Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEEN ANDER FUNDAMENT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEEN ANDER FUNDAMENT

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij gaan verder met het vergelijken van Mat. 16:18 met andere Bijbelteksten. Want wij herhalen: We willen in geen geval onze eigen mening aan de Schrift opleggen. We mogen Gods Woord niet zó bewerken en verwringen, dat we een tekst laten zeggen wat wij zelf er

We hebben gezien dat niet alleen Petrus, maar ook de andere apostelen fundament van de gemeente van Christus worden genoemd. Maar wat moeten we dan met déze tekst: "Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er reeds ligt, namelijk Jezus Christus" (1 Kor. 3:11)? graag in lezen.

Er zijn er die in zulke gevallen meteen konkluderen: Zie je wel: de Bijbel is onbetrouwbaar, want de ene tekst weerspreekt de andere.

Wij willen aan die Schriftkritiek niet meedoen. Wij geloven in de onfeilbaarheid van het Woord van God.

We vinden zulk een kritiek ook rationeel niet verantwoord. Immers de Bijbel is een boek dat van de ene kant wel is geïnspireerd door de Heilige Geest, maar dat van de andere kant geschreven is door mensen. En mensen zijn beperkt. Er zijn heel wat boeken, waarin het erop lijkt dat de auteur zichzelf tegen spreekt en dat soms ook inderdaad doet.

Dat is ook met de Bijbel het geval. Alleen is er dit verschil, dat de Bijbel slechts schijnbare onderling tegenstrijdige teksten bevat, maar dat de Heilige Geest ervoor heeft gezorgd dat dit nooit een werkelijke onderlinge tegenspraak is geworden. We zullen dat telkens weer bemerken, wanneer we die teksten nader gaan bestuderen. En dat doen we ook hier.

Twee betekenissen

De oplossing van die schijnbare tegenstrijdigheid is daarin gelegen dat het woord fundament" in beide gevallen anders wordt gebruikt

Christus is nl. fundament van de kerk door wat Hij IS en door wat Hij voor de gemeente GEDAAN HEEFT. Hij is de mensgeworden Zoon van God. die door Zijn verzoenend sterven de schuld van onze zonde heeft weggenomen en door Zijn opstanding ons het eeuwige leven heeft geschonken.

De apostelen zijn slechts fundament van de kerk, doordat zij GETUIGEN van wat Christus is en wat Hij voor de gemeente heeft gedaan.

De apostelen konden niets DOEN op grond waarvan wij met God zouden worden verzoend en het eeuwige leven zouden ontvangen. Het is een kernboodschap van de Bijbel dat een mens nooit behagelijk kan zijn aan God op grond van wat hijzelf heeft gedaan en dus ook nooit de verzoening met God voor anderen kan verdienen.

Wij drinken uit de Rots Christus

Eenzelfde schijnbare tegenspraak treffen we aan in 1 Kor. 10:1-4. Daar lezen we over de Joden in de woestijn: „Zij dronken uit een geestelijke rots die met hen meeging, en die rots was de Christus.”

Paulus zinspeelt hier op een Joodse legende naar aanleiding van Num. 20:7-11 dat de rots waaruit het water door een wonder tevoorschijn kwam, met hen zou zijn meegetrokken op hun tocht door de woestijn.

Hij wil daarmee aangeven dat Christus van de ene kant is als een rots waarop je bouwen kunt. „Jezus Christus is dezelfde gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid” (Hebr. 13:8). Maar van de andere kant schenkt Christus ons langs het kanaal van ons geloof in Hem altijd opnieuw het 'water des levens om niet' (Openb. 22:17). En ook dat is een nieuw verschil tussen Christus en de apostelen. Zij kunnen wél getuigen dat Christus de bron van het water des levens is. Maar ze kunnen zelf dat leven niet schenken.

Dat zegt Paulus ook in datzelfde Schriftgedeelte: „Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de groei. Noch hij die plant betekent iets, noch hij die begiet, maar alleen God die de wasdom geeft” (1 Kor. 3:6-7).

Helaas hebben de pausen zich ook de macht aangematigd om te beschikken over het water des levens dat Christus door Zijn bloed voor ons heeft verworven. Ze beweren dat de door hen ingestelde zeven Sakramenten als een soort pijpleiding zijn, waardoor het water des levens ex opere operato ( = krachtens eigen werkzaamheid, dus als een soort automaat) naar de ontvanger van die Sakramenten stroomt. En aan de paus is de macht gegeven over de hoofdkraan in Rome. Daardoor kan hij naar believen die hoofdkraan van het water des levens open of dicht draaien. En in de middeleeuwen hebben de pausen vaak van die beweerde macht gebruik gemaakt voor eigen politieke doeleinden om aldus hun aardse macht te versterken en uit te breiden.

