Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De roeping tot het ambt (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De roeping tot het ambt (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In artikel 30 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we: ‘Wij geloven dat deze ware kerk (waarvan gesproken is in de artikelen 27, 28 en 29, KtK) geregeerd moet worden naar de geestelijke politie, die ons onze Heere geleerd heeft in Zijn Woord, namelijk dat er dienaars of herders moeten zijn om Gods Woord te preken, de sacramenten te bedienen; dat er ook opzieners en diakenen zijn, om met de herders te zijn de raad der kerk.’ In wat daarop volgt geeft de belijdenis de statuur aan van de ambtelijke dienst in die bewoordingen, die klassiek mogen heten en onvergelijkelijk schoon zijn: om door dit middel de ware religie te onderhouden en te maken dat de ware leer haar loop hebbe.

De kerk moet dus bestuurd ofwel geregeerd worden en dat moet gebeuren op een geestelijke manier die de Heere ons geleerd heeft in Zijn Woord. In het Oude Testament zien we al hoe door de Heere profeten, priesters en koningen werden aangesteld. Daarnaast waren er ook de oudsten. De Heere riep Mozes en stelde Aäron aan in het hogepriesterlijk ambt. Hij riep Jozua tot het leiderschap over het volk in de plaats van Mozes. Er werden richters geroepen als het volk in benauwdheid was. David werd tot koning gezalfd, er waren profeten als Amos, de boer uit Tekoa, Ezechiël die uit een priesterlijk geslacht afkomstig was enzovoort.

In het Nieuwe Testament zien we een geleidelijke ontwikkeling van de ambtelijke bediening. Daar zijn in de eerste plaats de apostelen, zij die getuige waren geweest van Christus’ kruis en opstanding. Zij vormden het fundament van de Nieuwtestamentische kerk. Onder hen nam Paulus een bijzondere plaats in. Het apostelambt was uniek, enig, onherhaalbaar. De apostelen hadden geen opvolgers. Dan maakt de Bijbel melding van evangelisten. Als ik het goed zie, waren dat mensen die als helpers van de apostelen optraden. Ook de profeten van de begintijd vielen weg. In de zogenaamde pastorale brieven, die van Paulus aan Timotheüs en Titus, geeft de apostel onderwijs hoe de gemeenten bestuurd moesten worden. Hij schrijft daar heel bewust over, geïnspireerd door de Heilige Geest. Hij geeft met name in deze brieven aan hoe de gemeente Gods geleid en geregeerd dient te worden. Hij maakt duidelijk dat dit niet gebeurt door nieuw te benoemen apostelen, evangelisten of profeten, maar door ouderlingen en diakenen. Zo zal de christelijke gemeente compleet zijn en onder dat gezag zal de gemeente buigen. Paulus kan zijn brief aan de gemeente van Filippi dan ook zo inzetten: ‘Aan al de heiligen in Christus Jezus, die in Filippi zijn, met de opzieners en diakenen.’

In het Nieuwe Testament worden voor het woord ouderling twee woorden door elkaar gebruikt. Het eerste woord is ‘presbyter’ ofwel ‘oudste’. Dat ziet op de leeftijd. Deze naam geeft aan dat de betreffende persoon niet zo jong meer was, omdat men waarde hechtte aan de wijsheid van iemand die ervaren was. Het tweede woord is ‘episcopos’ wat ‘opziener’ betekent. We herkennen daarin het woord bisschop. We zouden dus kunnen zeggen dat de ouderlingen bisschoppen zijn. Dus niet een enkeling, maar alle ouderlingen. Want in het afscheidsgesprek dat Paulus heeft met de ouderlingen van de gemeente te Efeze, noemt hij ze allemaal ‘episcopen’ ofwel ‘bisschoppen’. Die benaming ‘ouderling’ ofwel ‘opziener’ wijst op iemand die leiding heeft te geven.

Ook leert het Nieuwe Testament ons dat er twee soorten ouderlingen of opzieners zijn. Want in 1 Tim. 5 schrijft Paulus dat aan de oudsten die wel regeren, die goede leiding geven dubbele eer waardig geacht moet worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en in de leer. Hij doelt daarmee op diegenen die belast zijn met de prediking en het onderwijs. Alle ouderlingen moesten dus leiding geven, maar een afzonderlijke groep onder hen was bovendien gehouden voor te gaan in de dienst van het Woord en van de sacramenten. Die groep ouderlingen noemen we dienaren van het Woord, herders en leraars of predikanten. Daarnaast zijn er dan de diakenen. Over de instelling van dat ambt lezen we in Handelingen 6.

