Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De omslag van kerk tot denominatie II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De omslag van kerk tot denominatie II

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het voorafgaande artikel wezen wij erop, dat in de studie van de socioloog Simons en de theoloog Winkeler over de rol der intellectuelen in de ontwikkelingen van het Nederlandse Katholicisme na 1945 als conclusie naar voren komt, dat de Nederlandse Katholieken tot de jaren vijftig hun geloofsgemeenschap beschouwden als kerk, en dat onder invloed van een intellectuele elite men ertoe overging die gemeenschap voortaan te zien als denominatie.

Wat hebben wij te verstaan onder een denominatie? Reeds stelden wij vast dat het een begrip is, gevormd door sociologen bij de bestudering van het maatschappelijk leven. Zij constateerden, dat er naast het verschijnsel kerk en secte nog een religieuze groepsvorming zich voordeed, die weliswaar bepaalde trekken gemeen heeft met de kerk zowel als met de secte, maar die nochtans een eigen zelfstandigheid heeft en die als het ware het midden houdt tussen kerk en secte: men duidde ze aan als denominatie. De volksmond spreekt van: vrije groepen. In Engeland, waar men dit verschijnsel al veel langer kent, luidt de omschrijving: Low Church, Free Church, waarbij het woordje low, free, betrekking heeft op de geringe waarde die men hecht aan kerkelijke ambten, sacramenten, liturgie, organisatie. Een denominatie mist dus alle kerkelijke allure zoals die tot uitdrukking komt in pontificale kerkdiensten, rijke ambtsgewaden, liturgische plechtigheden, hiërarchische structuren, vast belijnde leer en strenge moraal. Zij ervaart dat alles als onderdrukkend en als een belemmering voor de eigen individuele geloofsbeleving.

Zoals gezegd pretendeerde de Rooms Katholieke Kerk tot in de vijftiger jaren met nadruk geen denominatie, doch volop kerk te zijn. Dat was de tijd van het "rijke Roomse leven", waar niet alleen veel katholieken, maar zeker ook alle protestanten thans op terugzien met een gevoel van afkeer en benauwenis. De late culminatiepunten ervan waren de uitbundige viering van het eeuwfeest van het herstel van de katholieke hiërarchie in Nederland: Honderd jaar kromstaf in 1953, en het befaamde bisschoppelijke mandement van I mei 1954, getiteld: De katholiek in het openbare leven van deze tijd, waarin de leek gewaarschuwd werd tegen de doorbraak-gedachte op politiek en maatschappelijk terrein. Vergeleken met nu is de intensiteit van het toenmalige kerkelijke en geestelijke leven der Nederlandse katholieken eenvoudig onvoorstelbaar. Er waren in Nederland rond 13500 priesters, rond 7000 broeders en bijna 32000 zusters in 111 ordes en congregaties. Dit betekent dat er op elke 100 katholieke Nederlanders één priester, broeder of zuster was. Het zondagse misbezoek was in ons land hoger dan in de ons omringende landen, namelijk 70%. En als het meest welsprekende bewijs van de vitaliteit van het Nederlandse katholicisme gold wel de enorme missionaire expansie.

Ofschoon een denominatie ook trekken gemeen heeft met een kerk, toch staat het denominationele denken in het algemeen in schril contrast met het kerkelijke denken. En in heel bijzondere mate is dat het geval bij de omslag der katholieke intellectuelen van de zestiger jaren vergeleken met het hoogkerkelijke en ultramontaanse katholicisme van voorheen, waarvan wel het gesloten bisdom Haarlem het meest extreme voorbeeld was. In plaats van het vroegere universalistische en tegelijk totalitaire, hiërarchische, centralistische regime van Rome trouw te blijven, beleed het nieuwe katholicisme een open. pluriforme samenleving, waarbinnen het katholicisme slechts één van meerdere, gelijkberechtigde, christelijke groeperingen binnen dezelfde samenleving is. De eigen, persoonlijke beleving van het geloof is daarbij vooreen ieder het enige beslissende uitgangspunt van zijn keuze voor en deelname aan een religieuze groepering. De mensen moeten hun geweten volgend zelf hun godsdienstige en morele lijnen uitzetten. Elke geloofsgemeenschap bestaat louter op basis van vrijwilligheid. Van kerkelijke druk en ambtelijke voorschriften mag geen sprake zijn. Men is immers als mens een groeiend wezen, dat vraagt om een open toekomst om zich vrijelijk te kunnen ontplooien.

