Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brief aan de Filippensen 2:12-18 (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brief aan de Filippensen 2:12-18 (5)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Werken aan eigen zaligheid
Paulus is verblijd om het werk dat de Heere begonnen is in Filippi. De prediking van het Evangelie is tot zegen geweest. De Heere zal wat Hij begon te werken ook voltooien (1:6). Maar daarom zijn de vermaningen die Paulus schrijft in zijn brief op z'n plaats, namelijk om standvastig en eensgezind te zijn (1:27-30). Dat kan alleen wanneer de kinderen Gods Christus jezus als Voorbeeld hebben en volgen. 'Want dat gevoelen zij in u welke ook in Christus Jezus was' (2:5). Omdat Hij Zich zo diep heeft vernederd, heeft God Hem uitermate verhoogd en Hem een Naam gegeven die boven alle Naam is (vers 9). Voor zowel Christus als de christen geldt: 'We zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.'

Met deze gulden regel in zijn gedachten, schrijft Paulus: 'Alzo dan, mijn geliefden, gelijk gij ten allen tijd gehoorzaam geweest zijt ...' (vers 12). De band tussen de gemeente en de apostel is hecht. Hij kan daarom de heiligen als een vader zijn kinderen aanspreken: 'Mijn geliefden.' Tot nu toe is de gemeente gehoorzaam geweest aan het Evangelie en aan de vermaningen van de apostel, niet alleen toen Paulus bij hen aanwezig was, maar vooral ook nu hij afwezig is, omdat hij gevangen zit. En de gehoorzaamheid die tot uiting komt in standvastigheid, in nederigheid, in eensgezindheid moet blijven en daarin moeten de heiligen volharden. Dat krijgt gestalte waar er met 'vreze en beven' gewerkt wordt aan eigen zaligheid. Deze woorden moeten we niet verkeerd opvatten, alsof Paulus hier ineens is afgestapt van het Evanglie van vrije genade, de rechtvaardiging van de goddelozen door het geloof, zonder de werken. Of dat hij zou bedoelen dat de Heere de zaligheid begint en de gelovigen dat dan maar verder moeten afwerken (ik doe mijn best en God doet de rest).

De houding van vrees en beven is niet die van een slaaf voor een tiran, maar een kinderlijk ontzag en vreze voor Vader, Die wel barmhartig is en zeer genadig, maar Die ook de zonden in het leven van Zijn kinderen niet kan dulden. In de kanttekening van de Statenvertaling lezen we: 'Dat is, met een nederig gevoelen van uzelf en met grote en kinderlijke zorgvuldigheid, vrezende dat gij iets zou doen of nalaten, waarmede gij God zoudt mogen vertoornen, of dat ter zaligheid hinderlijk zou mogen zijn.' Wij mogen in dit verband denken aan de oudtestamentische uitdrukking: 'de vreze des Heeren.' De weg van een kind van God is die van het strijden om in te gaan, van het volharden tot het einde toe. Het gaat hier niet om het werken aan je persoonlijkheid, psychologisch gezien, (al is dat op zich een goede zaak, ook voor een kind van God), maar het werken aan je eigen zaligheid, je eeuwig heil en redding. Hier geldt de vermaning degenen in wie de Heere een goed werk begonnen is (1:6). Degene met wie de Heere een goed werk begonnen is, denkt vaak de zonde overwonnen te hebben. Zijn dienst is immers een liefdedienst. Maar naarmate de christen verder mag komen op de weg van het heil, naar die mate zal men ook het eigen zondige bestaan gaan ontdekken en des te meer leren leven uit de vernederde en verhoogde Christus. De genade maakt nu juist werkzaam, door het Evangelie te gehoorzamen, door naar uitwijzen van het Evangelie te leven, door naar alle vermaningen te horen die we onder andere in deze brief tegenkomen. Het is een oefening in de ootmoed. Zonder heiligmaking zal niemand God zien. Dat maakt een christen voorzichtig en waakzaam en vol ontzag voor de Heere Die zegt: 'Ik ben heilig, weest gij heilig.' Het geloof is dus heilig werkzaam.

Het fundament van dit werken
Maar het fundament van die werkzaamheden ligt in de Heere Zelf. Daarom voegt Paulus eraan toe: 'Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen' (vers 13). Letterlijk staat er: want God is de Bewerkende in u. Het Griekse 'energoon' betekent: voortdurend werkend. De heiligen kunnen daarom worden opgeroepen om aan hun zaligheid te werken, omdat Paulus weet dat de Heere in hen werkt. De Heere is door Zijn wederbarende werk bezig om een mens te vernieuwen, te veranderen. Calvijn merkt op dat er 'goddelijke genegenheden in ons' komen. En dat worden de wedergeborenen steeds meer gewaar: de Heere werkt in mij. Het is dus geen mensenwerk, waar een oprecht kind van God bang voor kan zijn, maar Gods werk. Zijn woord en Geest werken het willen en het werken. Dat is een wonder: een mens die van nature niet wil wat God wil, wordt gewillig gemaakt en wie gewillig gemaakt is, die gaat werken wat de Heere wil. 'Naar Zijn welbehagen.' Het behaagt de Heere om dat willen en werken gestalte te geven in het leven van Zijn kinderen. Het is tot roem van Gods welbehagen, zoals deze woorden betekenen. We eigen zaligheid bewerkt met vrees en beven, zal niet roemen in eigen goede wil, maar in het welbehagen van de Heere. Want Hij is het Die verkiest en roept en rechtvaardigt en heiligt en doet willen en werken, zodat alle roem is uitgesloten.

