Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

FRUSTRATIENEUROSE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

FRUSTRATIENEUROSE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Dokter, al wat u doet, raakt mij niet. Ik zit al een halfjaar hier bij u op de commode en steek mijn armpjes naar u uit; maar u neemt mij niet op".

Sindsdien „kwam ik tot de bevinding dat inderdaad het feit alleen dat een kind gefrustreerd wordt in zijn natuurlijke verlangens naar bescherming en tederheid, een rteurose kan kweken, en wel een neurose die in haar symptomatologie (verschijningsvormen) wezenlijk verschilt van de neurose die door verdringing wordt veroorzaakt". Aldus dr. A. A. A. Terruwe in „Frustratieneurose" pag. 2 (uitg. Tijdstroom - Lochem, 122 blz. ƒ 20,50).

Zij maakt dus een duidelijk onderscheid tussen de verdringingsneurose (= een zielsziekte die ontstaat doordat bepaalde grondneigingen van de mens uit het bewustzijn verdrongen worden) en de frustratieneurose (= een zielsziekte die ontstaat doordat het kind geremd wordt in de ontplooiing van zijn gevoelsleven). Prof. dr. J. J. G. Prick zegt in een inleiding op het boek: „Dr. Terruwe heeft ingezien dat het onthouden van tederheid, liefde, hartelijkheid en genegenheid vertolkende tactiele (= door aanraking opgewekte) indrukken bij een jeugdig subject (= persoon) als een niet verder herleidbare factor kan fungeren van een frustratie- of onthoudingsneurose". „Zulk een bestaans- en ontmoetingsvorm (= dat een kind gestreeld, gekoesterd, geknuffeld en gekust wordt) blijkt een der grondvoorwaarden te zijn voor het tot stand komen van een integrale, volmenselijke bestaanswijze-van-de-mens-in-de-wereld". „Ik ben dan ook van mening dat men de tastzin als de „vader" van alle andere zinnen dient op te vatten".

Verschijnselen

In hoofdstuk 1 beschrijft dr. Terruwe de verschijnselen, die zich voordoen bij een mens, die als kind achtergebleven is in de ontwikkeling van zijn gevoelsleven. Als eerste verschijnsel noemt zij „de onmogelijkheid waarin deze patiënten verkeren om een normaal psychisch contact met anderen te hebben" (pag. 7). Daardoor is zulk een mens zeer op zichzelf geconcentreerd.

Een tweede verschijnsel is „een fundamenteel gevoel van onzekerheid". „Een eerste oorzaak (daarvan) ligt daarin dat zij als kind de bevestiging in hun zijn hebben gemist, die ieder jeugdig wezen nodig heeft om zich veilig te voelen. Een baby is een volslagen hulpeloos wezen; aan zichzelf overgelaten gaat hij onfeilbaar zeker ten onder. Hij heeft absoluut nodig dat iemand zich zijn „zijn" aantrekt, zich om hem bekommert, hem geeft wat voor zijn bestaan nodig is" (pag. 17).

Van de bovengenoemde patiënte zegt Terruwe dan ook: „Zij had alleen behoefte aan moederlijke bejegening en warmte: zij had inderdaad een extreem koude en zakelijke moeder gehad" (pag. 2).

Het derde verschijnsel bij dergelijke patiënten is „een sterk gevoel van minderwaardigheid, van insufficiëntie (= van tekortschieten)". „Heel dikwijls, in het bijzonder bij meisjes, uit zich dat dan in een gevoel dat niemand van hen houdt en niemand van hen houden kan. Zij hebben in hun kinderjaren die liefde gemist en verwerken dat nu in de gedachte dat zij geen liefde waard zijn. Bovendien kunnen zij niet als volwassenen liefhebben en zijn daarom van mening dat zij in het geheel niet kunnen liefhebben, geen liefde bezitten, niet lief zijn. Zij staan wantrouwig tegenover iedere genegenheid, en als men zich aan hen toewijdt en goed voor hen is, blijven zij steeds twijfelen of men wel echt van hen houdt" (pag. 26).

„Soms geven deze insufficiëntiegevoelens aanleiding tot een diep schuldbesef. Hun niet-kunnen wordt als een toerekenbare wilsfout gezien. Zij vinden zich slecht, zonder liefde, zonder religieus gevoel, egoïst, alleen zichzelf zoekend en van dit gezichtspunt uit worden al hun handelingen een bevestiging van hun schuld. Het feit dat hun gevoel niet meegaat en zij alles alleen met hun wil doen, kan ook een bron van verwijten worden: zij vinden nl. zichzelf oneerlijk, vals; zij doen zich anders voor dan zij in werkelijkheid zijn, zeggen ze, en dat veroordelen zij in zichzelf' (pag. 29-30).

Hoe kunnen zij genezen worden?

