stond, in te leven. Vreemd doet 't zelfs aan, zoo men den indruk ontvangt, dat de Apostelen óf op Jezus' ten hemel varen niet bedacht waren geweest, óf dat ze op geen Hemelvaart hadden gerekend. Erkend moet dan ook zonder voorbehoud, dat men zich in de opvatting van het gebeurde niet thuis kan gevoelen, indien men zich metterdaad inbeeldt, dat de Apostelen in hun heilige qualiteit toentertijd derwijs gerijpt en volleerd waren, dat er van vergissing bij hen geen sprake meer kon zijn, en dat hun inzicht en - uitspraak een schier Goddelijk karakter van zekerheid moest bezeten hebben. Men behoeft dan ook slechts op het verschil van inzicht tusschen Petrus en Paulus te wijzen, gelijk zich dit in Gal. II:11 en v.v. uitsprak, om klaarlijk in te zien, dat het Apostolisch inzicht nog steeds eerst rijpende was, maar dan ook in bijzonderheden nog niet van stonde zich langs geheel vaste lijnen bewoog. Rom. VI tot VIII zijn daarom in inhoud zooveel rijker en vaster, dan hetgeen ons elders, en in meer algemeenen zin, omtrent de Apostolische verwachting gemeld wordt.

In verband hiermede nu kan de gestadige inmenging van de openbaring der Engelen ons niet bevreemden. Reeds in de Oud-Testamentische Openbaring traden de Engelen gedurig op, om aan de Openbaring die tot Israel kwam, nadere zekerheid te geven. Iets wat daarom vooral zoo opmerkelijk is, omdat juist in de Oud-Testamentische bedeeling de Openbaringen die uit de Engelenwereld tot Israel uitgaan, een meer zeldzaam karakter dragen. Voor zooveel er aan het licht der GoddeliJKe Openbaring behoefte bestond, was het veeleer in menschelijke verschijningen, dat Jehovah zgn volk onderrichtte. Toch neemt dit niet weg, dat ook de Engelverschijningen tot den einde toe blijven meespreken, en dat ze, waar de verschoning van den Messias nadert, zich zelfs vermenigvuldigen en toenemen. Men ziet dit reeds aanstonds bij Johannes den Dooper. En wie zich nu mocht ingebeeld hebben, dat waar Immanuel verschijnt, de Engelenwereld geheel zou terugtreden, gevoelt tochreeds hier hoezeer hij zich vergist. Zonder overdrijving toch kan gezegd, dat de Engelenwereld in geen deel der Openbaring zulk een veelomvattende taak komt vervullen, als juist bij de verschijning van den Messias. Ten deele kan men zelfs zeggen, dat dit tot aan het einde toe doorgaat. Ook in de Openbaringen van Johannes toch zijn het gedurig Engelen die de rol der openbaarders overnemen, en zoo het finale einde inleiden. In zooverre kan er alzoo niets vreemds in gezien worden, dat ook bij de Hemelvaart van den Christus de Engelen niet alleen nogmaals in alomvattende beteekenis optreden, maar zelfs de herauten van de Openbaring zijn, door wie de Almachtige den Messias oproept naar zijn troon, een ondoorzichtbaar gordijn voor de wereld daarboven schuift, en als nu de derde historie van den Messias doet ingaan. Eerst was het geweest de historie van den Messias in de Profetie en in Israels historie. Daarop was in tweede periode de verschijning van den Christus van Behtlehem tot de Hemelvaart gevolgd. En nu stond in de derde plaats de rijkste en hoogste Openbaring van den Messias te wachten, nu hij als Koning heerschen zou op den Troon der Majesteit in de hemelen.

