Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Allerheiligen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Allerheiligen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 1 november viert de r.k. kerk jaarlijks het feest van alle heiligen.

Er zit iets sympathieks in dat feest inzoverre dat op die dag elke heilige, ook de meest vergeten en eenvoudige, deelt in een zekere verering.

Het herinnert aan het eerbetoon voor de „onbekende soldaat". Of ook wel aan het altaar in Athene met het opschrift: „Aan een onbekende God". Ook Paulus prijst de Atheners op grond van dit altaar voor hun godsdienstigheid: „Mannen van Athene, ik zie aan alles hoeveel ontzag gij hebt voor hogere wezens. Want toen ik rondliep en bekeek wat gij zoal vereert, ontdekte ik zelfs een altaar met het opschrift: Aan een onbekende god" (Hand. 17:23 RKV).

Maar desondanks laat Paulus hun zien, dat er slechts één God en één Middelaar is tussen God en de mensen, Jezus Christus.

De r.k. heiligenverering ligt, zoals u weet, op een heel ander vlak dan de verering van de „hogere wezens" in Athene. „Iedere heiligenverering is Christusverering", zo schrijft de priester in onderstaande brief.

Toch is de heiligenverering een van de grote verschilpunten tussen Reformatie en Rome. In het Missaal van het Spectrum lees ik b.v. bij de inleidende beschouwingen over het misformulier van Allerheiligen:

„De strijdende Kerk verheugt zich op aarde om de gelukzaligheid van de zegevierende Kerk in de hemel (introitus, epistel). Zij bewondert het heldhaftige voorbeeld van de heiligen gedurende hun leven (evangelie, offertorium, communio) en smeekt vurig om hun bescherming (gebeden)."

En een reformatorisch christen zal nooit het gebed van de „collecte" van de mis van Allerheiligen kunnen bidden:

„Almachtige, eeuwige God, die ons de verdiensten van al uw heiligen in één plechtigheid laat vieren, wij smeken U, geef ons door de tussenkomst van zoveel voorsprekers de overvloed van uw barmhartigheid waarnaar wij verlangen. Door Onze Heer Jezus Christus'.

Wij moeten het daarom aandurven om over dat punt:

„MOGEN WIJ DE HEILIGEN VEREREN EN AANROEPEN?"

samen met elkander te spreken. En ik wil dat doen aan de hand van:

Een r.k. priester schreef ons:

„Nog even 'n kanttekening bij het juli-augustus-nummer 1964 van In De Rechte Straat, waar u op de allerlaatste pagina onze gebeden vraagt voor „deze massale aktie".

Hoe kunnen wij nu bemiddelend voor u optreden bij God, als Jezus Christus werkelijk uw enige Middelaar is?

En als ik voor u kan bidden, dan Maria ook, dan Franciscus ook, dan Alphonsus ook. Zijn wij niet allen met Christus verbonden en dank zij die verbondenheid kan zijn Geest verzuchten in ons „Abba-Vader"? Iedere heiligenverering (heiligheid is Christusverbondenheid!) is Christusverering en daarom kunnen we Zijn bemiddeling afsmeken door Zijn Lichaam (dat zijn wij allemaal), dat Hijzelf opbouwt tot aan de eindvoltooiing".

ONS ANTWOORD:

1. U zult het met ons eens zijn, dat niet wij hebben uit te maken, hoe God gediend wil worden, maar dat de beslissing daarover bij God ligt.

2. Hoe God gediend wil worden, kunnen wij niet met ons natuurlijk verstand achterhalen. Kijk maar naar de filosofen van alle tijden. Deze ,.denkers krachtens beroep" zijn tot de meest tegenstrijdige konklusies gekomen bij hun antwoorden op de vraag hoe God gediend moet worden.

3. God heeft zelf geopenbaard hoe Hij gediend wil worden. Hij heeft dat eerst mondeling laten verkondigen door de profeten, door de apostelen en evangelisten, en vooral door zijn Zoon, Jezus Christus. Later heeft God ervoor gezorgd, dat dit alles ook schriftelijk werd vastgelegd in de Bijbel.

4. Hoe God gediend wil worden, kunnen we dus uitsluitend weten uit de Bijbel. We mogen dus niet toch nog op ons natuurlijk verstand gaan steunen, doordat we langs de weg van allerlei redeneringen uit de Bijbel toch nog zelf gaan uitmaken, hoe God gediend wil worden.

