Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gij zijt Petros

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gij zijt Petros

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

"

VERVOLG

„En zo wat gij binden zult op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal ook in de hemelen ontbonden zijn"" (Mat. 16:19 S.V.).

„En wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden, zal ook in de hemel ontbonden zijn"" (id. r.k. vert.).

Precies dezelfde woorden vinden we terug in Mat. 18:18; daar richt Jezus Zich tot de discipelen en waarschijnlijk moeten wij deze woorden zelfs laten slaan op heel de gemeente. Want in de onmiddellijk voorafgaande verzen spreekt Jezus over de gemeente: „Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de; tollenaar".

De meest voor de hand liggende verklaring is dat Jezus Zich in deze woorden niet slechts richt tot Petrus, maar tot het geheel van de apostelen. Jezus had immers de vraag: „Maar gij, wie zegt gij, dat de Zoon des Mensen is?" — ook tot alle apostelen gericht. En het antwoord van Petrus kon dus ook beschouwd worden als een antwoord, waarmee de anderen stilzwijgend instemden.

Zo is ook op een eenvoudige manier de harmonie verklaard met Mat. 18:18.

„Het Woord Gods is niet gebonden" (2 Tim.2:9 S.V.)

Paulus bezigt hier hetzelfde Griekse woord, dat wij ook vinden in Mat. 16:19, n.l. „deoo".

De vraag die zich dan onmiddellijk stelt, wanneer wij deze teksten met elkaar vergelijken luidt: Wordt Mal. 16:19 en 18:18 beperkt door 2 Tim. 2:9 of omgekeerd? Met andere woorden: Heeft het Woord Gods een onbeperkt bindend gezag op aarde, waaraan de kerk en dus ook de ambtsdragers in de kerk zich onvoorwaardelijk moeten onderwerpen; of heeft de kerk op aarde een onbeperkt bindend gezag en is dus ook het Woord Gods op aarde ondergeschikt aan de bindende verklaring van de kerk?

De r.k. kerk antwoordt: De kerk, d.w.z. de paus, heeft het absolute leergezag, de absolute bestuurs- en rechtsmacht en op aarde heeft God zijn "Woord gebonden aan de verklaring van de pausen.

De reformatie antwoordt: De kerk (en dus ook de ambtsdragers) is gebonden aan het Woord Gods en moet zich dus onvoorwaardelijk onderwerpen aan het Woord Gods, dat niet gebonden is. Wie van de twee heeft gelijk?

Paulus in de boeien

We gaan eerst nog eens die woorden van 2 Tim. 2:9 bekijken. Paulus schreef die brief vanuit zijn laatste gevangenschap in Rome. Het ziet er donker voor hem uit. Hij verwacht spoedig zijn terdoodveroordeling: „Want wat mij betreft, mijn bloed wordt weldra geplengd, het tijdstip van mijn verscheiden is weldra nabij" (4:6).

En vanuit die situatie schrijft Paulus dan: „Houd Jezus Christus in gedachten, Davids Nazaat, die uit de doden verrezen is, zoals mijn Evangelie luidt, in welks dienst ik zelfs als een misdadiger gevangenschap heb te lijden. Maar het Woord van God laat zich niet in boeien slaan" (2:8-9 r.k. vert.).

Paulus is aan handen en voeten gebonden. Hij zit in de dodencel. Weldra is het met hem afgelopen. Dan zal men van hem niet meer kunnen zeggen: „Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen" (Rom. 11:15).

En waar stelt hij nu zijn hoop op voor straks als hijzelf er niet meer zal zijn? Zegt hij dan: Maar hier in Rome woont Petrus en straks zullen de opvolgers van Petrus komen en zich aaneenrijen in onafgebroken volgorde en dat is de garantie, dat mijn werk toch wordt voortgezet?

Neen, in heel die brief spreekt Paulus met geen woord over een oppergezag van Petrus. Hij doet dat overigens in geen enkele brief.

Hij stelt zijn vertrouwen geheel in Gods Woord. Dat Woord zal men niet kun nen binden. Ja, mensen zullen dat toch altijd weer proberen. En Paulus spreekt ook in deze brief over de dwaalleraars, maar hij zegt daarvan: „hun geloof kan de toets niet weerstaan" (3:8).

Wat is die toets, waaraan het geloof van elk mens, ook van de dwaalleraars, wordt onderworpen? Dat is Gods Woord. Luister maar: „Blijf gij echter bij de leer die gij gelovig hebt aanvaard. Bedenk wie het waren die u onderricht hebben en hoe gij van kindsbeen af vertrouwd zijt met de heilige Schriften; daaruit kunt gij de wijsheid putten die leidt ten heil door het geloof in Christus Jezus. Al wat in de Schrift staat. is door God ingegeven en nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden tot gerechtigheid" (3:14-16 r.k. vert.) Mensen trachtten dit Woord te binden. Maar God heeft ervoor gezorgd, dat het op Schrift zou worden gesteld en God heeft aan die Schrift Zijn eigen gezag gegeven. En zo gaat het Woord Gods door de eeuwen heen: zelf ongebonden, terwijl het mensen aan zich bindt en in Gods hand een middel is om zondaars tot bekering te brengen.