Deze omslag van het gesloten, hoogkerkelijke, ultramontaanse katholicisme naar het denominationele bewustzijn der zestiger jaren kan nauwelijks anders dan als een revolutie worden aangemerkt. De breuk voltrok zich zoals gezegd tussen de jaren 1960 en 1970. Voordien waren de symptomen ervan al lang aanwijsbaar in de intellectuele elite, die zich steeds openlijker en driester uitsprak voor een kerkelijk ontvoogdingsproces. Er deden nieuwe begrippen de ronde als: menselijke waardigheid, zelfontplooiing, authenticiteit (waarachtigheid), vrijheid, mondigheid, pluralisme, openheid, rationaliteit, dialoog. Allergisch en vinnig werd er gereageerd op oude waarden als: zin voor het offer, onthechting, gezag, trancendentie van God, mystieke betekenis der sacramenten en liturgische vieringen. Men sprak uitdagend van: riskante kerk, durven leven met onzekerheden. Tot een echte doorbraak van dit nieuwe denominationele denken kwam het echter pas met de komst van een nieuwe generatie bisschoppen.

Het onderzoek van Simons en Winkeler brengt scherp aan het licht hoe sterk de invloed is geweest, die van die intellectuele elite op de bisschoppen is uitgegaan. En het is met name bisschop Bekkers van 's Hertogenbosch geweest, die binnen zijn bisdom, maar naderhand ook op het hele episcopaat en de Nederlandse kerkprovincie, zijn stempel heeft gezet en de katholieken in de denominationele richting heeft gestuwd. Hij was in de zestiger jaren de meest gevierde televisie-spreker in Nederland. In de actualiteitenrubriek Brandpunt van de KRO riep hij de priesters op om "niet de onfeilbare antwoordman te spelen en als apologeet met spitse argumenten de stellingen van anderen in puin te schieten, maar om priesterlijk mens en menselijk priester te zijn, die kleine gelovigen samen met de anderen durft te zijn, een stuk verantwoordelijkheid durft te nemen voor de beslissing, die concrete mensen in concrete moeilijkheden in geweten verantwoord achten". Als menselijk priester dienen zij "zoveel mogelijk het eigen geweten tot zijn recht te laten komen". Hoe snel en diep deze omslag zijn beslag kreeg, werd duidelijk bij de verschijning van De nieuwe Katechismus, geloofsverkondiging voor volwassenen in oktober 1966, dus enkele maanden na de plotselinge dood van monseigneur Bekkers. Het is een boek, dat meent de rijkdom van de katholieke geloofsleer te kunnen comprimeren en vereenvoudigen tot de uiteenzetting van het Evangelie als: het verhaal van de mensen en de mens Jezus. Het is Gods neerdalende liefde voor de mens die in de mens Jezus binnenwereldse werkelijkheid is geworden. Was voorheen de katholieke geloofsverkondiging dogmatisch, thans in de Nieuwe Katechismus heeft zij een bij uitstek verhalend en psychologiserend karakter. De eindredacteur stelt met voldoening vast: "De menselijke horizon wordt nooit verlaten. De hele katechismus beweegt zich binnen de menselijke existentie".

Zo kan men sinds de zestiger jaren spreken van een ware gedaante-verandering van het Nederlandse katholicisme. Een verandering, die het maakte tot frontpaginanieuws voor de binnen- en buitenlandse pers, tot een toeristische bezienswaardigheid waar reisbureaux reclame mee maakten. Een verandering ook, die het Nederlandse katholicisme onherkenbaar maakte voor hen die opgegroeid en gevormd waren in de bloeitijd van het hoogkerkelijke katholicisme; en niet alleen onherkenbaar, maar ook onbewoonbaar.

Omdat het voor niet-katholieken heel moeilijk is om die abrupte omslag in geloofsbeleving en kerkbewustzijn in zijn radicaliteit en revolutionaire felheid te kunnen meevoelen, vestig ik in dit verband de aandacht op een tijdschrift uit de zestiger jaren, uitgegeven door de katholieke uitgever Paul Brand, die met andere uitgeverijen als Het Spectrum, Romen en Zonen, Dekker en Van de Vegt, Malmberg en later ook Ambo een grote rol heeft gespeeld bij de verspreiding van de denominationele opvattingen der katholieke intellectuelen. Om mij van de ontwikkelingen binnen Rome op de hoogte te stellen, ben ik een aantal jaren op dit tijdschrift geabonneerd geweest. De naam ervan is al veelzeggend: Ruimte.

