Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik heb in het Licht geloofd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik heb in het Licht geloofd

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Terugkeer in het seminarie

DRIE JAAR WAREN VOORBIJGEGAAN SINDS IK ALS jong priest er het seminarie verlaten had. Nu keerde ik er terug als geestelijk leider van de filosofische af deling en als professor in de ascetische en mystieke theologie van het 4e cursusjaar.

Ik was nog maar 26 jaar, toen ik deze verantwoordelijke positie moest gaan innemen. (Ik was 23, toen ik gewijd werd en had dus dispensatie nodig, daar men volgens het rooms - katholieke kerkrecht minstens 24 jaar moet zijn, als men priester gewid wordt). En nu werd mij dan de leiding toevertrouwd van tweehonderd seminaristen in de meest roerige jaren van hun leven.

Ik had er nooit roeping voor gevoeld om overste van een seminarie te worden.

En ik aanvaardde deze benoeming dan ook niet van harte, maar enkel omdat ik berusten moest in de wil van de aartsbisschop.

Zo begon ik dan mijn nieuwe loopbaan met het cursusjaar 1954. Ik had nog steeds dezelfde idealen als vroeger, maar nu scherper omlijnd: Ik wilde Jezus Christus verkondigen, ik wilde de seminaristen dichter bij Hem brengen, ik wilde hun hart open maken voor Hem. Daarnaast wilde ik graag deze jonge mannen helpen om, door de bruising van hun leven heen, hun eigen persoonlijkheid te ontdekkenen tot ontplooiing tebrengen. Ik wilde als een echt e vriend hun problemen meebeleven

Ik herinnerde mij nog al te goed de harde jaren, die ik zelf had gehad tijdens mijn filosofie. Ik had toen in de overste geen begrijpende vriends chap gevonden. Ik wilde deze pijnlijke worsteling aan hen besparen, door luisterend en bemoedigend bij hen te staan.

Ik had er toen nog geen vermoeden van, welk een intense strijd ikzelf op dat seminarie zou moeten voeren en allerminst van de overwinning op die strijd, zoals God die voor mij bereid had.

Omdat ik met tegenzin teruggekeerd was naar het seminarie, vielen de negatieve dingen daarin mij nog meer op. Bovendien lagen de pijnlijke jaren van mijn eigen tijd als seminarist mij nog vers in het geheugen. Ik moest mij nu weer opnieuw invoegen in het gemechaniseerd bestuur van het seminarie, met het telkens terugkerend gelui van het „klokje der gehoorzaamheid", met dat leven in communiteit, waarin er geen hartelijke, persoonlijke ontmoeting van elkander plaats heeft, omdat ieder in dezelfde mechanische eentonigheid zijn ambt uitoefent en zijn plichten volbrengt, zonder wezenlijke belangstelling voor de persoon van de ander aan de dag te leggen.

Omdat ik beslist geen aanleg had om kluizenaar of kloosterling te zijn, betekende dit communiteitsleven voor mij het begin van een situatie vol hevige spanningen, waaruit God mij echter tenslotte uit zou leiden.

Allerlei dingen en personen uit die tijd hebben invloed op mijn leven uitgeoefend, maar dit alles is te zeer in elkaar vervlochten en ook een te zeer complex geheel, zodat het mij bet er lijkt mij te ont houden van een di epgaande analyse van alles wat er in die tijd op het seminarie gepasseerd is. Ik wil echter wel één omstandigheid vermelden, die nog al ingrijpend was.

De rector van het seminarie was iemand, die als priester een voorbeeldig leven leidde, maar als rect or door de meerderheid van de professoren van het seminarie niet werd aanvaard. Ik wil geen oordeel uitspreken noch hierover in diskussie treden. Ik stel slechts dit feit vast. Zijn manier van optreden, de paedagogische inzichten waarmee hij werkte, zijn houding ten opzichte van ons, de geestelijke leiders van dit seminarie van zeshonderd seminaristen, wekten de antipathie op bij de meeste professoren. Daardoor ontstond een klimaat van wantrouwen, waarin het heel moeilijk was om te leven. En dat klimaat verbreidde zich langzamerhand vanzelf ook naar de seminaristen, waar ook eenzelfde geestesgesteldheid van kritiek en achterdocht begon in te vreten.