Zijn er dus verschillende ambten en is er onderscheid, we moeten geen moment uit het oog verliezen dat het ene ambt nooit over het andere ambt mag heersen. En ook dat er aan het werk dat de ambtsdragers verrichten een diepe eenheid ten grondslag ligt. Voor alle ambtsdragers in de wijngaard van Jezus Christus bestaat dezelfde verplichting zich aan de hun opgedragen taak te geven. Die ambtelijke plicht is voor iedereen gelijk.

Calvijn heeft in dit verband sterk benadrukt dat iedere ambtsdrager dienaar is. Het is voor hem oorzaak van diepe verwondering dat de Heere, Die geen mens nodig heeft, toch mensen roept en gebruikt in Zijn dienst. De Heere zou het Evangelie van de zaligheid ook best zónder hen hebben kunnen verbreiden. Het stond Hem toch vrij om mensen voorbij te gaan en Zich rechtstreeks te bedienen van de macht van zijn eigen hand of die van Zijn engelen? Maar het is nutteloos, en eigenlijk ook goddeloos, lang te praten over de wegen en de middelen die God heeft gebruikt om tot Zijn doel te komen. Het heeft Hem nu eenmaal goed gedacht Zich van onze zwakke kracht te bedienen. Nu, dan moeten wij ons ook buigen voor het welbehagen des Heeren. Natuurlijk had Hij geen menselijke hulp nodig. Maar Hij vordert ze op. En dat moet genoeg zijn voor hen die Hij roept om te gehoorzamen en hun taak te aanvaarden, met de heerlijkheid daarvan en met de moeilijkheden daarin, met de vreugden en de teleurstellingen die ermee gepaard gaan. Dat moet genoeg zijn, zodat niemand de juistheid mag betwisten van het ambt dat God heeft ingesteld (Calvijn op Ef. 4:12).

Het is ongetwijfeld waar dat Christus het Hoofd van de kerk is. Het moet voor ons vaststaan dat Hij Zijn kerk regeert, dat Hij dé grote Ambtsdrager is. Hij is de grote Herder der schapen. De ambtsdrager is slechts een instrument in Zijn hand. En het instrument heeft niets anders te doen dan zich te onderwerpen aan Hem Die het hanteert. Hoe onbekwaam en ontoereikend het werktuig op zichzelf genomen ook mag zijn – God de Heere acht het raadzaam om het te gebruiken. Het zou zinloos zijn te vragen naar het waarom van de Goddelijke wil. God bewijst aan Zijn ambtsdragers dat Hij hen gebruikt met het oog op Zijn doel. Daarin vergist God Zich niet. Het is dan ook door Gods goedheid dat alle ambtsdragers een noodzakelijke dienst vervullen, die de eenheid van hun taak uitmaakt. Het Woord van Christus zal in hun ziel gegrift staan: dat Hij gekomen is niet om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen.

Het is dan ook in het spoor van de Schriften en van de hervormers te stellen dat het ambt een buitengewoon voorrecht is. Dat valt zelfs op temidden van de vele voortreffelijke gaven waarmee God het menselijk geslacht heeft versierd. God heeft daar Zijn redenen voor. Onbegrijpelijk, maar waar. Hij verkiest Zich mensen van wie Hij de mond en de tong weet te heiligen voor Zichzelf, opdat daarin Zijn stem zou klinken. Dat feit is juist in zijn eenvoud het vérstrekkend bewijs voor de goedheid van God (Calvijn). God heeft de schat van het Evangelie gelegd in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God en niet uit ons (2 Kor. 4:7). Het ambt, of dit nu het ambt is van predikant of ouderling of diaken, is niet zomaar een baantje of een al dan niet aangename tijdsbesteding. Het is ook niet iets waarvoor men zich als vrijwilliger kan melden, laat staan dat men zich kan indringen of wat men iemand kan opdringen. Het is duidelijk dat God niet iedereen tot het ambt roept en dat God alleen iemand kan roepen tot het ambt. Dat is aan Hem alleen voorbehouden. Een soeverein vorst zal nooit toestaan dat iemand anders zijn ministers benoemd. Dé soevereine Vorst, de Koning der koningen, Christus het Hoofd van de Kerk roept in zijn dienst wie Hij wil.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 2005

Kerkblad | 12 Pagina's

De roeping tot het ambt (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 2005

Kerkblad | 12 Pagina's