In het nummer van december 1961 treffen wij aan een artikel van de historicus L.J. Roger: Christendom en kerk in de eerste helft van de twintigste eeuw. De geest die het ademt, blijkt uit de laatste zinnen: "De Kerk van vandaag doet wijs, als zij minder die van de middeleeuwen voor ogen houdt dan die der apostelen; dezen immers moesten het zout in de aarde der antieke cultuur zijn en konden niemand dwingen om in te gaan… Zo dikwijls is de Kerk in de nieuwe tijd absent geweest, waar haar presentie nodig was - niet om te heersen, maar om te dienen, niet om te vloeken, maar om te zegenen - dat de samenleving wel moest ophouden haar te missen".

Dan komen wij tegen een uit het Duits vertaald artikel van de bekende theoloog Karl Rahner over: Aspekten van de hedendaagse kerkelijke vroomheid. Het zijn twee aspecten, die volgens Rahner de hedendaagse kerkelijke vroomheid kenmerken. Allereerst dat de Kerk beleefd wordt als Kerk van vragende pelgrims. "Wij leven in een dynamische wereld, in een wereld die zichzelf bouwt; wij dragen daarvoor verantwoordelijkheid. De hiërarchieke Kerk moet ons daarbij wezenlijk alleen laten. Zij kan ons geen konkrete imperatieven geven. Zo storten wij ons in het waagstuk van het toekomstige… Pas zó zijn wij Kerk. Want Kerk is niet slechts de hiërarchieke Kerk, die vanuit haar leerambt de algemene goddelijke wet verkondigt. Kerk zijn wij, juist de vragenden, de zoekenden, de pelgrims naar het onontsloten land van de toekomst… Wij christenen beleven de Kerk niet zozeer als de enige Ark des Heils op de wereldzee, maar als de historisch bepaalde stoottroep van hen die Gods Heil vinden…"

Het andere aspect van hedendaagse kerkelijke vroomheid is volgens Rahner het geloof aan de algemene, allen omvattende verlossingswil van God. De gelovige van heden "weet wat bedoeld wordt als hij "God" zegt, de Oneindige, de Almachtige, de Schepper der menselijke vrijheid, die vrijheid schept en wil en respecteert, maar niettemin in haar geen beperking vindt…" Daarom vertrouwt hij er ook op, dat er veel meer christenen zijn dan hen die sociaal tot de Kerk behoren. "Wij vertrouwen dat er ontelbare anonieme christenen zijn… Wij geloven aan een waarlijk, echt, anoniem christendom in de wereld, dat deelachtig is aan het heil, dat nog geen vorm heeft gekregen, dat zijn leerstellige en institutionele door God gewilde objektivering nog niet heeft gekregen…"

Een derde belangrijk artikel, dat aandacht verdient, is van de hand van de jurist L.C. Baas en draagt als titel: Concilie en verandering van mentaliteit. Bedenken wij dat het reeds in 1961 geschreven is, dus vóór de grote geestelijke omslag. Als een architect zet de auteur in grove lijnen een schets van de komende veranderingen op papier. "Het gaat niet om een revival, het gaat om wezenlijke vernieuwing… Gekozen is tégen het autoritaire in, tegen de groeiende macht van de romeinse curie, en vóór decentralisatie." En dan: "De spanning die momenteel de vernieuwingsproblematiek kenmerkt in de katholieke Kerk: het au sérieux nemen van de aardse werkelijkheid in al zijn consequenties, óf het zich opsluiten in een kerkelijk isolement… Zal de leiding van de katholieke Kerk voldoende vertrouwen hebben in de krachten, die leven ofwel ten leven gewekt kunnen worden… Zal de leiding haar eigen gezag voldoende durven relativeren en het gezag van haar maatregelen?"

Dit was een willekeurig nummer van een gezaghebbend katholiek tijdschrift uit het begin van de omineuze zestiger jaren. Het geeft ons een d warsdoorsnee van wat er toen in de kring der intellectuelen leefde aan critiek en aan verwachtingen. Welnu, het verdere verloop van het vernieuwingsproces in de katholieke Kerk heeft hen meer gegeven dan aanvankelijk zelfs maar bij benadering kon worden vermoed.

