Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Institutie van Calvijn (17)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Institutie van Calvijn (17)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit nummer het zeventiende deel van een reeks artikelen over Calvijn en zijn Institutie. Prof.dr. Van 't Spijker is emeritus hoogleraar van de Christelijke Gereformeerde Kerken en woonachtig te Apeldoorn.

Het artikel waar de kerk mee staat of valt

De leer van de rechtvaardiging door het geloof vormt het hart van het Evangelie. Zij raakt ook het centrum van de reformatorische prediking. Luthers ontdekking die leidde tot de hervorming van de kerk in Europa was in werkelijkheid niets anders dan een herstel van de prediking van Paulus en van Augustinus: de leer van de genade en van de gerechtigheid die ons wordt toegerekend. Dit laatste, de imputatie of toerekening, dient men op te vatten in de zin van een rechterlijk oordeel dat over een zondaar wordt uitgesproken. Daarbij gaat het om gerechtigheid die niet van ons geëist wordt, maar die ons geschonken wordt op grond van de verdienste van de Heere Jezus Christus. Zijn gerechtigheid wordt ons toegerekend en geschonken, zo volkomen alsof wijzelf in eigen persoon aan alle geboden van de goddelijke wet hadden voldaan.

Calvijn staat wat de leer van de rechtvaardiging betreft vlak naast Luther en de andere vertegenwoordigers van de Reformatie. Voor hem is de rechtvaardiging niet een procesmatig gebeuren. Zij betreft wél een rechterlijk vonnis of oordeel over ons. Maar zij geschiedt niet op de manier van een proces in de mensenziel, waarbij langzamerhand en van stap tot stap de mens van zondaar een rechtvaardige wordt. Voor Calvijn is het gebruik van het begrip "hoe langer hoe meer" kenmerkend.

Van dag tot dag groeit een gelovige in de heiliging. Maar wanneer het over de vrijspraak gaat, dan is er een oordeel Gods, dat over ons wordt uitgesproken in het Evangelie of in de belofte van het Evangelie, en dat geldt niet maar ten dele, maar geheel en al. Er wordt volgens Calvijn niemand partieel of voor een deel vrijgesproken. Er is een volkomen opheffing van het oordeel voor eenieder die gelooft.

Calvijn heeft de leer van de rechtvaardiging met grote zorgvuldigheid uiteengezet. Dat gebeurt in de Institutie en wel net zo consciëntieus en nauwgezet als hij deed met het geloofsbegrip. Ook op andere plaatsen deed Calvijn dit. Hij treedt voor deze leer in het strijdperk tegenover Sadoletus. En hij nam ook de gelegenheid waar om in de preken over Abraham uitvoerig de betekenis ervan voor de gemeente toe te lichten. Daaruit blijkt dat zijn bedoeling geen andere was dan het hart van de gemeente te troosten. Wanneer we bedenken hoe die gemeente was samengesteld, wordt het duidelijk dat hier inderdaad een vast fundament ligt voor ontheemde en ontredderde mensen. Voor een gemeenschap als die van de Geneefse gemeente geldt de verkondiging van Gods voorzienigheid als een bijzondere troost. Asielzoekers in Genève afkomstig uit het door vervolging geplaagde Frankrijk konden op die manier weer vastheid ontvangen, zekerheid in hun geteisterde bestaan. Maar dieper en voller was de troost wanneer de rijkdom van Gods vergevende genade in Christus kon worden gepredikt. Rechtvaardiging als laatste troostgrond: waar de wereld veroordeelt, waar de aardse rechter het vonnis uitspreekt en de dood moet volgen, daar komt God en spreekt vrij van schuld en straf en verschaft een recht op het eeuwige leven. Sterker nog: waar het eigen geweten ons aanklaagt dat wij tegen al Gods geboden hebben gezondigd, komt een vreemde gerechtigheid ons troosten met de belijdenis: ik geloof de vergeving der zonden.