De Bijbel roept ons ook telkens op tot de onvoorwaardelijke geloofsgehoor-zaamheid aan Gods Woord: „Wij werpen menselijke redeneringen omver, elke verschansing voor de hoogmoed opgeworpen tegen de ware Godskennis" (2 Kor. 10:4, 5. RKV).

Inderdaad, onze menselijke redeneringen zijn vaak een verschansing, waarachter wij ons met onze hoogmoed verbergen. Door de zondeval zijn wij, mensen, totaal bedorven. Ook ons redenerend verstand is in dat bederf betrokken. En de moderne dieptezielkunde heeft overduidelijk aangetoond, hoe wij, mensen, dikwijls ons redenerend verstand gebruiken om door middel van allerlei mooie en edele beweegredenen van ons bewustzijn ons dieperliggend egoisme te camoufleren.

Dit staat inderdaad in de Bijbel

Dat wij, kinderen Gods, een gemeenschap van geloof in Christus vormen en zodoende ook geroepen zijn om voor elkaar te bidden, staat met evenzoveel woorden in de Bijbel. Dus is het niet slechts geoorloofd om elkanders gebeden te vragen en voor elkander te bidden, maar het is een heilige opdracht, omdat ook door deze gebedsgemeenschap tot openbaring moet komen, dat wij één Lichaam vormen, waarvan Jezus Christus het Hoofd is.

De heiligenverering berust op redeneringen

U echter redeneert: „En als ik voor u bidden kan, dan Maria ook, dan Franciscus ook, enz".

Maar, opdat de heiligen voor ons kunnen bidden, is nodig, dat zij ons en onze noden kennen.

Hoe weet u dat echter? Dan zoudt u toch minstens weer een stel redeneringen moeten opzetten, om dat te „bewijzen".

En zelfs al zouden de afgestorven christenen ons en onze noden kennen, dan nog mogen wij daaruit zo maar niet de konklusie trekken, dat wij hen DUS ook mogen aanroepen. Als God zelf die konklusie niet trekt, mogen wij dat ook niet doen. “Want nog eens: God heeft uit te maken, hoe Hij gediend wil worden en niet wij.

En ik herhaal: als wij in staat zouden zijn om met ons verstand zulk een hele kettingredenering feilloos op te zetten, waarom worden we dan in de Bijbel telkens vermaand tot geloofsgehoorzaamheid aan Gods Woord en tot „het omverwerpen van menselijke redeneringen"?

„Here, leer ons bidden" (Luk. 11:1)

Het gebed wordt wel genoemd de ademhaling van de ziel. En inderdaad, zoals het lichaam sterft, wanneer de longen geen adem meer binnen krijgen, zo ook kan de ziel niet leven zonder gebed.

Maar dan is het toch ook van enorm belang, dat wij goed bidden en dan moeten we dat ook in ootmoed vragen aan Hem, die de openbaring van God is in mensengestalte, Jezus Christus, die in eeuwige gemeenschap leeft met de Vader die in de hemel is; zoals ook de apostelen dat vroegen: „Here, leer ons bidden".

En als Jezus dan als voorbeeld van het gebed het „Onze Vader" uitspreekt, dan wordt in die bede geen enkele ruimte opengelaten voor het aanroepen van heiligen, die afgestorven zijn. Wel vinden we in dat ideaal-gebed reeds aangeduid de gemeenschap der gebeden onder elkander, omdat er voortdurend in de „wij"-vorm gesproken wordt tot God.

Maar ook verder in het Nieuwe Testament komen veel gebeden voor, maar nooit is er in die gebeden een aanroeping te vinden van afgestorven christenen, noch van Stephanus of van Jacobus, de eerste martelaren, noch van Maria, dermoeder des Heren.

En als wij dan tegen deze duidelijke voorbeelden van gebed in, die de Bijbel ons geeft, toch onze eigen manier van bidden gaan volgen door de aanroeping van de geesten van mensen die van ons zijn heengegaan, hoe kunnen wij dan nog denken dat wij staan in de geloofsgehoorzaamheid aan Gods Woord? Hoe kan ons gebed: „Here, leer ons bidden!" verhoord worden, als wij toch op grond van allerlei redeneringen zelf uitmaken, hoe wij bidden moeten?

