Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE EENHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE EENHEID

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het lijkt mij goed dat we ons neerzetten aan de voeten van Christus om van Hem te horen welke eenheid wij moeten nastreven. Hij heeft daarover gesproken in Zijn hogepriesterlijke gebed. Eerbiedig luisteren we naar dat gesprek van de eeuwige Zoon met Zijn hemelse Vader. Hij noemt Hem met de exclusieve Naam van „Heilige Vader". Johannes 17:

Vers 20. En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven.

Vanaf dit moment betrekt Jezus niet meer uitsluitend de apostelen, „dezen" die daar bij Hem waren, in Zijn gebed, maar ook hen die door het woord, het getuigenis van de apostelen (Hand. 1:21-22), in Hem zouden geloven. Hij bad toen dus voor ons.

Zijn blik ging over de wijde wereld en over de aanschuivende eeuwen. Daar zag Hij ons, u en mij.

Hier beluisteren we het diepe geloof van Christus, „de overste Leidsman en Voleinder des geloofs" (Hebr. 12:2).

„Op dat moment was er slechts een handjevol volgelingen bij Hem. Het kruis was vlakbij. Toch spreekt Christus over hen, die door het woord van deze elf apostelen in Hem zouden geloven" (Barclay).

Wat gaatjezus bidden? Hij vraagt sublieme dingen aangaande ons. (In het Grieks staat niet „voor dezen", maar peri= aangaande, betreffende, omtrent dezen). Zijn bidden is niet beperkt tot een bidden voor ons. Het is wijder. Machtige perspektieven openen zich voor ons, wanneer we de volgende verzen op ons laten inwerken.

In dit vers worden de apostelen op een andere wijze aangeduid als fundament van de gemeente van Christus (Mat. 16:18; Openb. 20:14; Ef. 2:20). Christus is uitsluitend fundament van de gemeente door datgene wat Hij voor de gemeente gedaan heeft; de apostelen zijn slechts fundament van de gemeente, doordat zij getuigen wat Christus voor ons heeft gedaan en wat Zijn betekenis is voor de gemeente. (Ik heb hierover uitvoerig geschreven in „Het zwaard over de herder"). De eenheid van de gemeente moet dus ook wortelen in het getuigenis van de apostelen. „En zij waren volhardende in de leer der apostelen" (Hand. 2:42).

21a. Opdat zij allen één zijn

Reeds eerder had Jezus voor de eenheid van de Zijnen gebeden: „Bewaar ze … opdat zij één zijn gelijk als Wij" (v. 11).

Dr. C. van der Waal meent in zijn commentaar op het Evangelie vanjohannes dat Christus met deze eenheid bedoelde de eenheid van de geïnstitueerde kerk, een eenheid die bewerkt wordt door de ambtelijke bediening van het Woord en van de Sacramenten, en door de ambtelijke tuchtuitoefening.

Nu ben ik het met hem eens dat er een geïnstitueerde kerk moet zijn met ambtelijke bedieningen. Maar ik geloof niet dat Christus die eenheid hier bedoelde.

Immers er staat: „opdat zij één zijn gelijk als Wij". Welnu de Drieënige God heeft niet een eenheid op grond van ambtelijke bedieningen. Die eenheid is niet het resultaat van een ambtelijke instituering, maar komt uit het wezen van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest voort.

De eenheid onder de Zijnen waarom Jezus gebeden heeft, moet dus ook een dergelijk karakter hebben, wil ze lijken op de eenheid, die er is tussen de drie goddelijke Personen. Dat moet ook een eenheid zijn, die uit de gelovigen voortkomt, niet krachtens hun geboorte, maar krachtens hun wedergeboorte. Omdat ze kind van God zijn geworden, zijn ze met elkaar één in de hemelse Vader. Omdat ze een levend lidmaat zijn geworden van het lichaam van Christus, zijn ze één met elkaar in Hem. Omdat de Heilige Geest in hen woont als in een tempel, zijn ze ook met elkaar door Hem verbonden in Christus tot verheerlijking van de Vader.

In het Grieks staat „hen"; dat is het onzijdige van het telwoord „heis" = één. Een letterlijke vertaling zou dus luiden: „opdat ze allen iets eens zouden zijn". Maar dat is geen goed Nederlands. Ik meen dat we het oorspronkelijke het dichtst benaderen, wanneer we vertalen: „opdat ze een eenheid vormen".