Verkondigde rechtvaardiging

Hoezeer die troost voor Calvijn van betekenis was, blijkt uit de brief aan Sadoletus. We herinneren ons dat deze bisschop uit Zuid-Frankrijk getracht had, terwijl Calvijn uit Genève verbannen was, de stad weer voor Rome te winnen. Sadoletus was beroemd, hij vertoonde in zijn leven trekken die wezen op het zoeken van oprechte vroomheid. Hij was een van diegenen die aandrongen op een krachtige reformatie die vanuit Rome zelf geleid zou moeten worden. Daarom juist was zijn brief aan de burgers van Genève niet zomaar een geschrift. Het was serieus bedoeld. In zijn antwoord ging Calvijn nu in op het hart van de zaak. En daarbij komt de leer van de rechtvaardiging in een helder licht te staan. Juist daarover gaat de strijd met Rome. Het is een zeer belangrijk punt in de prediking. "Als die belijdenis wordt weggenomen, is de heerlijkheid van Christus vernietigd, de religie verworpen, de kerk verwoest en de hoop van de zaligheid geheel vergaan. En deze leer, het hart van de religie, is bij u op een roekeloze manier uit het denken van de mensen weggenomen".

Sadoletus verweet de reformatoren dat zij alles afhankelijk maakten van het geloof en dat er dus geen ruimte overbleef voor de werken. Dat was vanzelfsprekend een ernstig verwijt, wanneer het tenminste waar was. Maar dat was niet het geval. Om dit aan te tonen beschreef Calvijn de manier waarop in Genève door hem en de andere dienaren gepreekt was. We geven dit gedeelte graag weer, omdat het ook ons iets te zeggen heeft. "In de eerste plaats: wij laten de mens beginnen met de zelfkennis. Niet maar lichtvaardig of oppervlakkig. Integendeel, hij moet zijn gewe ten voor God brengen. En wanneer hij dan van zijn zondige toestand overtuigd is, dient hij ook de strengheid te overwegen van het vonnis dat over alle zondaren is geveld. Vernietigd en verslagen over zijn ellende valt hij zo neer voor God, verootmoedigd. Hij laat nu alle zelfvertrouwen varen en spreekt zijn algehele verlorenheid uit. Dan wijzen wij hem op de enige grond van het behoud: de barmhartigheid van God, zoals deze in Christus is geopenbaard. Want alles wat wij voor ons heil nodig hebben, is in Hem vervuld. Omdat derhalve alle sterfelijke mensen voor God als zondaren veroordeeld liggen, noemen wij Christus onze enige gerechtigheid voor God. Met Zijn gehoorzaamheid heeft Hij onze overtredingen uitgedelgd. Door Zijn offerande heeft Hij Gods toorn verzoend. Met Zijn bloed heeft Hij onze smetten uitgewist en door Zijn kruis onze vloek opgeheven. Door Zijn dood heeft Hij voor ons genoeg gedaan. Zo voltrekt zich, volgens onze leer, de verzoening van de mens met God. Niet door enige verdienste, niet door de waarde van onze werken, maar alleen door vrije genade. Aangezien wij echter Christus in het geloof omhelzen en in gemeenschap met Hem treden, noemen wij dit zoals de Schrift ook doet: rechtvaardiging door het geloof".

Aanbod van genade

Rechtvaardiging staat in verband met de goedheid van God, Die de zondaar, in tegenstelling met zijn verdiensten, gerechtigheid aanbiedt en wel daardoor dat Hij hem zijn ongerechtigheid niet toerekent. De rechtvaardiging geschiedt dus door het geloof en Paulus verbindt dit geloof met het genadeaanbod van de goddelijke barmhartigheid. Iedere gedachte aan de werken wordt ver weg gehouden. Er is alleen recht over de werken te spreken wanneer wij op Christus zien. "Hij is ons, zo zegt de apostel, gegeven tot rechtvaardigheid en heiligmaking. Waar dus de geloofsgerechtigheid heerst, de vrije genade, zoals we haar noemen, daar is Christus. En waar Christus is, daar is ook de Geest van de heiligmaking, Die de harten wederbaart tot nieuw leven. Anderzijds: waar deze ijver tot heiligmaking en reinheid zich niet levendig vertoont, daar is ook de Geest van Christus niet en Christus Zelf ook niet. En waar Christus niet is, ontbreekt de gerechtigheid en ook het geloof. Want het geloof kan Christus niet aangrijpen zonder de Geest van de heiligmaking, alleen ter rechtvaardigheid".

