Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Groet en zegenbede

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Groet en zegenbede

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

U groeten Epafras, mijn medegevangene in Christus Jezus, Markus, Aristarchus, Demas, Lukas, mijn medearbeiders. De genade van onze Heere Jezus Christus zij met uw geest. Amen.
Filémon:23-25

Paulus besluit zijn korte briefje aan Filémon met een welgemeende groet en zegenbede. Het is een groet die getuigt van hartelijke verbondenheid. Een groet ook die in het teken staat van de gemeenschap der heiligen. Hij groet Filémon namelijk niet alleen persoonlijk. Nee, hij doet het ook namens een heel aantal van zijn medewerkers die op dit ogenblik bij hem zijn. Hieruit blijkt: Paulus is te Rome niet aan zijn lot overgelaten. Nee, zijn medebroeders hebben hem in zijn gevangenschap opgezocht. Hem geïnformeerd over het werk in de gemeenten. Hem versterkt en bemoedigd. Op die wijze gaven ze gehoor aan het apostolische vermaan: ‘Gedenkt de gevangenen alsof gij medegevangen waart’ (Hebr. 13:3) en hebben ze in praktijk gebracht wat de apostel zelf de gemeenten op het hart bond: ‘Verblijdt u met de blijden en weent met de wenenden. Weest eensgezind onder elkander’ (Rom. 12:15,16a).

Namens wie
Paulus somt dan een heel aantal namen op van mensen namens wie hij Filémon moet groeten. Het tekent hun meeleven met Filémon. Dat zal Filémon goed hebben gedaan en hem temeer bereid hebben gemaakt om gehoor te geven aan Paulus’ verzoek om Onesimus welwillend in zijn huis op te nemen. Overigens zullen de meesten voor Filémon geen onbekenden zijn geweest. Elk heeft zijn eigen levensgeschiedenis en plaats in het Koninkrijk van God.
- Epafras: blijkens de brief aan de Kolossensen is hij middelijkerwijs de stichter van deze gemeente geweest (vgl. Kol. 1:7) en ook zelf uit Kolosse afkomstig (Kol. 4:12). Dus aan Filémon en de zijnen goed bekend. Paulus noemt hem hier ‘mijn medegevangene in Christus Jezus’. Dat betekent dat Epafras met Paulus gevangen zit en dat de reden van zijn gevangenschap gelegen is in zijn gemeenschap met Christus. Voor ‘gevangene’ gebruikt Paulus een woord dat letterlijk betekent: krijgsgevangene! Het herinnert ons aan het feit dat de dienst van God een ‘krijg’ is, een heilige oorlog waarbij we ingewikkeld worden in de strijd tussen het rijk van het licht en het rijk van de duisternis.
- Markus: hier wordt bedoeld Johannes Markus, de neef van Barnabas (Kol. 4:10). Rond zijn persoon ontstond er ooit verwijdering en ‘verbittering’ tussen Paulus en Barnabas (vgl. Hand. 15:35-41). Maar uit het feit dat Markus nu weer in de nabijheid van Paulus is en hem bijstaat en dient, blijkt dat het tussen die twee weer helemaal goed is gekomen. Elders schrijft Paulus zelfs dat Markus hem ‘zeer nut is tot de dienst’ (2 Tim. 4:11).
- Aristarchus: van hem lezen we ook in Hand. 19:29 en 20:4. Hij is bij Paulus als deze te Jeruzalem gevangen genomen wordt en is later met hem naar Rome vertrokken (Hand. 27:2). We weten verder weinig van hem, maar uit alles blijkt: hij is een getrouw dienaar van de apostel geweest en als stille kracht op de achtergrond ongetwijfeld van grote waarde voor het Koninkrijk van God.
- Demas: achter deze naam gaat een wereld van verdriet schuil. Hier is hij nog bij Paulus. Hier rekent de apostel hem nog tot zijn ‘medearbeiders’ maar later zal hij met pijn in het hart moeten schrijven: ‘Demas heeft mij verlaten, de tegenwoordige wereld liefgekregen hebbende’ (2 Tim. 4:10). Hoe dicht kunnen ‘schijn’ en ‘zijn’ niet naast elkaar liggen. Zo dicht dat het zelfs voor de apostel lange tijd verborgen is gebleven! Hoe arglistig is het mensenhart. En daarom: ‘Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart (…); en zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op de eeuwige weg’ (Ps. 139:23v).
- Lukas: is de geliefde medicijnmeester. We zouden hem Paulus’ persoonlijke lijfarts kunnen noemen. Hij heeft de apostel vergezeld op diens zendingsreizen. Vandaar ook dat hij er in Handelingen nauwkeurig verslag van kon doen. Lukas is hem tot op het laatst toe trouw gebleven. In zijn laatste brief duidt Paulus hem aan als degene die als enige bij Paulus is achtergebleven: ‘Lukas is alleen met mij’ (2 Tim. 4:11).
Duidelijk is dat er achter elke naam een eigen levensgeschiedenis schuilgaat. Maar allen zijn op dit moment Paulus’ ‘medearbeiders’ en verkeren te Rome in zijn nabijheid. Terecht tekent een van de verklaarders aan: ‘de gemeenschap der heiligen is in de gevangenis te Rome bijzonder geoefend. Ze bloeit vooral in dagen van leed’ (C. Bouma). Er is geen naijver of wedijver maar een samen gericht zijn op dat ene doel: de voortgang van Gods werk, de eer van Zijn Naam, het welzijn van Zijn gemeente en Kerk.

