Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dies natalis der Vrije Universiteit

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dies natalis der Vrije Universiteit

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In den bidstond voor de Vrije Universiteit, die j.l. Dinsdagavond door Ds, Kuyper van Haarlem geleid werd, liet de voorganger voor zijn vrij talrijk gehoor het licht vallen op het doel en het karakter van dit samenzijn, dat niet bestemd was om t goed recht der V, U. te verdedigen tegenover tegenstanders, ook niet om voor haar stofifelijke belangen op te komen of om een z, g. feestrede te houden, of om te pogen aan te wijzen langs welken weg de wetenschap dient te gaan, maar eenvoudig om te bidden, meer niet en toch ook weer niet minder, en als dit gebed dan zou stemmen niet tot het vormelijk aanbooren van den voorganger, maar tot waarlijk mede-bidden, dan wordt het levend gebed. Door dat levende gebed staat de Universiteit sterk. Maar ook omgekeerd! Wanneer zij bij haar uitgroeiïng naar buiten het gebed verliezen zou van ons volk, dan zou misschien de Universiteit groot zijn, maar dan was zij toch weg-Na dit voorwoord werd de aandacht bepaald bij het gebed van een man Gods, van een ziener 2 Kon. 6 : 17: gt; En Elisa bad enzeide: eere open toch zijne oogen, dat hij zie. En de Heere opende de oogen van den jongen, dat hij zag, en ziet, een berg was vol vurige 'paarden en wagenen rondom Elisac

In eene verklaring tredende van de vraag, waarom dit gebed gekozen was en in welken zin het ook de bede van dezen avond moest zijn, herinnerde Spr. aan wat het eerste Bijbelboek leert, dat God hemel en aarde schiep, twee werelden, de zienlijke en onzienlijke, maar voor elkander bestemd en op elkander aangelegen en daarom één. Willen we nu die eene wereld Gods zien, dan zullen we haar moeten zien in Gods licht, in den zonneglans van Gods openbaring en Gode zij dank, die openbaring is er, waardoor we de dingen geestelijk kunnen onderscheiden en verheldering van bewustzijn^ ontvangen. Om dat iniicht, om dat licht, om opening der oogen, om zieners ook in de wetenschappen willen we nu van avond bidden. Maar gelijk in het Markus-Evangelie ons verhaald wordt van de genezing van den blinde te Bethsaida, die eerst vaag en dan bij de tweede handoplegging klaar en belijnd tot onderscheid der dingen kwam, zoo zien ook wij wel die ééne wereld, maar het is een zien door een spiegel in een duistere rede; het is een pijnlijk worstelen om te zien. wat we zien, naar het Woord van Prediker: Wie zich wetenschap vermeerdert, vermeerdert zich smart. Deze smart is echter van dezen tijd en eens zal die pijn zich verliezen in de Eeuwigheid; dan zal ons tendeele weten te niet gedaan worden. Vele geliefde mannen van de Vrije Universiteit hebben het geloof reeds verwisseld in aanschouwen, en aan een gedenkt Spr, in dit avonduur in het bijzonder, aan hem die eens de ziel was van deze stichting, en thans de stokoude is, wiens leven we druppel bij druppel zien wegvloeien. Die dooden en de nog levenden — we zullen nooit vergeten wat zij voor onze Universiteit zijn geweest. Maar al ontvallen ze ons, we behoeven niet te vreezen, indien in het leven van onze Universiteit maar de levende Christus blijft leven, in Wien alle schatten der wijsheid zijn verborgen. Daarvoor ga ons gebed op. Zeker mogen we vragen ook gm den uitwendigen bloei der Universiteit, maar dat alles mogen en kunnen we pas bidden, wanneer het innigste en diepste begeeren van ons hart is geworden het Elisa-gebed om opening der oogen, om de wereld te zien in Gods licht.

Nadat vervolgens de Spr. in dank-en smeekgebed was voorgegaan, werd als slotzang aangeheven Va. 119:9.

Woensdag daarop volgde in het Gebouw voor den Werkenden Stand de overdracht van het Rectoraat, Prof, Dr. H. H, Kuyper sprak daarbij een rede uit over CalvijtCs strijd tegen het Vorstenabsolutisme en voor de volksvrijheden.

