Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Filippensen 3: 1- 11

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Filippensen 3: 1- 11

Buiten Jezus geen leven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf", zo kunnen we dit gedeelte uit het derde hoofdstuk samenvatten. Dat wil Paulus met nadruk de Filippensen laten weten nu hij gaat waarschuwen tegen de dwaalleraren die in de gemeente ingang proberen te krijgen. Daarom begint de apostel de kinderen Gods op te roepen zich te verblijden in de Heere. (vs.1). Deze brief is immers de brief van de blijdschap. Ze moeten die blijdschap zich niet laten ontnemen door hen die de gemeente proberen te verscheuren door hun verderfelijke leringen. Het is daarom niet verdrietig of lastig voor de apostel om dezelfde dingen aan hen te schrijven. Daaruit maken we op dat Paulus al eerder gewaarschuwd heeft tegen deze dwaalleraren. En voor de gemeente geeft het vastheid en zekerheid: "en het is u zeker". De gemeente weet dan wat men heeft te doen tegen deze lieden.

Het gaat hier om predikers uit de Joden die een aanval maken op het Evangelie van vrije genade door de christenen te laten leven volgens de oudtestamentische wetten. Met niet mis-te-verstane woorden beschrijft Paulus hen in vers 2 als: honden, kwade arbeiders, versnijders. Het gaat hier niet om drie verschillende soorten dwaalleraars, maar om drie omschrijvingen voor een en dezelfde soort dwaalleraar. Een Israëliet noemde een heiden een hond, maar nu noemt Paulus deze Joden honden. Daarmee stelt hij hen buiten de gemeenschap van de ware christenen. Een hond was onrein; in grote troepen scharrelden ze langs de straten in dorpen en steden en leefden van allerlei afval, als echte, vieze straathonden. Kwade arbeiders: ze waren niet lui, maar ijverig in het verspreiden van hun verderfelijke boodschap. De versnijding: bedoeld worden mensen uit de besnijdenis (Joden dus). Je krijgt de indruk dat Paulus met het teken van de besnijdenis hier spot. Je laat je lichaam verminken door dit teken dat nu geen kracht meer heeft na Christus volbrachte werk. Zelf is Paulus ook als Jood besneden. Daar schaamt hij zich niet voor, maar als het niet méér is dan een uiterlijk teken, om te kunnen roemen in het vlees, is het nutteloos. "Versnijding" kan ook betekenen mensen die erop uit zijn om de gemeente te verdelen en te verscheuren. Tot drie keer toe waarschuwt Paulus "ziet op…", let op, past toch op.

Wie zijn nu de echte besnedenen? (vs.3): "Want wij zijn de besnijding…" "Wij": dat zijn de kinderen van de Heere, die God in de Geest dienen en de Vader aanbidden in Geest en Waarheid. Wie dat doet, kan niet meer roemen in het vlees, maar schrijft heel zijn of haar zaligheid toe aan de Heere Jezus Christus. Als we betrouwen op het vlees dan openbaren we onszelf in ons Gode-vijandig bestaan. Daar weet Paulus vanuit zijn eertijds van mee te praten. Hij zet zijn vleselijke erfenis op een rijtje in de verzen 4 t/m 6. Hij doet dat vanuit het diepe besef geen haar beter te zijn dan de dwaalleraren tegen wie hij waarschuwt. Ja, hij kan zelfs daarin met hen wedijveren: als er ooit iemand geweest is die op het vlees betrouwde, dan was het Paulus wel. Vier dingen noemt hij: hoewel van geboorte uit Tarsen, was Paulus een rasechte Jood: 1. naar Gods wet besneden op de achtste dag, 2. uit het geslacht van Israël, 3. uit de stam van Benjamin en dat was ook een bijzonder voorrecht als je uit deze meest trouwe stam van Israël kwam. Men moest niet gering denken over een afstammeling van Benjamin, en 4. een Hebreeër uit de Hebreeën, daarmee aangevend dat Paulus echt een Jood is die vloeiend zijn moedertaal spreekt, want dat was wel een vereiste voor een Jood. Je moest het Hebreeuws beheersen. Zo wil Paulus voorkómen dat iemand zou denken: dat mannetje uit Tarsen is een bastaard. Daar komen nog drie dingen bij waaruit blijkt dat Paulus meer was dan zomaar een godsdienstige Jood. Naar de wet een Farizeeër, onderwezen in de wet van Mozes door Gamaliël, behorend tot de sekte die zich precies aan de wet hield. En hij deed dat op een zeer fanatieke wijze namelijk naar de ijver een vervolger van de Gemeente. Zo gedreven werd deze man om de zuivere leer te handhaven, dat hij alles wel wilde uitroeien wat daarmee in strijd was. Zo heeft hij de Gemeente, dat is de gemeente van Christus in Jeruzalem en andere plaatsen vervolgd. Paulus kon zich onberispelijk noemen wanneer hij zijn leven zag in het licht van de rechtvaardigheid die de wet eist, volgens het vleselijk en wettisch denken. Dit doet ons denken aan wat Luther ooit gezegd heeft: "Als iemand door monnikerij de zaligheid kon verdienen, dan had ik het wel gedaan".

