Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN VREEMDE HAVEN.

VIII.

Aan boord.

De twee reisgenooten waren nu het doel van hun tocht nabij, en wandelden op het Water er heen.

De lezer zal misschien vragen, hoe het mogelijk was op het water te wandelen. Dat zit zoo. De Amsterdamsche gracht of straat, die thans meestal het Damrak genoemd wordt, heette vroeger veelal het Water, naar het breede water, de uitmonding van den Amstel, er langs. Het water lag tusschen den Dam en het IJ, en is thans grootendeels gedempt.

Nadat Hendrik in een bootje naar de > Zeemeeuwc was gebracht, beklommen hij en zijn makker langs een laddertje het schip, waarbij de eerste meermalen duizelig werd en vreesde te vallen. Eindelijk waren zij boven, maar vriendelijk was de ontvangst niet.

De eerste die hun tegemoet kwam was een groote hond, die Hendrik vetwelkornde met een grimmig dof gebrom en die wel meer zou gedaan hebben, als de zeeman hem niet met een geweldigen schop had op de vlucht gejaagd. »En nu ga ik den ouwe opzoeken en vertellen, dat we terug zijn», zei de matroos. > Je zult wel bij hem moeten komen. Wacht hier maar eens, ik kom zoo terug*. a g O

Het duurde geruimen tijd eer de matroos weder kwam. Eindelijk verscheen hij en geleidde Hendrik langs verschillende wegen en trappen tot zij stonden voor een deur. Zij klopten aan en Hendrik ging naar binnen. De kapitein die eenige papieren voor zich had keek daarin, terwijl de jongen stond te wachten en nu en dan waagde eens rond te zien. Hij maakte bij zich zelf de opmerking, dat de kamer, de kajuit van den kapitein, wel netjes en fraai er uitzag, maar toch bekrompen en klein was vergeleken met de vertrekken van de boerenwoningen, die hij op het dorp gezien had. Maar er was niet veel tijd tot denken. Want de kapitein begon enkele vragen te doen, waarop een kort antwoord paste, en zei toen:

Je kunt gaan jongen, Pas goed op, dan zul je geen berouw hebben hier te zijn gekomen. Maar denk er om, oppassen is de boodschap. Is er iets heel bizonders, dan kun je mij spreken, anders doe je alles af met den eersten stuurman. D^nk er aan, dat je elke morgen vóór het ontbijt hier komt om den boel af te stoffen. Zie je daar die vier schilderijtjes boven de kast f Daar moet je heel voorzichtig mee omgaan. Ze mogen niet beschadigd worden en de lijsten moeten telkens afgewrevea worden. Ik geloof dat je daar wel op letten zult, want kapitein Klaver, je vrind, heeft mij uitdrukkelijk verzocht je dit te zeggen. Oiferigens hadt je misschien bij hem op een pleizierreis gerekend. Het spijt me voor je, dat daar nu niets van komt. Maar toch, als ik over je tevreden ben, loopt alles wel goed". Hiermee kon Hendrik vertrekken.

Hij wist niet beter te doen dan nu den eersten stuurman op te zoeken die, gelijk hij wel begreep, zijn eigenlijke patroon zou worden. Toen hij echter op aanwijzing van een matroos zoo eerbiedig mogelijk bedoelden stuurman wilde aanspreken, Uep deze hem voorbij alsof hij niets had gemerkt. En toen Hendrik zijn nood klaagde aan een jongen zeeman, zei deze lachend: > Natuurlijk zag de stuurman je niet. Bij je meerderen wacht je hier altijd tot je geroepen wordt*.