Geen nieuw rabbinistisch stelsel

Maar ook uit de andere boeken van de Bijbel blijkt duidelijk, dat het niet Gods bedoeling is geweest om de Schrift ondergeschikt te maken aan de verklaring van de kerk, maar dat juist integendeel alles zich moet schikken naar dit onvergankelijke; Woord van God. Lees maar:

„Op zekere dag kwamen farizeeën en Schriftgeleerden uit Jeruzalem naar Jezus met de vraag: Waarom overtreden uw leerlingen wat ons van oudsher is overgeleverd? Want ze wassen hun handen niet voor het eten. Hij gaf hun ten antwoord: En gij dan, waarom overtreedt gij terwtlle van die eigen overlev'eriny van u het gebod van God? God heeft immers gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en: Wie zijn vader of moeder vervloekt, moet sterven. En toch leert gij: Wie tot zijn vader of moeder zegt: Offergave is mijn bezit waarmee ik u zou kunnen helpen, heeft jegens zijn vader of moeder geen verplichting meer. Daarmee hebt gij het woord van God krachteloos gemaakt, terwille van uw eigen overlevering" (Matth.15:l-6 r.k. vert.).

Jezus bestrijdt dus het systeem van de rabbijnen, die in geweten bindende verklaringen van Gods Woord zouden kunnen geven. Het zou onbegrijpelijk zijn, wanneer Jezus ditzelfde doel wèl zou willen invoeren in Zijn eigen gemeente.

Voorwaardelijk gezag

Het gezag van de ambtsdragers van het Volk Gods is voorwaardelijk. Dat blijkt duidelijk uit Mat. 23.

„In die tijd sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen: Op de leerstoel van Mozes hebben de Schriftgeleerden en de farizeeën plaats genomen. Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken; want zelf handelen ze niet naar hun woorden. Zij maken bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders" (1-4 r.k. vert.). Inzoverre zij de leer van Mozes, de Schrift, verkondigen, moet het volk dus naar hen luisteren maar als zij verklaringen gaan geven, die niet in overeenstemming zijn met de Schrift, dan is het volk niet verplicht om die zware lasten van hun overgeleverde verklaringen op zich te nemen.

Zou Jezus dan aan de ambtsdragers van Zijn gemeente wèl de volmacht geven om allerlei lasten op de gewetens van de christenen te leggen? De last b.v. van de ongeldigverklaring van een gemengd huwelijk, als men de eisen van de paus niet wil (kan) onderschrijven, — van geen vlees te eten op vrijdag, — van nuchter te zijn voor de kommunie (H. Avondmaal), — van de biecht van alle zonden op sexueel gebied met de vermelding van de soort en van de omstandigheden, die de zonde van soort veranderen, en van het juiste aantal, —enz. enz.? En dat alles op straffe van doodzonde en hel?

Als dat de bedoeling van Jezus is geweest waarom heeft Hij dan zulk een felle redevoering gehouden tegen de Schriftgeleerden en farizeeën in Mat. 23?

EÉn is uw Meester

In hetzelfde hoofdstuk striemt Jezus ook de aanmatiging van de Schriftgeleerden en farizeeën om leraar te willen zijn over de anderen:

„Ze laten zich graag groeten op de markt en willen door de mensen rabbi genoemd worden. Maar gij moet u geen rabbi laten noemen. Gij hebt maar ÉÉn Meester en gij zijt allen broeders" (Mat. 23:7-8).

„Gij zij allen broeders...". Dat zegt Jezus niet slechts tegen de discipelen, maar ook tot het hele volk (zie vs 1). Als Jezus dan in Mat. 16 aan Petrus en aan de bisschoppen van Rome een absoluut bindend leergezag over de andere christenen zou hebben gegeven, dan wordt Hij onbegrijpelijk voor ons. We lezen dezelfde gedachte ook in 1 Joh. 2 : 27, waar staat : „Maar gij hebt zelf van Hem de zalving ontvangen. Die blijft u bij er. gij hebt niet nodig dat iemand u onderricht. Zoals zijn zalving u in alles ondeu cht, zo is het waar, daarin is geen leugen" (r.k.v.).

„Gij hebt niet nodig dat iemand u onderricht... ". Hoe geheel anders schrijft de apostel Johannes dan de pausen zoals b.v. Pius XII in de encycliek, waarin hij de ten-hemel-opname van Maria als dogma afkondigde: „Indien iemand het waagt om wat wij als dogma hebben geproklameerd, vrijwillig ofwel te ontkennen of te betwijfelen, hij wete dat hij van het goddelijk en katholiek geloof is afgevallen".

Hoe durft een mens zulk een toon aan te slaan, wanneer Christus tot alle gelovigen zegt: „Gij zijt allen broeders".

„Wat GIJ op aarde zult binden......"