We zien dat Calvijn de rechtvaardiging absoluut verstaat, als vrijspraak in het gericht van God. Maar dit staat nimmer op zichzelf. Het geloof dat rechtvaardigt, is ook het geloof dat heiligt. De Geest Die ons de gerechtigheid van Christus doet geloven, is de Geest van de vernieuwing. Men kan Christus niet verdelen: Hij is één in rechtvaardigheid en in heiliging. Opmerkelijk is de manier waarop Calvijn spreekt over het genadeaanbod van de goddelijke barmhartigheid. Dit aanbod berust niet op wedergeboorte, op vernieuwing of op vroomheid. Het is een vrij aanbod van genade, waarin als zodanig de goede werken noch de bekering een rol spelen. Maar in het leven van de gerechtvaardigde krijgen die werken een plaats waaruit blijkt dat genade verheerlijkt is. Dat Calvijn zegt tegen Sadoletus: "Zo preken wij", betekent dat hier de tendens van de prediking ligt zoals deze door hem in Genève en in Straatsburg werd gebracht. Vrije genade voor goddelozen, die door het geloof gerechtvaardigd worden en door hetzelfde geloofde Heere vrezen en liefhebben en in Zijn wegen wandelen. Christus is gegeven tot vergeving en tot vernieuwing. En die twee zijn onafscheidelijk, even nauw verbonden als de twee naturen van Christus, even onafscheidelijk als Woord en Geest.

Onverdiende rechtvaardiging

Dat Calvijn inderdaad overtuigd is dat de rechtvaardiging door het geloof het hart van het gepredikte Evangelie uitmaakt, blijkt niet alleen uit de summiere weergave van zijn preekmethode, zoals we die nu leerden kennen. Het blijkt ook uit de breedheid waarmee hij deze leer in de Institutie beschrijft. Hij wijdt er niet minder dan acht hoofstukken aan. Het lijkt alsof hij nu werkelijk alle bedenkingen wil wegnemen die iemand bij de volgorde van boek III zou willen maken. Hij is begonnen met het geloof. Hij ging voort met de bekering en met de vruchten daarvan in het christelijke leven. Het zou erop kunnen lijken dat hij de kern van de zaak was vergeten, die van de gratuïteit van de genade: het karakter van het onverdiend en absoluut verzondigde heil in Christus. In de brede uiteenzetting die Calvijn geeft, valt daarop de nadruk. God verwaardigt Zich om de zondige mens te omhelzen, waarbij Hij niets in hem vindt wat Zijn barmhartigheid zou kunnen oproepen, dan alleen zijn ellende. De gehele zaligheid ligt derhalve opgesloten in Gods barmhartigheid. (Inst. III, 11, 16). Het geloof rechtvaardigt, vanwege de relatie of de verhouding die is vastgesteld tussen geloof en Evangelie. "Er wordt immers gezegd, dat het geloof daarom rechtvaardigt, omdat het de in het Evangelie aangeboden rechtvaardigheid omhelst en aanvaardt. En wanneer gezegd wordt, dat zij door het Evangelie wordt aangeboden, dan wordt daardoor alle aandacht voor de werken uitgesloten" (Inst. III, 11, 17). De beloften van het Evangelie hebben een andere aard dan die van de wet. "En wat zal dit anders zijn dan dat zij onverdiend zijn en alleen steunen op Gods barmhartigheid terwijl de beloften van de wet afhankelijk zijn van de voorwaarde van de werken".

Door het geloof alleen

Calvijn legt alle nadruk op dit 'sola van het geloof (Inst. III, 11, 19). Luther kreeg reeds te maken met het verzet tegen dit 'sola'. Het stond, zo zei men, nergens in de tekst en daarom zou men het ook niet mogen gebruiken. Luther schreef daarover een klein traktaat, waarbij de kunst van het bijbelver talen als zodanig werd toegelicht. Calvijn doet het iets korter. Hij stelt de wet tegenover het Evangelie en merkt op dat het slechts het geloof is, onvoorwaardelijk rustend in de barmhartigheid van God, en dat dit prachtig uitkomt in het woordje 'alleen'. Wil men het geheim verstaan, dan moet men altijd weer terugkeren tot de grondregel dat de toorn van God op ons rust. De rechtvaardigheid van het geloof betekent derhalve dat wij de verzoening met God, die alleen gelegen is in de vergeving der zonden, uit genade ontvangen. De rechtvaardigheid van Christus wordt ons door toerekenig medegedeeld. Het is ermee als met de vergelijking die Ambrosius in een preek maakte, toen hij de rechtvaardiging een schuilen noemde onder de kostbare zuiverheid van Christus: een gewaagde vergelijking, omdat zij ontleend was aan de geschiedenis van Jakob, die onder het kleed van Ezau de zegen van zijn vader ontving. Zó, meende Calvijn met de kerkvader, zou een christen onder de bedekking van Christus gezegend worden, omdat Christus door Zijn welriekende reuk onze gebreken bedekt.