Genade toegebeden
Paulus eindigt zijn brief aan Filémon ten slotte op precies dezelfde wijze als hij hem begonnen is, namelijk door Filémon en de zijnen Gods genade toe te bidden: ‘De genade van onze Heere Jezus Christus zij met uw - hier wordt in de grondtaal een meervoud gebruikt - geest’! Die ‘genade’ is voor Filémon en de zijnen onontbeerlijk. Immers, de eerste daad van God in een mensenleven is genade, de laatste ook. We hebben persoonlijke genade nodig, maar ook ambtelijke. Genade voor dit leven en genade voor het toekomende leven. Vergevende genade, vernieuwende genade, sterkende genade, kastijdende genade, troostende genade enz. enz.… Geen kind van God kan er buiten. Alles is genade. En het is genade van God om van genade afhankelijk te zijn. Wat kunnen we elkaar dan beter toebidden dan ‘genade’! Dit mondt uit in het noemen van de naam van Hem Die deze genade heeft verworven en uitdeelt. Het is ‘onze Heere Jezus Christus’! Hij is de ‘Heere’, de Gebieder en Beschikker over al wat leeft, de ware Zaligmaker (‘Jezus’) en de grote en getrouwe Ambtsdrager (‘Christus’). Bidt Paulus Filémon en de zijnen toe dat Diens genade zij met hun ‘geest’, dan doelt hij daarmee op hun diepste innerlijk en daarmee op heel hun persoon. Het is ook onze bede voor u. Nu we aan het eind gekomen zijn van deze beknopte bijbelstudies over Paulus’ brief aan Filémon zeggen we met de apostel ook tot u als lezers: ‘De genade van onze Heere Jezus Christus zij met uw geest. Amen.’

Gespreksvragen
1. Paulus heeft in zijn gevangenschap op rijke wijze de gemeenschap der heiligen ervaren. Waaruit blijkt dat? Welke lessen liggen daarin voor de onderlinge verhouding tussen de dienaren van het Woord, de overige ambtsdragers, de gemeenteleden? Wat is de voorwaarde voor waarachtige gemeenschap der heiligen (vgl. in dit verband vr. en antw. 55 van onze Heid. Cat.)?
2. Elk van Paulus’ medewerkers heeft zijn eigen plaats in het Koninkrijk van God. Wat bindt hen samen? Welke verschillen zijn er tussen hen? Wat kunt u in het bijzonder leren uit de levensgeschiedenis van Epafras, Markus en Demas?
3. Denk met elkaar na over de veelkleurigheid van Gods genade. Wat bedoelt Johannes als hij schrijft: ‘Uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade’ (Joh. 1:16)? Waarom is het reeds genade om van genade afhankelijk te zijn?

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 2005

Kerkblad | 12 Pagina's

Groet en zegenbede

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 2005

Kerkblad | 12 Pagina's