Volgens Terruwe in de eerste plaats doordat zij in de gelegenheid worden gesteld de achterstand in te halen. Dat wil dus zeggen dat ze vooralsnog de tedere behandeling krijgen, die ze als kind hebben gemist.

Het is nodig „dat zij de gevoelsgenegenheid gaan ervaren, die hun ontbroken heeft. Zij zijn in hun gevoelsleven nog steeds onzelfstandig, zijn kunnen nog steeds alleen het leven niet aan; zij moeten gaan voelen dat zij niet alleen zijn, dat er iemand anders is aan wie zij zich kunnen toevertrouwen, bij wie zij veilig zijn. Dat gevoel krijgen zij echter ten opzichte van de therapeut (= geneesheer), wanneer zij voelen dat deze genegenheid, sympathie, voor hen heeft. De wetenschap dat de therapeut bekwaam en deskundig is, is daarvoor niet voldoende; die wetenschap zegt iets aan hun verstand, maar niet aan hun gevoel en zij hebben juist in hun gevoel bevestiging nodig. Veilig voelen zij zich alleen als zij voelen dat zij voor de zenuwarts ook in zijn gevoel iets betekenen, dat hij ook als mens sympathiek tegenover hen staat" (pag. 57).

„Een speciale moeilijkheid is hier dat de omgeving van de patiënt van zijn ziekte doorgaans geen begrip heeft en daarvoor ook geen begrip kan opbrengen. Men kent hem of haar als een uiterlijk volwassen iemand en realiseert zich niet dat hij of zij dit in feite, innerlijk, niet is. Men blijft dan ook onwillekeurig de eis stellen dat de patiënt zich als een volwassene zal gedragen", (pag. 61). Men beseft niet dat men niet meer van iemand mag eisen dan hij psychisch kan opbrengen.

Dr. Terruwe werkt dan in haar boek verder uit hoe in de praktijk dit inhalen van de achterstand in gevoelsbelevingen (tederheid enz.) kan geschieden.

Wat hiervan te denken?

De ontdekking van de frustratieneurose en de formulering daarvan door dr. Terruwe acht ik juist. Ik heb ze nl. ook bij mijzelf bespeurd. Ik bemerkte een hevig verlangen naar tederheid, naar taktiele gevoelsgenegenheid, die ik niet meer kon herleiden tot een of andere verdringing.

Dat was met name ook het geval bij de compensatie die ik voor de gemiste hartelijke liefde zocht, nl. het verlangen om in de aandacht te staan. Als dat eens een enkele keer in mijn kinderjaren gebeurde, klampte ik mij daar als in een roes aan vast. Er leek mij niets heerlijker dan in het warme zonnetje te staan van de algemene aandacht, ik die voor mijn gevoel altijd in de schaduw en in de kilte moest vertoeven.

Ik vraag me wel af of die methode van het praktisch laten inhalen van de gemiste liefdeservaringen als kind juist is. Maak je dan een mens juist niet afhankelijk van die gevoelsuitingen van de ander? Maar ik heb geen psychiatrische praktijk en kan over de eventuele goede of verkeerde resultaten van deze behandelingsmethode geen oordeel uitspreken.

Zelf heb ik deze frustratieneurose opgelost, doordat ik er met mijn oordelend verstand heel diep in doordrong. Ik heb het daar in de diepte aan het achtergebleven kind in mij gezegd dat het dwaas is om nu nog altijd afhankelijk te zijn van tedere liefdesuitingen van een ander. Wij moeten onszelf inzetten voor de medemens en niet diep in ons blijven verlangen of zelfs eisen dat de ander ons met zijn genegenheid vertroetelt.

En datzelfde heb ik met mijn verstand gezegd tegen dat verlangen naar compensatie van dat liefdegevoel nl. het in de aandacht willen staan. Liefde (en nederigheid) vraagt geen aandacht voor zichzelf, maar schenkt alle aandacht aan de mens in nood naast je.

En in de derde plaats - en dat is voor mij van wezenlijk belang geweest voor de oplossing van mijn frustratieneurose - heb ik er mij diep van doordrongen dat er Eén is die heel veel van mij houdt, die zelfs in oneindige liefde Zijn eigen Zoon heeft gegeven om mij van de eeuwige verwijdering van Hem, de straf die ik door mijn zonden had verdiend, te redden. En dat is door God bevestigd in de gave van de Heilige Geest. Daardoor weet ik dat ik niet als een wees ben achtergelaten in deze woeste en harde wereld (Joh. 14 : 18). De ervaring van de Heilige Geest als een Iemand in mij, als de persoonlijke Vertrooster, heeft bij mij de frustratieneurose helemaal doen verdwijnen. Daarom is er ook een eeuwige hoop in mij: „En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest die ons gegeven is" (Rom. 5 : 5).

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1982

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

FRUSTRATIENEUROSE

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1982

In de Rechte Straat | 32 Pagina's