En wat ik hier in een paar regels heb weergegeven, is in die acht jaren zo gebleven en nam nog steeds meer toe. Ik wil hier niet beschrijven de psychologische achtergrond en de problemen die daardoor in het leven werden geroepen. Op mijn zieleleven had deze situatie in elk geval een enorme weerslag.

In de eerste twee jaar ontmoette ik een collega, die in meerdere opzichten een echt e vriend was. Dat was D. Antonio Oyarzábal, geestelijk leider van de theologiestudenten. Ik kan slechts met bewondering en dankbaarheid aan hem terugdenken. Hij heeft mij vaak geholpen om allerlei moeilijke momentente boven te komen, meestal zonder dat hij zich daarvan bewust was. De steun die hij mij verschafte, was zo maar in het voorbijgaan, want hij had natuurlijk ook zijn eigen drukke werkzaamheden.

Toen hij van het seminarie wegging, werd ik weer meer op mijzelf teruggeworpen. Daar door begon alles steeds meer in mij te rijpen naar de vrucht van mijn definitieve beslissing.

Langzaam begon alles zich in mij te kristalliseren. Ik ont dekt e in mij een dorst naar de waarheid, een streven naar een oprechte levenshouding. Ik had een tegenzin in „het gemakkelijke leventje". Ik las in het Woord van God, en daardoor werd ik voortgestuwd naar het leven en het licht. Daardoor kreeg ik ook de kracht om te breken met geijkte levensnormen, om mij los te maken van de schijn, en om mijn denken te oefenen in de oprechtheid.

En terwijl het Woord Gods zich steeds dieper in mij ingroef, terwijl dit Woord „de overleggingenen gedachten mijn harten schiftte" (Hebr. 4:13), viel mijn aandacht steeds sterker op mijn kerk, die mij in allerlei van haar uitingen zeer teleurstelde. Mensen die vroeger boven elke diskussie verheven waren, vielen mij tegen, toen ik hen van nabij leerde kennen. Ik zag hoe de meerderheid van de priesters een burgelijk en ordinair leven leidden. En in het licht van het Evangelie, naarmate ik de Christus der Schriften beter leerde kennen, zag ik steeds duidelijker hoever de „christelijke" organisatie, waarbinnen ik leefde, van het echte christendom verwijderd was.

Vragen, de ik mij stelde

Men had mij altijd geleerd, dat de rooms-katholieke kerk, ook als uitwendig instituut, samenvalt met het Lichaam des Heren. Alleen de rooms-katholieke kerk is de bruid van Christus.

Maar als dat zo is, dan zou dat toch ook uitwendig zichtbaar moeten zijn. Dan zou de rooms-katholieke kerk zich scherp moeten aftekenen tegenover de wereld en tegenover de protestantse kerken, daar immers alleen in haar als instituut de Geest van Christus aanwezig zou zijn. Dit geldt vooral ook tegenover de protestantse kerken, daar zij immers niet de Sakramenten bezitten die reeds enkel krachtens de bediening genaden verlenen.

Daarom is het onjuist, wanneer de rooms-katholieke kerk zich van allerlei misstanden in heden en verleden afmaakt met de mededeling, dat door de zondigheid van de leden nog niet de onjuistheid van de aanspraken van de kerk worden teniet gedaan. Want de uitwendige kerk wordt gevormd door de leden met hun uitwendige leven. En juist dat uitwendige instituut van de rooms-katholieke kerk wordt door Rome vereenzelvigd met het Lichaam van Christus. Daarom is ook alleen de uitwendige rooms-katholieke kerk de enige, ware Kerk van Christus, volgens Rome.

Maar tegenover deze aanspraken en beweringen van de rooms-katholieke kerk zag ik de volgende duidelijke feiten staan:

Vijandschap, naijver en doffe strijd tussen de priesters; het jagen naar ereposten, de zucht naar een goede betrekking, zonder rekening te houden met het Koninkrijk Gods, maar om een gemakkelijk, burgerlijk leven te kunnen leiden; misbruik van het gezag in de kerkelijke hierarchie en gedurende de ganse geschiedenis van de rooms-katholieke kerk; onverdraagzaamheid, waarbij men het respekt voor de menselijke persoon uit het oog verliest.