Hij begon met er op te wijzen, hoe het Monument dé la Reformation, dat tijdens de oorlogsjaren in Geneve onthuld was, vooral door zijn beelden en opschriften uiting trachtte te geven aan de gedachte, dat het Calvinisme de groote macht was geweest om de volkeren vrij te maken. Al school hierin, zooals Spr. opmerkte, een te eenzijdige voorstelling van het Calvinisme, omdat de religieuse beteekenis te weinig tot haar recht kwam, toch was het juist, dat het Calvinisme ook een groote politieke beteekenis heeft gehad en dat het in Frankrijk, in Engeland, in Schotland en in ons eigen land een bolwerk der staatkundige vrijheid was geweest. Maar hoezeer de historieschrijvers het hierover eens waren, evenzeer liepen de meeningen uiteen over de vraag, in hoeverre het ontstaan van die vrijheidsbeweging aan Calvijn te danken is geweest. Da meeste nieuwe schrijvers neigen er meer toe de eer van deze beweging aan Erasmus, Zwingli, of aan de latere Monarchomachen toe te schrijven, dan aan Calvijn, die zelf een strenge heerschersnatuur, voor deze volksvrijheden niet alleen weinig zou hebben gevoeld, maar veeleer, evenals Luther, het voor de macht zelfs van den despotieken vorst zou hebben opgenomen en onderwerping daaraan hebben gepredikt. Spreker meende, dat de schuld van deze z, i. onjuiste voorstelling daaraan lag, dat men te veel op Calvijn's Institutie was afgegaan, waarin Calvijn, om het gevaar van het revolutionaire Anabaptisme tegen te gaan, sterk op het gezag den nadruk had gelegd, en te weinig aandacht had geschonken aan wat hij in zijn andere geschriften over het Vorstenabsolutisme en de volksvrijheden zegt, -

In de eerste plaats besprak bij daarom Calvijn's strijd tegen het absolute Koningschap, dat zich in Calvijn's dagen in alle groote Staten van Europa ontwikkeld had tegelijk met de nationale eenheid der volkeren, In het voorbeeld van Frankrijk, waar dit absolutisme het sterkst ontwikkeld was, toonde hij aan, tot welke exuberantie van koninklijke macht dit had geleid en tot welk een slaventoestand van het volk. Daarna wees hij er op, hoe de Rechtsgeleerden, in plaats van voor de volksvrijheden op te komen, dit absolutisme nog hadden versterkt door op grond van de zoogenaamde lex regia der Romeinen den Koning van alle rechten ontbonden te verklaren. Het was de eere geweest van Calvijn, dat hij juist tegen dit vorstenabsolutisme zoo kras was opgekomen. De diepste grond van dit verzet van Calvijn lag daarin, dat Calvijn zulk een absolute macht aan den mensch toegekend, een aanranding achtte van de Souvereiniteit Gods, Het was de heidensche menschvergoding, die in de Christelijke Staten binnendrong, Calvijn heeft niet alleen de verschillende excessen van het absolutisme bestreden, maar het stelsel zelf aangetast, door te leeren, dat de vorsten er zijn voor het volk, dat zij gebonden zijn aan de wet en dat hun macht beperkt is door het recht Gods, Spr, wees er op, hoe Calvijn in de nadere beperking van het Koningschap reeds de grondlijnen aangeeft van het Constitutioneele Koningschap,

In de tweede plaats wees Spr, er op hoe Calvijn steeds geijverd had voor de volksvrijheden. Wel had Calvijn zich daarbij nooit gesteld op het standpunt van de leeraren van het natuurrecht, dat het hier ging om den mensch aangeboren rechten, want Calvijn beschouwt deze voorrechten als 'n weldaad Gods aan de volkeren geschonken, maar hij prijst deze volksvrijheden als den rijksten schat, dien een volk kan bezitten en voor welks handhaving en het volk en de Overheid heeft te waken. Wat Calvijn onder deze volksvrijheden verstond, toont Spr. dan aan. Het waren Ie, dat alle landszaken niet in het geheim, maar publiek moesten worden behandeld; 2e, dat niet naar de willekeur van de regeerders, maar naar de wet zou worden geregeerd; 3e, dat de O verheidspersonen door het volk zelf moesten worden gekozen; 4e, dat zij aan het volk rekenschap zouden afleggen van hun bewind; en Se, dat niets geschieden zou zonder toestemming van het volk, In verband daarmede toont Spr, aan, hoe men volkomen ten onrechte Calvijn beschuldigde van aristocratische tendenzen, omdat Jhij in zijn Institutie den aristocratischen regeeringsvorm als den besten aanbeval, Calvijn bedoelde daarmede niet een regeering van den adel, want tegen het erfelijk bezit van de ambten had Calvijn zeer ernstig bezwaar, maar dat de regeering niet bij het geheele volk, maar bij de beste burgers moet staan, die daartoe door het vol.k moesten worden gekozen.