Reeds dien zelfden avond gebeurde dat. Maar Hendrik wist dat natuurlijk niet vooruit. Hij voelde zich weinig vroolijk gestemd, en zocht, niet wetende waarheen te gaan, een zitplaatsje op een kist. Nu en dan kwam een van het scheepsvolk voorbij, ook jongens van zijn leeftijd; maar niemand lette op hem. Zijn gedachten gingen onwillekeurig terug naar het dorp dat hij verlaten had. Was het dan niet veel prettiger dan hier op het schip waar hij niemand kende, en waar men bijna geen ruimte had om te loopen. In zijn overpeinzingen werd hij gestoord door de stem van iemand dicht bij, die duidelijk verstaanbaar zong:

Kwaart, kwaart! God geev' ons al behouden vaart. Op deze vaart en alle vaart; Het jongste varen God bewaart.

Al kende Hendrik nu ook dit oude zeemansliedje niet, toch was er in de woorden iets dat hem trof, en herinnerde aan wat hij in zijn jeugd gehoord had.

Juist wilde hij opstaan om te zien wie de zanger was, maar deze kwam hem reeds, nog altijd zingende, te gemoet. 't Was een man van een jaar of veertig met een blozend goedhartig gezicht. Hij droeg een luchtig mutsje en voorts een geelwit pak, dat zijn zware gestalte nog meer deed uitkomen.

Zou dat ook een meerdere zijn? sprak Hendrik bij zich zelf, maar in elk geval waag ik het er op. Meteen liep hij op den grooten man toe en vroeg heel beleefd: »Künt u mij misschien ook zeggen, mijnheer, waar ik wezen moet en waar mijn koffer kan zijn ? *

De aangesprokene keek wat verbaasd, en zei met een goedigen lach: »Je bent hier zeker vreemd, vriend; wat korn je doen? * »Ik moet met het schip mee, mijnheer*. »Geen mijnheer als je blieft. Ik ben de kok en niets anders.* »Weet u ook waar ik wezen moet? * De kok dacht even na en zei toen: _ „Ben je misschien de jongen, die kapitein Klaver mee zou brengen. Een kok hoort alles, zooals je merkt*.

De goede kok nam den vreemdeling mee, die nu zijn geschiedenis moest vertellen. Midden in 't verhaal viel de kok hem eensklaps in de rede met den uitroep: »Dan zijn we zoowat buren; ik ben ook van een dorp en wel vlak bij het jouwe. Nu, des te beter vrienden. Als je iets niet weet, , vraag je het mij maar. Maar één ding, nooit vloeken, hoor. Dat past niet.

»Ik vloek nooit* zei Hendrik eenvoudig. En aan het versje dat u zong zou ik zeggen, dat u een man is als mijn vader, die God vreesde. »Ik hoop het* zei de kok. »Zonder God gaat het niet goed. Maar kom nu mee*.

»Weldra had Hendrik in het ruim zijn kist tusschen vele andere ontdekt en ook zijn slaapvertrek in oogenschouw genomen. Dat was een groote ruimte, waarin Hendrik met verbazing voor het eerst hangmatten te zien kreeg Dat waren hangende bedden die, al slingerd.

het schip ook, toch rechtstandig bleven. De slaper rolde er dan niet uit. Soms hing men een zwaren kogel onder het bed, en dan schudde het in 't geheel niet.

Een paar uur deed Hendrik onder geleide van den vriendelijken kok niet veel anders dan kijken en pfaten. Zoo had bij zich het schip en het zeemaasleven niet voorgesteld als hij 't nu zag. Hij zou nog veel meer ervaren. Tegen zeven uur werd hij geroepen bij den eersten stuurman. Deze zag er nu juist niet vriendelyk uit, * en wel geschikt om vrees in te boezemen. Hij was kort in zijn vragen, maar scheen toch wel alles te willen weten. Van vriendelijkheid jegens den knaap, die toch een wees en vreemdeling was, liet hij niets blijken, veeleer het tegendeel.

BRIEFWISSELING.

P. V. d. D. Azn, te B. In orde ontvangen. We willen doen wat wij kunnen, maar —• een weinig geduld.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1920

De Heraut | 4 Pagina's