Afwisselend gebruikt de Heere de onzijdige en de mannelijke vorm. Zo b.v.: „Al wat Gij Hem gegeven hebt" (v. 2), maar: „de mensen die Gij Mij gegeven hebt" (v.6). Christus ziet ons allereerst als een eenheid, als Zijn Lichaam, als de tempel van de Heilige Geest, maar binnen die eenheid ziet Hij ons ook als afzonderlijke personen, naar wie Zijn liefde heel persoonlijk uitgaat Hij benadrukt de uitverkiezing: Ze zijn Hem van de Vader gegeven, maar ook hun eigen geloofsbeslissing en verantwoordelijkheid: „Zij hebben waarlijk bekend dat Ik van U uitgegaan ben" (v. 8).

21b… . gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U

Met deze woorden omschrijftjezus nader de eenheid, die er is in God nl. als een zijn in elkaar, terwijl toch elke goddelijke Persoon zijn eigenheid bewaart en niet vervloeit in de Ander.

Zo is ook onze eenheid onder elkaar. Wij zijn in Christus en Christus is in ons; en daarom zijn we ook in elkaar. We vormen een levende eenheid met elkaar zoals de ledematen van een lichaam. Paulus werkt dat beeld nader uit in 1 Kor. 12. Daar laat hij zien dat elk lidmaat zijn eigen funktie heeft, maar tegelijk het gehele lichaam dient, zonder op te gaan in dat lichaam: „Ware het gehele lichaam het oog, waar(zou) het gehoor (zijn)?" (v.17).

Maar er is nog een andere eenheid nl. de eenheid op grond van Gods genadeverbond. Zo heeft God Israël uitverkoren tot Zijn volk. Hij heeft elke Israëliet afgezonderd van alle volken en tot Zijn eigendom gemaakt. Elke Jood blijft dus in die eenheid van Gods uitverkoren volk, ook al komt hij niet tot bekering en tot persoonlijke geloofsovergave aan de God van het Verbond en gaat hij daardoor voor eeuwig verloren.

Op eenzelfde manier is er de eenheid van het kerkinstituut als volk Gods uit de heidenen naast Israël. Dat is een eenheid van geslacht op geslacht, net als bij Israël, een eenheid louter op grond van Gods uitverkiezing en verbond. Men blijft lid van dat volk Gods, ook al komt men niet tot persoonlijk geloof in Christus en wordt men daarom voor altijd verworpen.

Het Griekse woord „kathoos" dat gewoonlijk de betekenis heeft van „gelijk", heeft ook vaak de bij-betekenis van „omdat". Dat is ook hier het geval.

De eenheid die er is tussen de Vader en de Zoon, is niet slechts het voorbeeld, maar ook de grond en de oorzaak van ónze eenheid. Alleen omdat de Vader en de Zoon zo volkomen één met elkaar en in elkaar zijn, kunnen ook wij één zijn, zelfs „volmaakt zijn in één" (v. 23). Anders zouden wij helemaal uit elkaar vallen.

En slechts naar de mate dat de gelovigen leven uit de afhankelijkheid van de Drieenige God, zullen ook zij, hoevelen ook, samen één lichaam vormen, waarvan Christus het Hoofd is. Hij houdt, in de kracht van Zijn eenheid met de Vader, Zijn lichaam in stand en bewaart het in de eenheid en behoedt het voor de ontbinding.

21c … dat ook zij in Ons één zijn

De meest waarschijnlijke tekst is: „dat ook zij in Ons zijn", dus zonder het woordje „één".

We zullen deze bede moeten zien als een afzonderlijke bede naast de voorafgaande. Dan zit er voortgang van de gedachte in. Jezus heeft eerst gebeden (v. 11) dat de Zijnen één mogen zijn op eenzelfde manier zoals ook de Vader en de Zoon één zijn. Daarna heeft Hij (v.21b) die eenheid tussen de Vader en de Zoon aangevoerd als pleitgrond en oorzaak van de eenheid van de Zijnen. Thans bidt Hij dat wij zouden worden opgenomen in die eenheid, die er is tussen de Vader en de Zoon. En door het geloof worden wij in die heilige eenheid opgenomen: „dat ook zij in Ons zijn". We lazen immers dat zij die in Christus geloven, „uit God geboren zijn" (Joh. 1:12-13). Dat geboren worden uit God komt tot stand door de Heilige Geest. Het is bijna huiveringwekkend wanneer je die woorden op je laat inwerken. Wat een uitverkiezing, wat een begenadiging, wat een verheffing tot de hoogten Gods! Maar ook Petrus schrijft dat de gelovigen deel krijgen aan Gods natuur (2 Petr. 1:4). In Joh. 14:23 hoorden we reeds dat de Vader en de Zoon woning in ons komen maken. Hier openbaart Jezus ons een nog dieper en heerlijker geheimenis nl. dat ook wij in de Vader en de Zoon zouden worden opgenomen, zonder onze eigen persoonlijkheid te verliezen en in de godheid als in een oceaan weg te vloeien. We hebben hier te maken met de diepste mystiek, die denkbaar is. Ik heb de indruk dat het protestantisme over het algemeen daarvoor terugschrikt. Men wil alles zoveel mogelijk ver-woorden. Heel Gods openbaring moet door middel van begrippen en stellingen overzichtelijk, grijpbaar, hanteerbaar worden gemaakt. Maar doe je dan wel recht aan wat de Bijbel, vooral het Johannesevangelie, zegt' Sommigen zullen zeggen: Maar dat kan toch niet! Wij zijn toch immers door en door zondige mensen! Hoe kunnen wij dan opgenomen worden in de heilige eenheid van de Vader en de Zoon?