En ik vroeg mij af:

Is dat de Kerk van Christus, waar alleen maar geldt wat „officieel" is, waar men rammelt met lege woorden zoals „eer", „waardigheid" enz., maar waar men zich weinig bekommert om de konkrete noden van de mensen die een snelle en afdoende oplossing vragen?

Is dat de ware Kerk, die van Christus gebruik maakt om zichzelf te laten dienen en niet om met Hem de mensen te dienen, en die daarom aan de mensen niet de Christus van het Evangelie wil geven, omdat ze dan allerlei tradities en privilegies zou moeten prijsgeven?

Is dat de Kerk van Christus, die in de praktijk niet toestaat om aan de armen het Evangelie te verkondigen, omdat zij de rijken, ook hen die zich op onrechtvaardige wijze verrijken, steunt door haar openlijke goedkeuring of door haar stilzwijgen over het onrecht?

Is dat de Kerk van Christus, die ons een Christus aanbiedt, die zozeer vervaagd is door allerlei dekreten, riten, tradities en personen, dat men Hem niet meer kan kennen, laat staan, beminnen?

Is dat de Kerk van Christus, die ondragelijke lasten op de schouders van de mensen legt?

Is dat de Kerk van Christus, die, om haar glorie, haar heerschappij, haar invloed te kunnen bewaren, de harten van zoveel mensen pijnigt met haar wetten, bijv. van het celibaat?

Is dat de Kerk van Christus, die, menigmaal uitsluitend om haar wereldse macht te kunnen handhaven, haar vervloekingen, haar uitbanningen, haar interdikten, haar „anathema's" naar allerlei richtingen heeft geslingerd?

Is dat de Kerk van Christus, die zoveel kinderen Gods de marteldood heeft ingedreven? Ik denk met name aan de Spaanse inquisitie.

Is dat de Kerk van Christus, waar men alles verwacht van de menselijke wijsheid, van een strakke organisatie, van centralisatie en bureaucratie, waar de afzonderlijke mens verlaagd wordt tot een dossier of tot fiches in een kaartsysteem?

Is dat de Kerk van Christus, waar men geen ruimte laat voor Jezus Christus, opdat Hij met de kracht van zijn kruis en met de heerlijkheid van zijn opstanding daarin verschijnen kan?

Is dat de enige, ware Kerk van Christus, de Una, Sancta, Catholica et Apostolica Ecclesia? Het geheimnisvolle Lichaam, de Bruid van Jezus Christus, Gods Zoon?

Konsekwenties

Deze vragen riepen vele twijfels op in mijn ziel. Ik sprak er over met mijn collega's. Zij gaven mij geen oplossing. Integendeel, hun antwoorden versterkten eerder mijn twijfels.

De rooms-katholieke kerk begon van het voetstuk te vallen, waarop ik haar jarenlang had geplaatst in mijn gedachten en in mijn hart.

Het is merkwaardig, dat, naarmate mijn geloof in de rooms-katholieke kerk minder werd, mijn geloof, in en mijn liefde tot Jezus Christus toenam. Mijn gebedsoefeningen werden intenser, mijn dagelijkse leven versoberde en werd strenger. Ik wierp mij met volle aandacht op de ascese. Ik trachtte mijn verplichtingen zo goed mogelijk te volbrengen, als geestelijk leider van het seminarie en als theologieprofessor, als secretaris voor het bisschoppelijk werk voor de bevordering van priesterroepingen en als kapelaan van het heiligdom, „Santo Cristo de las Cadenas" ( = de Heilige Christus van de boeien). Maar al die bovengenoemde vragenen overdenkingen namen zozeer mijn geest in beslag, dat ik het steeds moeilijker begon te vinden om aan mijn studenten in mijn preken idealen voor te houden, waarvan ik wist dat ze onbereikbaar waren. Ik had het gevoel alsof ik verraad aan hen pleegde door hen naar mooie verten uit te nodigen, zonder hen te waarschuwen dat ze nooit een voet zouden kunnen zetten in deze droomwereld van de schijn.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1963

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Ik heb in het Licht geloofd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1963

In de Rechte Straat | 32 Pagina's