Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„God is mijn hoog bertrek”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„God is mijn hoog bertrek”.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van U, o mijne Sterkte, zal ik psalmzrfigen; want God is mijn hoog vertrek, de God mijner goedertierenheid. Psalm LIX:18.

Het «hoog Vertrek* waarop vooral de Psalmist telkens terugkomt, is voor den zanger uit Israel de schuilplaats der behoudenis. Schijnt in de worsteling van het aardsche wereldleven alles verloren, dan blijft toch voor den geloovige de toevlucht tot den Almachtige over, en in die toevlucht schuilt de behoudenis. Spreekt zoo hier in Psalm 59 : 18 de Psalmist het met heilige bezieling uit, dat God zijn »hoog Vertrek* is, dan is in God zijn behoudenis gewis, en daalt uit de woonstede Gods daarboven de redding en behoudenis tot hem neder. Het is de grondtoon van het »Onze Vader* die hier in zoo rijke vertroosting doorklinkt. Immers bij dat > Onze Vader* klinkt het op eenmaal door: die in de hemelen zijt* en in die alles omvattende bijvoeging schuilt de behoudenis, die in het »Onze Vader* wordt afgebeden.

In Psalm LIX:18 spreekt zich dit bezielend en hartverheffend uit. Er staat toch niet, dat onze Vader in de hemelen ons in een hoog Vertrek een schuilplaats ter redding beschikt, maar heel anders en veel indrukwekkender, dat »God zelf het hoog Vertrek voor dengeloovige is.« In het zielsgebed van den oprechten Bidder is dit altoos het heerlijke en bezielende, dat hij gevoelt, hoe zijn God hem in zijn macht houdt, hoe van uit den hemel een alles be* heerschende kracht op hem inwerkt, en hoe eeniglijk in de volstrekte onderwerping aan zijn > Vader die in de hemelen is f, de hope zijner behoudenis schuilt. De Psalmist jubelt niet, dat er bij God een hoog Vertrek voor hem is, maar hij uit het Hallelujah, dat God zelf zijn hoog Vertrek is. De hulpe komt van Boven doordien zijn God hem naar Boven optrekt, hem als in zijn heilige Goddelijke levensfeer op neemt, en hem niet op aarde zijn hulpe toezendt, maar hem met heel zijn zielsbestaan tot in de hemelen optrekt, en hem alsnu in de zielsyereeniging met zijn God de behoudenis op 'è heerlijkst vinden doet.

Niet God daalt tot hem neder, maar 't is Gods Almachtige genade, die hem tot Zich optrekt en.als insluit in zijn Goddelijke mogendheid. De Psalmist toch gewaagt niet van een »hoog Vertrekt waarin God hem zal doen schuilen, maar spreekt het klaar en zonder aarzeling uit, dat God zelf zijn hoog Vertrek is. Bij een »hoog Vertrekt is aan niets anders te denken dan aan een schuilplaats der behoudenis, en nu betuigt de Psalmist niet, dat God hem tot zich roepen, tot zich trekken, en alsdan in een hoog Vertrek plaatsen zal, om zijn veiligheid te verzekeren, maar er staat, o, zoo klaar en zöo duidelijk, dat God zelf zijn hoog Vertrek is. Hij schuilt niet in een Tente die hem bij zijn God ontsloten wordt, maar God zelf is het hoog Vertrek, waarin zijn ziel zich neer mag vlijen, om de zalige ruste te genieten. Zooals de eerste mensch geschapen was naar Gods Beeld, zoo zou ook nu, door heilige genade, de verloste zondaar in de gunste zijns Gods als besloten worden. In het Paradijs ging het woord der Almacht uit: gt; Laat ons menschen maken naar ons Beeld en onze gelijkenist, en toen »schiep God den mensch naar het Beeld Gods, naar het Beeld van God schiep Hij hemt, zoo staat het in Gen. 1:27 met opzettelijke herhaling. Belijdt nu de Psalmist in Psalm LIX:18: gt; Want God is mijn hoog Vertrekt, dan spreekt zich hierin een even volstrekte en innige gemeenschap uit, als bij de Schepping bedoeld was. Het zijn dan niet meer twee, maar beide saam zijn innig één.. Het is de gezaligde mensch, die naar zijn ziel in zijn God is opgenomen, en God Almachtig is het die aan den naar zijn Beeld herschapen mensch, op nieuw zijn Beeld indrukt.