De sleutelmacht

Eenzelfde schijnbare tegenspraak treffen we aan in de teksten over de sleutelmacht. In Mat. 16:19 lezen we dat Jezus tegen Petrus heeft gezegd: „Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen.” Maar in Openb. 3:7 staat over Christus: „Zo spreekt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel van David heeft, die opent en niemand sluit, die sluit en niemand opent.”

Wie heeft nu de sleutels en beschikt over de toegang tot het Koninkrijk? Christus? Of heeft Hij die sleutels in handen gegeven aan Petrus (en aan hen die beweren de opvolgers van Petrus te zijn) en ziet Hij alleen maar werkeloos toe wat Petrus en de pausen doen?

Dit laatste is volkomen in strijd met de verheerlijkte Christus, zoals Hij ons in de Bijbel getekend wordt. Om slechts één tekst te noemen. Vlak voor Zijn hemelvaart zegt Hij: „Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt. 28:20). Dus niet: ik geef jullie verder over in de handen van Petrus en de pausen in Rome. Die zullen beslissen over jullie eeuwig wel of wee.

De oplossing is ook hier vrij eenvoudig. In Lk. 11:52 lezen we dat Jezus tot de wetgeleerden heeft gezegd: „Wee u, wetgeleerden! Gij hebt de sleutel van de kennis weggenomen. Zelf zijt ge niet binnengegaan, en hun die het wilden, hebt ge het belet.”

De wetgeleerden en Farizeeën hadden de sleutel van de kennis hoe iemand het Koninkrijk Gods moet binnengaan, weggenomen. Ze hadden de mensen geleerd dat dit enkel zou kunnen door de onderhouding van Gods geboden. Maar reeds in het Oude Testament was duidelijk verkondigd dat de mens alleen maar door het gelovig vertrouwen in de barmhartige God dat Koninkrijk kan binnengaan. Christus heeft die sleutel van de kennis weer aan de Zijnen toevertrouwd. Petrus en de andere apostelen zijn dus geroepen om daarvan te getuigen. Zij bezitten dus de sleutel der kennis nl. dat Christus voor ons het Koninkrijk opent, niet op grond van onze zogenaamde goede werken, maar enkel wanneer wij ons in geloof aan Hem toevertrouwen.

Zodoende blijft staan dat, als Christus opent, niemand de deur kan sluiten (dus ook Petrus en de apostelen niet) en omgekeerd, én dat de apostelen de sleutel van de kennis bezitten hoe en wanneer Christus het Koninkrijk opent of sluit.

Binden en ontbinden

In het verlengde daarvan ligt wat Jezus in Mat. 16:19 eraan toevoegde:”En wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.”

In de eerste plaats kan Jezus met die woorden niet een speciale volmacht aan Petrus alleen hebben gegeven, want in Mat. 18:18 richt Hij diezelfde woorden tot de andere apostelen en zelfs tot de hele gemeente.

Vervolgens is het uit Mat. 18:18 duidelijk dat Jezus met die woorden niet de vergeving der zonden afhankelijk heeft willen maken van de ambtsdragers in de kerk, want het gaat daar over een uiterlijke overtreding: „Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar u, dan hebt gij uw broeder gewonnen.” Dan is het dus niet nodig dat hij zijn uiterlijke zonde nog eens aan een ambtsdrager van de gemeente biecht. Pas als hij niet wil luisteren, noch naar twee of drie anderen, noch naar de hele kerk, moet de kerk hem beschouwen en behandelen „als een heiden of tollenaar.” Maar het oordeel over het hart komt volgens de Bijbel alleen aan God toe.

In die geest moeten we ook verstaan: „Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven” (Joh. 20:23). Ook in het O.T. konden zonden vergeven worden nl. door het brengen van offers. Maar dan ging het ook alleen over uiterlijke overtredingen van de wet, die men niet bewust bedreven had. Een voorbeeld:

„Zo voltrekt hij (Aaron en de hogepriesters) aan het heiligdom de verzoening voor de onreinheid en overtredingen der Israëlieten, welke hun zonden ook mogen zijn”(Lev. 16:16). Maar: „Het is ook uitgesloten dat het bloed van stieren en bokken zonden zou wegnemen” (Hebr. 10:4). In Lev. 5:2-4 staat dan ook dat het daarbij ging om zonden die men niet bewust, dus zonder er erg in te hebben, bedreven had.

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1985

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

GEEN ANDER FUNDAMENT

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1985

In de Rechte Straat | 32 Pagina's