Dit alles moeten de heiligen doen 'zonder murmureren en tegenspreken' (vers 14). Wellicht heeft de apostel gedacht aan het volk Israël in de woestijn, waarvan het merendeel niet in het beloofde land is aangekomen, juist door hun gemopper en tegenspreken (1 Kor. 10:1-11). Daarvoor moeten de kinderen Gods zich wachten. Zo mag het niet gaan. Het gaat hier over de houding tegenover de Heere en elkaar. Het moet niet zo zijn dat wij er nog over na moeten denken of we het willen wat de Heere wil. We moeten niet mopperend en al zuchtend en klagend onze weg gaan, alsof de Heere het onmogelijke van ons vraagt. Niet met tegenzin de Heere dienen. Mensen die voortdurend klagen en overal leeuwen en beren zien. Wat moet de wereld van zo'n godsdienst denken?

Het doel van dit werken
Het doel van een kind van God moet zijn wat Paulus schrijft in vers 15: 'Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn ...'Zo moet de buitenwacht tegen de kinderen Gods aan kunnen kijken, als een lichtend licht te midden van 'een krom en verdraaid geslacht'. De uitdrukking is ontleend aan Deuteronomium 32:5, waar het gebruikt wordt in verband met de ongehoorzame Israëlieten en hier wordt het gebruikt met het oog op het heidendom. De wereld zonder Godsvreze wordt een krom en verdraaid geslacht genoemd. Lezen we Romeinen 3:9-20, om erachter te komen hoe Paulus dit geslacht beschrijft. Hoewel niet van deze wereld, staat Gods kind wel in deze wereld, om te schijnen als een licht in deze wereld. Hoe doe je dat? Dat schrijft Paulus in vers 16: 'Voorhoudende het woord des levens ...' Voorhoudend betekent tweeërlei: a. vasthouden aan het Woord om zo vers 15 in praktijk te brengen en dan wordt het b. het Woord voorhouden, verkondigen, voorleven. Het is immers het zwaard des Geestes (Ef. 6:1 7), een kracht Gods tot zaligheid. Als de heiligen te Filippi zo leven, dan zal dat tot roem zijn voor Paulus in de dag van Christus, de dag van het oordeel. Dan zal hij niet beschaamd staan, maar met lof vermelden wat de heiligen hebben gedaan. Door hun godvruchtige levenswandel zal blijken dat Paulus' arbeid onder hen niet tevergeefs is geweest. Niet tevergeefs gelopen, zoals een loper in de loopbaan, of tevergeefs gearbeid.

'Tegen de dag van het oordeel.' Paulus hoopt inderdaad dat Christus spoedig zal wederkomen. Hij houdt er rekening mee. Maar ook met de mogelijkheid dat hij het niet zal meemaken. Met de woorden uit vers 17: 'als een drankoffer geofferd worden', bedoelt hij zijn aanstaande dood. Dat ziet hij niet negatief, maar als een plengen van een dankoffer over het offer en de bediening van het geloof van de heiligen. Paulus is het middel geweest waardoor mensen tot geloof en bekering zijn gekomen in Filippi. En dit geloof met de vruchten die daaruit zijn voortgekomen, noemt Paulus een offer aan de Heere. Zo mag Paulus zich verheugen over het werk Gods en mogen de heiligen zich verheugen over Gods werk in hen (vers 18). We zou niet verheugd zijn om die God, Die werkt in u beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen?

Vragen
1. Hoe kunnen wij de woorden 'werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven', verkeerd uitleggen?
2. 'Met vreze en beven.' Wat bedoelt de apostel met deze woorden? Hebben ze bijvoorbeeld te maken met kinderen Gods die nooit tot geloofszekerheid komen?
3. Hoe merkt een kind van God dat de Heere beide het willen en het werken werkt naar Zijn welbehagen? (Lees o.a. in de Dordtse Leerregels, hoofdstuk 1, art.11 en 14).
4. Alle dingen doen 'zonder murmureren en tegenspreken', vermaant Paulus in vers 14. Wanneer is er aanleiding voor een christen om dit te doen en hoe komt men daarvan af?
5. Onberispelijk, oprecht en onstraffelijk moet een kind van God zijn. In onze tijd is dat een onmogelijkheid, beweren sommigen. Is dat zo? Is onze tijd zoveel anders dan de tijd waarin Paulus leefde?

Lunteren, ds. A.J. Schalkoort

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 2006

Kerkblad | 12 Pagina's

Brief aan de Filippensen 2:12-18 (5)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 2006

Kerkblad | 12 Pagina's