Het is waar, dat alle gelovigen de macht ontvangen om te binden en te ontbinden, zodra zij het Woord Gods hebben aanvaard. Met dit Woord kunnen zij iemand binden aan schuld of hem ervan ontbinden. Want het Woord, dat in hun handen ligt, bezit in zichzelf die-bindende en ontbindende kracht.

Toch blijkt uit heel het Nieuwe Testament, dat Christus ook ambtsdragers voor Zijn gemeente gewild heeft en de vraag is dan: Wat is de bijzondere bevoegdheid van deze ambtsdragers?

Hoewel dit een punt is, waarover nog veel biddend moet worden nagedacht, wil ik toch met alle voorzichtigheid de volgende punten naar voren brengen:

Ambtsdragers zijn slechts dienstknechten

Christus heeft Zijn Gemeente lief zoals een man zijn vrouw behoort lief te hebben. „Hij heeft Zich voor haar overgegeven, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet' (Ef. 5:25-27).

Wil de gemeente zich „stralend" vertonen aan Christus en aan deze wereld, dan zal er orde moeten zijn in de gemeente. We lezen dan ook: „Laat alles betamelijk en in orde geschieden" (1 Kor. 14:40).

In een samenkomst van velen kan er slechts orde zijn, als er een bestuur is, dat leiding geeft. Bij elke vergadering moet er een voorzitter zijn, die de besprekingen leidt; anders wordt het een door elkaar praten, dat gemakkelijk in ruzie ontaardt en in elk geval niet tot goede besluiten leidt.

Een goede voorzitter zal echter niet proberen telkens zelf het woord te voeren. Doet hij dat toch, dan maakt hij misbruik van zijn positie. Hij moet de vergadering dienen en niet overheersen. De besluiten moeten door de vergadering genomen worden, niet door hemzelf.

Zo is het ook in de Gemeente van Christus. De ambtsdragers zijn door Christus aan de gemeente geschonken als een „bediening". De ambtsdragers die voor de goede orde moeten zorgen, worden dan ook door de plaatselijke gemeente zelf aangesteld.

Levende dienstbaarheid

We zouden de ambtsdragers misschien kunnen vergelijken met verkeersagenten die een dienende, maar toch ook belangrijke funktie hebben. Ook de ministerpresident, ook Hare Majesteit de Koningin, moeten zich voegen naar hun aanwijzingen, anders wordt het verkeer ÉÉn grote chaos en kunnen er ongelukken komen.

Dode verkeerslichten

Er is echter een grote nederigheid vereist om altijd weer in deze levende dienstbaarheid tegenover de anderen te staan. We lezen in de Bijbel dan ook telkens de vermaning voor de oudsten om niet toe te geven aan heerszucht, b.v. 1 Petr. 5:3. Toch zien wij in de loop van de kerkgeschiedenis dat de ambtsdragers deze levende dienst van het orde-bewaren zijn gaan vervangen door dode kerkregels, zoals ook de verkeerslichten de agenten zijn gaan vervangen. Nu hebben wij geen enkel bezwaar tegen de verkeerslichten op onze straten; deze vooruitgang zal meestal wel een verbetering zijn.

Maar de gemeente van Christus mag in deze zin niet meegaan met de tijd. Zij mag de leden van het lichaam van Christus niet verlagen tot robots, die enkel reageren op electrische of electronische signalen.

Christus het Hoofil van de Gemeente

De verleiding om over de gemeente te gaan heersen, en aldus Christus enigszins van zijn plaats als Hoofd van de Gemeente terug te dringen, zou veel sterker zijn, wanneer de leiding van de gemeente in handen was gelegd van slechts ÉÉn mens. Zodoende is het dan ook te begrijpen, dat Jezus gewild heeft, dat een college van ouderlingen, samen met de diakenen, de gemeente zou leiden.

En zo lezen we: „De oudsten onder u vermaan ik, oudste evenals zij en getuige van het lijden van Christus, tevens deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden: weidt Gods kudde die bij u is; hoedt haar zoals God het wil: van harte en niet uit dwang, met toewijding en niet uit winstbejag. Weest geen dwingelanden over het u toevertrouwde deel (Statenvertaling: „noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heren"), maar toont u een voorbeeld van de kudde" (1 Petr. 5:1-3 r.k. vert.).

Let op, dit zegt Petrus, de zogenaamde eerste paus. Hij spreekt over zichzelf heel eenvoudig als over een oudste evenals de anderen. Als oudste staat hij niet boven de andere oudsten.

Eerbewijs

Ieder die de orde ergens moet bewaren, heeft recht op een zeker respekt, anders kan hij zijn funktie niet goed uitoefenen.

Zo hebben ook de oudsten recht op een bepaald respekt. We lezen dat ook in de Bijbel: „De oudsten die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe vooral hun die zich belasten met prediking en onderricht" (1 Tim. 5:17).

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 1966

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Gij zijt Petros

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 1966

In de Rechte Straat | 32 Pagina's