De dagen die van Jezus' hemelvaart tot aan de uitstorting van den Heiligen Geest verliepen, noopten van zelf de Apostelen, om met de overige getrouwen, zoo mannen als vrouwen, zich te Jeruzalem in stilte terug te trekken en in kalme ruste af te wachten, wat alsnu te komen stond, en wanneer het oogenblik daar zou zijn, om de getrouwe aanhangers van den Christus tot in den hoogsten zin te begenadigen. Een algeheele ommekeer stond in te treden, die zich dan ook op den Pinksterdag op zoo waarneembare en verrassende wijze aandiende. De Hemelvaart leidde niet op staanden voet tot de volstrekte afwerking van wat thans te gebeuren stond. Het opvaren van Jezus ten hemel moest noodzakelijkerwijze er toe leiden, om de geloovigen in een geheel ander, en wel rechtstreeksch, verband met hun Verlosser te stellen. Het groote doel toch van Jezus^ verschijning op aarde, en van het daarop gevolgde lijden en van de verheerlijking die ten slotte uit dat doodelijk lijden zou voortkomen, kon niet bestaan in het eeniglijk mededeelen aan de Jongeren van hoogere hemelsche wetenschap. Er kon op de Hemelvaart een korte periode van ovei^ng volgen, maar de overgang zelve moest dan toch na niet te lange periode intreden, en de geheel nieuwe toestand die hieruit stond geboren te worden, werd dan ook aanstonds op den grooten Pinksterdag verwezenlijkt. Bij de Hemelvaart was nog slechts van een bedekten overgang sprake. Toen Jezus opvoer ten hemel, trad er voor een oogenblik zelfs een scheiding tusschen Hem en zijn apostelen in. Ten deele ontving men schier den indruk, alsof er na de Hemelvaart een periode aanving, die onveranderlijk alle wijziging in de geestelijke positie zoo der Jongeren als der Vrouwen uitsloot. Ze hadden van de Engelen de rijke mededeeling ontvangen van wat te gebeuren stond, doch voorshands trad dit nog niet in, en eerst op den Pinkstermorgen zou in de zaal van den Tempel de verrassende openbaring over de Discipelen als worden uitgestort. Een geleidelijke overgang ontbrak hier dus geheel. De stille, rustige dagen, die de geloovigen in de Tempelzaal doorleefden, brachten geen enkele nieuwe Openbaring noch verrijking van geestelijk inzicht. Dit alles wachtte op den Pinkstermorgen, en toen is de rijke en machtige openbaring van het heiligste zoo plotseling ingetreden, dat ze de Apostelen zelven als overviel, en dat niet 't minst Petrus ontroerd getroffen stond over wat zoo onverhoeds intrad. Wie van Hand. Il althans de eerste 40 verzen leest, gevoelt hoe door het gebeurde op dien eersten Pinksterdag een geheel gewijzigde geestelijke toestand voor de discipelen en voor wie hen aanhingen, was ingetreden. Er heeft hier in de geloovigen zelve een radicale omkeering van geestelijke existentie plaats gegrepen. Bij de Hemelvaart op den Olijfberg waren het de Engelen die spraken en van wie de Openbaring uitging, terwijl de Apostelen met hun genooten niet anders dan een lijdelijke houding aannamen; een houding, gelijk we zagen, zóó lijdelijk, dat het op zoo aangrijpend oogenblik van Jezus verdwijning de discipelen zelven pijnlijk moest aandoen. Thans echter was een gansch gewijzigde^toestand ingetreden, En wat hier doorbrak was de ingrijpende werking van den Heiligen Geest.

De apostolische prediking van den Christus, en het lijden dat hierdoor veroorzaakt werd, had aanvankelijk nog niet die principieele wijziging in de geestelijke verhouding aangebracht, die tusschen de volgelingen van den Christus en hen die hem verwierpen, in het licht moest treden. De rijke uitkomst van Jezus geheele verschijning op aarde kon er zich niet toe bepalen, dat er wijziging werd aangebracht in de voorstelling, die de discipelen zich aanvankelijk van de heilige dingen gevormd hadden. Xiet louter op voorstellingen kwam het hier aan. Wat verwerkelijkt moest worden was de stichting van een geheel nieuw Koninkrijk, dat als vrucht van de geheele Godsopenbaring en van de geheele verschijning van den Verlosser, in de wereld te voorschijn zou treden. Doch dit nieuwe geestelijk Koninkrijk zou dan ook een geheel eigen karakter dragen. Het zou niet gelijke gedaante vertoonen als zoo vaak in de groote rijken der wereldheerschappij bewonderd was, en evenmin in aard en soort gelijken op wat de wetenschap der wereld had getooverd. Wat de Messias verwerkelijken moest, was iets dat geheel op zichzelf stond, een volstrekt eigen karakter verried, en in de Voleinding eerst blijken zou het eeuwig duurzame en triomfeerende te zullen zijn. Dit onderscheid tusschen wat de machthebbers der wereld najoegen en hetgeen de Openbaring aan Israel zou brengen, moest daarom een volstrekt principieel karakter dragen. Niet dat 't iets nieuws moest zijn als exempel van rijke vinding, om naast de rijke veelheid van de menschelijke vindingen, alsnu nog een nieuwe vondst aan_ het licht te doen treden. Wat thans door moest breken, om een geheel nieuwe orde van zaken in 't leven te roepen, was een heilige, van Gods bestel uitgaande levensorde, die rijker dan al wat dusver vereerd en nagejaagd was, een toekomst zou voorbereiden voor een wereld van hoogere orde. Wat Johannes in zijn Openbaringen te ontsluiten zou hebben, moest hier op verrassende wijze schier plotseling openbaar worden. Brengt ge dan ook den rijken inhoud van Hand. II in wortelverband met wat in het eerste hoofdstuk ons ais de voorbereiding tot deze nieuwe schepping te aanschouwen wordt gegeven, dan spreekt 't zich op de duidelijkste wijze uit, hoe de veerti^dagen alle elementen boden voor wat te komen stond, en dat het nieuwe dat straks de geestelijke wereld zou verrassen, een eigen t}f)e zou vertoonen en een nieuwe geestelijke bestaanswijze tot stand zou doen komen, die in beginsel verschilde en afweek van al wat dusver het hoogst werd geschat, en nu een orde van geestelgken

aard in 't leven zou doen treden, die wat eeuwig bestand zou erlangen, zou onderscheiden en zou afscheiden van wat dusver niet alleen in de Heidenwereld, maar zelfs in Israel als het hoogste, dat men kon najagen, verheerlijkt werd. Wat de Pinksterdag beloofde was niet alleen de toe zegging, maar tegelijk de gedeeltelijke verwerkelijking van wat als het hoogste en het rijkste ideaal door den Christus aan zijn Apostelen was aanbevolen. Van de Opstanding tot aan de Hemelvaart bood de Openbaring een geheimzinnig en half schuilend resultaat van mystieke Openbaring, maar van den Hemelvaartsdag af treedt het rijke Hemelleven in klaren vorm voor ons. Pinksteren drukt 't stempel op wat de eeuwigheid verduren zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Veertig dagen lang.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's