In de laatste plaats behandelde Spr. de vraag, hoe Calvijn geoordeeld had over het recht van verzet van het volk tegen een tyran, die deze volksvrijheden aantastte. Het was zeker juist, dat Calvijn aan het volk, d.w.z. aan de private burgers, nooit het recht heeft toegekend hetzij om eigenmachtig den regeeringsvorm te veranderen, waaronder zij leefden, noch ook om tegen een tyrannieken Vorst op te staan, zelfs als zou deze den eed, bij zijn inhuldiging afgelegd, verbreken. Maar Calvijn heeft wel van meet af het recht toegekend aan de Stenden en Magistraten, die daartoe gesteld waren, om tegen zulk een tyrannieken Vorst de vrijheid des volks te verdedigen en hun dat als duren plicht voorgehouden. Daarin ligt, ook volgens de schrijvers over het Staatsrecht, de groote beteekenis van Calvijn, dat hij het verzet niet in revolutionair spoor, maar in legitime banen geleid heeft en dus den grondslag gelegd heeft voor de latere constitutioneele regeling van dit vraagstuk. De diepste grond, waarom Calvijn dit recht van verzet aan deze Stenden toekende, was echter niet, gelijk men gewoonlijk meent, het politieke recht, maar dat volgens Calvijn deze Stenden door God verordineerd waren om voor de volksvrijheden op te komen. Vandaar dat Calvijn ditzelfde recht ook kon toekennen aan mannen, die daartoe op buitengewone wijze door God geroepen waren, zooals vroeger Mozes en Othniel. Ook thans kon God naar Calvijn's meening zulke Verlossers roepen, en Spr, meende, dat het schoonste voorbeeld daarvan in Prins Willem den Zwijger was gezien. Wanneer echter noch deze Rijksstenden, noch zulke Verlossers hulp boden, bleef voor het volk, naar Calvijn's oordeel, niet anders over dan te lijden en zijn zaak in handen van God te stellen, die in de geschiedenis telkens had getoond, dat Hij een Rechter is ook over de Koningen |ler aarde en aan de verdrukte volken recht kan doen.

Daarna overgaande tot de vermelding van de lotgevallen der Universiteit gedurende het afgeloopen jaar, herdacht hij in de eerste plaats het veertigjarig bestaan der Hoogeschool, wees er op, hoe in deze veertig jaar de Universiteit door Gods genade was staande gehouden en uitgegroeid-was, maar ook hoever ze nog af was van wat een Universiteit in volledigen zin zijn moest. Vooral de uitbreiding van de medische en de stichting eener natuurkundige faculteit zullen echter zeer hooge eischen stellen. Directeuren hadden daarom, gelijk hij mededeelde, zich met een verzoek om subsidie tot de Regeering gewend, en spreker hoopte, dat de Regeering de bede der Directeuren gunstig zou ontvangen, opdat het Christelijk Hooger Onderwijs zich vrij zou kunnen ontwikkelen. Met weemoed wees hij er op, dat de stichter t)nzer Hoogeschool door zoo ernstige krankheid verhinderd was op dezen dag in het midden te zijn en sprak den dank uit voor wat Dr. A, Kuyper'voor onze school geweest was, met de bede, dat God hem nog w^eer oprichten mocht. Tot den eenigen hoogleeraar zich wendende, die van de stichting af onze School gediend had en nog in actieven dienst stond. Prof. Fabius, wenschte hij dezen geluk met zijn veertigjarig jubileum. Vervolgens gaf hij een overzicht van het hetgeen in het Universitaire leven dit jaar voorgevallen was en deelde mede, dat hij bij den aanvang van zijn rectoraat 205 studenten had gerecenseerd en gedurende den loop van zijn rectoraat nieuw had ingeschreven 40 studenten, waarvan 21 voor de Theologie, 13 voor de Rechten, 3 voor de Letteren en 3 voor de Medicijnen. Ten slotte droeg hij de Rectorale waardigheid over aan Prof. Dr. R. H. Woltjer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's

De Dies natalis der Vrije Universiteit

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's