Is daar een verklaring van te geven? Ligt de schuld bij de intellectuelen? Moet men spreken van het verraad der clercken, zoals de titel van het boek van Simons en Winkeler doet vermoeden?

De conclusie der auteurs is een andere. In hoofdstuk 8 dat handelt over: bisschoppelijk beleid en de invloed van intellectuelen stellen zij vast, dat die invloed wel groot, maar niet onbegrensd was. Zij traden vooral naar voren als adviseurs. In bestuursfuncties waren zij echter maar zelden te vinden. Hun opzet was kennelijk: invloed zonder verantwoordelijkheid, en dat is volgens Simons en Winkeler karakteristiek voor de levensinstelling van intellectuelen: "zij koesteren als echte men of ideas te weinig praktisch-bestuurlijke aspiraties" (blz. 330). In het begin van de zestiger jaren werden vooral door bisschop Bekkers veel intellectuelen benoemd tot bisschoppelijk gedelegeerden in commissies. Naderhand werden zij als adviseurs betrokken bij heel het bisschoppelijk beleid. Wij komen dan telkens de namen tegen van Schillebeeckx, H. Fortmann, Haarsma, Grossouw, Groot. Vooral de eerste, dogmaticus aan de Nijmeegse theologische faculteit, groeide uit tot de belangrijkste adviseur. Hij adviseerde het episcopaat als geheel en onderhield nauwe contacten met kardinaal Alfrink en bisschop Bekkers.

In de dagen van het Pastoraal Concilie van de Nederlandse Kerkprovincie te Noordwijkerhout (1965-1970) was de invloed der intellectuelen op het kerkelijk beleid het grootst. Wij zien dan de Nederlandse bisschoppen, zij het op enige afstand, de intellectuelen voorzichtig volgen. Maar, het moet met nadruk vastgesteld worden! - de leiding uit handen geven deden zij nooit. Wat dat betreft kan men niet anders dan grote bewondering koesteren voor kardinaal Alfrink en zijn diplomatieke behendigheid als kerkvorst. Uitermate karakteristiek is wat dat betreft de anecdote ons meegedeeld door W. Goddijn. In een gesprek over de gang van zaken op het Pastoraal Concilie maakte de kardinaal de ironische opmerking: "Ik hoop dat de leden van de hiërarchie nog wel als eenvoudige gelovigen aan het Concilie mogen deelnemen". En toen Goddijn hem daarop de vraag stelde: "Wie is er verantwoordelijk, als de hele boel in de soep loopt?", antwoordde hij: "Het Nederlandse episcopaat!" Met andere woorden: de bisschoppen hebben steeds het heft in handen gehouden.

Niet dus de groep intellectuelen, die in de periode 1945-1975 grote invloed hebben uitgeoefend op het episcopaat en op het bisschoppelijk beleid, is de eigenlijke verantwoordelijke instantie voor de revolutionaire omslag in het Nederlandse katholieke leven. Die instantie is het episcopaat, en binnen het episcopaat kardinaal Alfrink. Tegen deze achtergrond is het ook volstrekt duidelijk, waarom het centrale gezag in Rome, geschrokken als het was van de verontrustende ontwikkelingen in de Nederlandse Kerkprovincie, een veel selectiever beleid is gaan voeren bij de benoeming van bisschoppen hier te lande. Een beleid, dat de katholieke intelligentia grotendeels de wind uit de zeilen nam. Eén van de aanwezigen op het Pastoraal Concilie voelde deze dreiging vanuit Rome reeds lang van tevoren en sprak de bijkans profetische woorden: "Ik vrees het moment waarop zij (nl. de bisschopppen) door ouderdom of ziekte gedwongen, moeten stoppen. Ik denk dat, als zij nu niet op het ogenblik haast maken, dan hun hele pontificaat voor een groot deel voor niks is geweest".

Hiermee is in grote lijnen de inhoud van het boek van Ed. Simons en Lodewijk Winkeler weergegeven. Ik ken geen andere studie, waarin zo grondig de jongste geschiedenis van het Nederlandse Katholicisme bestudeerd en te boek gesteld is. In een derde artikel wil ik nagaan in hoeverre er parallellen te trekken zijn met ontwikkelingen binnen de protestantse kerken in de jaren 1945-1975.

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1988

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

De omslag van kerk tot denominatie II

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1988

In de Rechte Straat | 32 Pagina's