Wat in de brief aan Sadoletus al aan de orde kwam, wordt in de Institutie nog eens uitvoerig weergegeven. Wij moeten onze harten opheffen tot Gods rechterstoel, opdat wij met ernst overtuigd worden van de onverdiende rechtvaardiging. Daardoor kunnen twee dingen gebeuren: allereerst moet Gods eer ongeschonden blijven. Dit motief staat voorop. Er klinkt iets in door van wat we bij Luther en ook bij anderen aantreffen, dat God Gód is en dat Hij dit blijft. God betoont Zijn eigen rechtvaardigheid. Hij, zo kan men ook zeggen, verheerlijkt Zijn eigen deugden. Zij worden niet geschonden. Wij kunnen en mogen Hem niets "ontfutselen van de lof die Hem toekomt, namelijk die van de onverdiende weldadigheid" (Inst. III, 13, 1). Wij roemen nooit werkelijk in Hem, dan alleen wanneer we afstand hebben gedaan van eigen eer. We kennen het motief als dat van het 'Soli Deo Gloria'. Het komt duidelijk aan het licht in de onverdiende rechtvaardiging.

Een tweede motief is dat van de consciëntie, die voor God tot rust wordt gebracht. Het geweten kan niet eerder tot rust komen, dan wanneer het rust in de welwillendheid van God. We herkennen het woord uit de geloofsdefinitie die Calvijn eerder gaf. Een mens moet rusten in de wil van God. Dat is providentieel vertrouwen, omdat Gods wil kracht heeft in alle dingen. Maar zal het geweten rusten, dan gaat het niet om de wil, maar om de welwillendheid, de goedertierenheid, de barmhartigheid van God. Nergens wordt het duidelijker dat Calvijns theologie geen enkele mogelijkheid biedt om de eer van God uit te spelen tegen de zaligheid van de zondaar. Dit laatste wi'1 God immers. En Hij bereikt het juist door de verzoening, door de vergeving, door de rechtvaardiging door het geloof alleen, zonder enig werk van de wet (Inst. III, 13, 3).

Niet uit de werken, toch loon

Wanneer wij het huis van onze zaligheid willen funderen en oprichten, dienen wij de ogen alleen te vestigen op de goedheid van God, zonder ook maar op de werken te letten. Er is voor het vertrouwen op de werken geen enkele plaats "dan alleen wanneer men eerst het volledige vertrouwen heeft gevestigd op Gods barmhartigheid" (Inst. III, 14, 18). Het christelijk gemoed kan zich niet verlaten op de verdienste der werken, als een hulpmiddel bij het verwerven van de zaligheid. Daarvoor is er slechts "één middel, namelijk dat wij ons uitsluitend op de genadige belofte van de gerechtigheid verlaten" (Inst. III, 14, 18). Toch krijgen die werken wel een plaats. Calvijn schrijft immers in dezelfde paragraaf: "Maar wij verbieden niet, dat door de tekenen van Gods goedgunstigheid jegens zichzelf dit geloof versterkt en bevestigd wordt. Indien immers alle mogelijke gaven, die God ons schenkt, voor ons, als wij ze in onze herinnering terugroepen in zekere zin stralen zijn van Gods aangezicht, waardoor wij verlicht worden om het hoogste licht van Zijn goedheid te aanschouwen, dan is dit nog veel meer het geval met de genade der goede werken, die duidelijk laat zien, dat de Geest der aanneming ons is gegeven". De werken vormen een vrucht van de roeping, gaven van God en geen grond voor een vorm van zelfvertrouwen (Inst. III, 14, 20). Wie goede werken ziet, neemt daarin niets waar wat van hemzelf is. Bovendien worden die goede werken nog weer door een menigte van zonden bedorven. "Vandaar dat het geweten daaruit meer vrees en verslagenheid gevoelt dan gerustheid". God zal hetgeen een gelovige aan goeds gedaan heeft niet anders aanschouwen, "dan om daarin de genade te herkennen en Zijn eigen roeping. Hij zal ook het werk dat Hij begonnen heeft, voltooien". Zo wordt de genade van God geëerd, het geloof versterkt en straks het loon van de genade ontvangen, als een heerlijke bekroning van Gods eigen werk. Rechtvaardiging door het geloof alleen. Zekerheid én heiligheid voor Gods aangezicht. Het 'sola' is nooit helemaal alleen. Het wordt vergezeld van de goede werken.

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2001

In de Rechte Straat | 16 Pagina's

De Institutie van Calvijn (17)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2001

In de Rechte Straat | 16 Pagina's