Er staat niet: God gunt. God schenkt. God bereidt mij een hoog Vertrek, maar klaar en duidelijk wordt het uitgesproken: . »God is mijn hoog Vertrek, t Er wordt niet beleden, dat God ons een hoog Vertrek bereidt ot aanwijst, opdat we daarin schuilen zouden, maar zoo heel anders: > Want God is mijn hoog Vertrekt, juist zooals het in het Paradijs bij de schepping van den mensch naar het Beeld Gods was aangewezen. Gelijk het door de zonde werd, scheidde de mensch zich van zijn God af. De volle zalige gemeenschap van den mensch met zijn God verloor haar werking. Niet God stiet hem van zich, maar 't was de in zonde gevallen mensch, die een eigen en afzonderlijk bestaan naast en tegenover zijn God wilde hebben. God en mensch zouden naar luid der oorspronkelijke instelling één zijn en steeds meer in innige eenheid toenemen. God zou 't hoog Vertrek zijn, waarin de mensch zijn woonstede zou erlangen, en zoo eerst zou vervuld worden wat de Psalmist hier in zoo hooge zielsverheffing uitroept: »in God is mijn hoog Vertrek, t Zoo was het in de oorspronkelijke Schepping. Niet de mensch naast of tegenover God staande, maar drager van het heilige Beeld Gods. God zelf het hoog Vertrek waar de nog onzondige mensch in zou wonen. Toen nu die heihge eenheid brak, stond men voor twee deelen van wat eens een heilige eenheid was De mensch was toen van God los gescheurd of los gebroken. Zoo waren God en mensch niet meer één, doch twee. En het is die tweeheid, die zich in de ontzettende zonde ontplooid heeft. Die scheur, die breuke veas volkomen, en van verzoening tot eenheid van God en mensch kon geen sprake meer zijn, tot de genade de twee gebroken deelen weer omsnoerde, nu in Christus God en mensch de oorspronkelijke eenheid herwon. En dit nu is het wat de Psalmist hier zoo jubelend uitgalmt. Door het wonder der Verzoening worden God en mensch weer één, zoodat nu, gelijk de Psalmist zingen durft. God zelf weer het Hoog Vertrek is, waarin de herboren, verzoende en geredde zondaar zijn oorspronkelijke eenheid met zijn Schepper terugvindt.

In VS. 17 staat het er zoo nadrukkelijk bij, niet dat God als Verlosser aan den ver korene een »Hoog Vertrek" bereid heeft, maar dat God zelf, in zijn eigen Goddelijk en Drieëeïiig Wezen, hem een Hoog Vertrek geweest is, Het is niet dat God hem een Hoog Vertrek ^(rm< /heeft, en na het bereid te hebben, het voor hem heeft ontsloten. > Ik zal, zegt de Psalmist, van Uwe sterkte zingen omdat Gij mij een Hoog Vertrek geweest zijtt. Er staat niet, omdat Gij mij een Hoog Vertrek bereid, ontsloten of geopend hebt, maar heel anders en zoo concreet persoonlijk als 't zich slechts denken laat: »Omdat Gij mij een Hoog Vertrek geweest zijt.t Door de zonde twee geworden, blijven ze niet twee, maar wordt thans, dank zij de Verzoening de oorspronkelijke eenheid van God en mensch hersteld. God ontsluit den verkorene en geredde niet een woning der behoudenis, maar God wordt den geredde een Hoog Vertrek, en zulks niet doordien God een Tente des Hemels voor hem opricht, maar doordien God zelf een Hoog Vertrek, een tente der Behoudenis voor hem wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juni 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„God is mijn hoog bertrek”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juni 1920

De Heraut | 4 Pagina's