Als ik alleen bij mijn verstand te rade zou gaan, zou ook ik zeggen: Inderdaad, dat kan niet! Maar ik wil leven uit geloof. En dat geloof wijst mij op Gods onbegrijpelijke, barmhartige liefde.

En dan lees ik een tekst als: „Hoe zal Hij die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?" (Rom. 8:32). „Alle dingen" … dus ook dit machtige, dit geweldige, dat ik in de Vader en de Zoon mag zijn om aldus een eenheid te vormen met alle waarachtige kinderen Gods. Mijn geloof antwoordt op die openbaring van Christus met heel veel schroom en toch ook vol juichende dankbaarheid: „Ja amen, halleluja".

21 d … opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt.

Uit deze woorden blijkt datjezus niet uitsluitend een innerlijke eenheid bedoelt. Die kan de wereld immers niet zien. Het moet een innerlijke eenheid zijn, die ook naar buiten uitstraalt.

Maar hoe treedt die eenheid naar buiten? Dat gebeurt krachtens die innerlijke heerlijkheid, die wij in de eenheid met de Vader en de Zoon beleven. Als je daar vol van bent, dringt dat door heel je lichaam heen. Die heerlijkheid Gods die in je is en waarin je bent opgenomen, is als een zoete druk, die tot uitdrukking komt in je ogen, je hele gelaat, je ganse lichaam. Ze valt te beluisteren in je woorden. Ze is de ondertoon van wat je zegt. Ze komt bij de ander over in de vorm van blijdschap, van „onuitsprekelijke en heerlijke vreugde" (1 Petr. 1:8).

Die eenheid manifesteert zich vervolgens in de liefde onder elkaar. De liefde is de glans van God. Ze is in onze harten uitgestort door de Geest, die ons gegeven is (Rom. 5:5).

Vanwege deze eenheid in de Vader en de Zoon heeft de liefde van Gods kinderen een eigen kleur, een eigen charme. Ik bedoel daarmee niet dat de liefde van de christenen onderling iets zoetelijks zou hebben. De eenheid tussen de Vader en de Zoon is ook niet zoetelijk. Die eenheid gaat zelfs elk begrip verre te boven. De God tot Wie wij naderen door het geloof, is en blijft een verterend vuur. Slechts door Christus wordt dit vuur voor ons getemperd, zodat wij er niet door vergaan. Wanneer wij dan ook door het geloof één worden met de Vader en de Zoon, voltrekt zich in ons iets heel heiligs. Het is allerminst een opgepoetste glimlach. Dan worden we immers meegenomen door de Heilige Geest, die de diepten Gods onderzoekt (1 Kor. 2:10). En een zoetelijk gevoel kan nooit zo ver reiken.

EENHEID EN AFSTAND

In dit nummer leg ik nadruk op de eenheid met God in Christus. Maar minstens even wezenlijk voor de zuivere, bijbelse geloofsbeleving is het besef van de afstand. Eenheid en afstand zijn de twee polen van Gods verborgen omgang. Naar de mate je nadert tot de Bron, de Oorsprong, de Schepper van alle dingen, voel je je wegzinken in een oneindig nietigheidsgevoel. Naar de mate je Zijn smetteloze heiligheid ziet blinken, zie je des te meer je eigen on-heiligheid, je zonde.

Het is het „Wee mij … want mijn ogen hebben de Koning, de Heere der heerscharen gezien!" (Jes. 6:5) - én het: „O God, Gij zijt mijn God! Ik zoek u in de dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U in een land, dor en mat, zonder water" (ps. 63:2).

Afstand zonder eenheid met God in Christus voert tot wanhoop. Eenheid met God zonder afstand voert tot walgelijke familiariteit met de Heilige, tot vrome sentimentaliteit, tot allerlei vormen van valse mystiek, tot aanmatigende grensoverschrijding tussen het schepsel en de Schepper, tot heidens pantheïsme.

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1984

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

DE EENHEID

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1984

In de Rechte Straat | 32 Pagina's