Waarom heeft God het niet toegestaan?

Vanzelfsprekend mogen wij ons in de Bijbel verdiepen en ons afvragen: Kunnen we uit de Bijbel zelf opmaken, waarom God blijkbaar nooit de heiligenverering heeft toegestaan.

„Een naijverig God……" (Ex. 20:5 RKV)

De Bijbel onthult ons de Here als een levende God in woorden, die wij niet mogen uithollen en van hun zin ontdoen door allerlei filosofieën over God als de onbewogen en onveranderlijk Zijnde.

In Ex. 20:5 zegt de Here, dat Hij geen beeldenverering duldt, omdat Hij een naijverig God is. (Dat met dit verbod ook bedoeld wordt het verbod van het maken van een stoffelijke voorstelling van de ware God, en dus niet slechts van een afgod, blijkt duidelijk uit Ex. 32:5, waar Aarcn het volk opriep om in het gouden kalf de Here zelf te aanbidden, terwijl deze aanbidding van het kalf toch zwaar werd gestraft.)

Als God zo jaloers is op de liefde van ons hart, dat Hij zelfs geen verering van beelden toestaat, waarin Hijzelf wordt voorgesteld en aanbeden, dan is het ook heel goed te begrijpen, dat Hij geen verering van afgestorven mensen toelaat. Want ons hart zal zich veeleer gaan hechten aan een afgestorven heilige, vooral als die wordt voorgesteld als een ideaal-mens en christen, dan aan een beeld van hout, steen, zilver of goud.

Gemeenschap der gebeden

Wij kunnen dan ook begrijpen, waarom de Here wèl toestaat (en het zelfs aanbeveelt) dat wij, gelovigen hier op aarde, wèl met en voor elkander bidden. Immers, toen wij aan de lezers van ons blad vroegen om te bidden voor de massale aktie in Halle, was dat geen verering van de lezers. Het was een eenvoudige uiting van onze behoefte aan „de gemeenschap der heiligen" (heiligen hier in de bijbelse zin: „geheiligden door het bloed van Christus"). Deze vraag om gebed kwam ook voort uit onze overtuiging, dat volgens de Bijbel het gebed van de gemeente méér vermag dan het gebed van de enkele gelovige.

Maar bij de verering der heiligen knielt men voor hun beelden neer, steekt er kaarsen voor op en bewierookt ze soms. En in elk geval geeft men een stuk van zijn hart aan zulk een heilige. Men gaat vol vertrouwen tot hem en tracht hem door de verering gunstig te stemmen, zodat hij dan op zijn beurt weer bij God gaat pleiten om de verhoring van onze beden. En bij de Mariaverering wordt zelfs gesproken van algehele toewijding aan haar.

Als God reeds jaloers is op de beeldenverering, waarin Hijzelf wordt voorgesteld, omdat dan het gevaar dreigt dat een stuk van ons hart aan dat beeld blijft hangen, dan is het dus ook nog veel meer te begrijpen, dat God niets wil weten van zulk een religieuze verering en aanroeping van de geesten van gestorven christenen.

Nog eens: geloofsgehoorzaamheid

Maar, ook al zouden wij uit de Bijbel geen enkele reden kunnen opdiepen, waarom God de heiligenverering niet heeft toegestaan, dan nog zou het voldoende voor ons moeten zijn, dat uit de Bijbel blijkt, dat God dit nooit heeft toegestaan.

„Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet" (Hehr. 11:1).

„Aan Hem die bij machte is u te bevestigen in het Evangelie van Jezus Christus dat ik verkondig - volgens de openbaring van het geheim dat eeuwenlang verzwegen bleef, maar nu is onthuld, en krachtens de opdracht van de eeuwige God aan de hand van profetische geschriften aan alle heidenvolken is bekend gemaakt, om hen te brengen tot de gehoorzaamheid van het geloof - aan Hem, de enige, alwijze God, zij de heerlijkheid door Jezus Christus in de eeuwen der eeuwen! Amen". (Rom. 16:25-27 RKV)

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1964

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Allerheiligen

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1964

In de Rechte Straat | 32 Pagina's