Verlies en winst
Er is een groot "maar" gekomen in het leven van Paulus. (verzen 7 en 8). Toen de Heere Jezus aan Saulus van Tarsen verscheen op de weg naar Damaskus, bleek zijn winstgevend bedrijf bankroet te zijn. Waar de Heere ons leert rekenen blijkt al het onze van nul en generlei waarde te zijn. Dan komt Paulus er achter dat hij op de school van Gamaliël verkeerd heeft leren rekenen. Wat winst was, bleek verlies te zijn en wat verlies is in de ogen van een wettisch mens die betrouwt op het vlees, dat is nu juist winst. Om Christus’ wil heeft Paulus alles wat een mens als grond voor de zaligheid beschouwt, als schade geacht. We kunnen denken aan een schip vol met kostbare lading als winst, maar door een geweldige storm moet heel die lading overboord om het schip en eigen leven te kunnen redden. Met vers 8 wil de apostel met veel nadruk nog eens betuigen dat hij zoveel jaren na zijn bekering, alle dingen nog steeds als schade acht waarop het vlees betrouwt. Al die dingen vallen in het niet wanneer wij kennis hebben aan en van de Heere Jezus Christus. Kennis niet alleen met het verstand, maar vooral door de geloofsband met Hem. De verborgen omgang met Hem, zoals "kennis" hier betekent. Een kennen dat je helemaal bezielt omdat deze kennis door de liefde beheerst wordt. Heel je doen en laten wordt bepaald door Christus’ Woord en Geest. "Christus Jezus, mijn Heere": Paulus gebruikt al deze namen, om de rijkdom aan te geven die hij in Hem heeft: Zaligmaker, Gezalfde Gods, Heere, de Getrouwe en de Waarachtige. Alles wat Christus niet is, noemt Paulus schade voor de ziel en dat is volgens Matth.16:26: het leven verliezen. En ook acht hij alles buiten Christus drek te zijn, wat voor de honden geworpen moet worden, afval. En wie dat doet zal Christus mogen gewinnen, Hem eigen maken. Het geloof verwacht alles van Christus en heeft alles wat tot zaligheid dient.

Met "Christus gewinnen" (vs. 8) en "in Hem gevonden worden" (vs. 9), wordt hetzelfde bedoeld. Paulus vindt zijn heil niet in zijn godsdienst, ook niet in zijn wetsbetrachting, maar in Christus alleen. Niet mijn gerechtigheid die uit de wet is, maar die door het geloof in Christus is, die uit God is door het geloof, dat heeft alle waarde. Daarmee staat een mens in de rechte verhouding ten opzichte van de Heere. Je kunt daarmee welgetroost leven en sterven: als de Heere mijn gerechtigheid is. En dit alles wordt gekend en ontvangen door het geloof, waarbij we moeten bedenken dat het geloof geen verdienende oorzaak is, niet een product van de mens, maar een gave van God. Dan hebben wij de gerechtigheid die uit God is en door de Heere wordt gegeven om Christus’ wil.

Hem te kennen
Met de verzen 10 en 11 wil Paulus zeggen dat het zijn verlangen is om Christus meer en meer te kennen, Hem lief te hebben, Hem te dienen en uit Hem te leven. Wie echt van Christus is komt nooit op Hem uitgekeken. Hij is als een diamant die schittert van alle kanten. Dit alles brengt hij onder woorden door te zeggen: "Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding", of: Hem kenne in de kracht van Zijn opstanding. Dat is de kracht van de Opgestane Levensvorst, waardoor Hij dode zondaren opwekt uit hun doodsstaat, maar ook de kracht waardoor Hij Zijn kerk in het leven houdt en opwekt tot het nieuwe leven dat Hij is en geeft. Kracht om staande te blijven in beproevingen en verzoekingen, om dwaalleringen te zien en te bestrijden. Het ware geloof begint Hem te kennen en moet altijd maar weer beginnen Hem te kennen. Het kennen van Christus op aarde is maar ten dele. Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding: dat gaat voorop, en dan volgt "de gemeenschap aan Zijn lijden". Dat is het lijden wat Paulus ondervindt om Christus’ wil. "Zijn dood gelijkvormig wordende", daarmee wil Paulus zeggen dat zijn eigen leven om Christus’ wil, geheel verteerd zal worden in de dienst van zijn Zaligmaker, hetzij hij de marteldood zal sterven of op een andere manier de dood zal vinden. Zijn uitwendige mens wordt afgebroken, maar de inwendige wordt vernieuwd van dag tot dag. "Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden." (vers 11). Het is geen onzekere zaak voor Paulus, maar hij wil met deze woorden de verwondering en de ootmoedige erkentenis uitspreken dat hij het niet waard is om tot de wederopstanding te komen. Hij heeft het niet verdiend wanneer hij eenmaal zal worden opgenomen in heerlijkheid, wanneer hij ontbonden zal worden en eeuwig met Christus zal zijn.

Vragen
1. Paulus waarschuwt de gemeente tegen dwaalleraren. Hoe moet dat vandaag de dag gestalte krijgen en wat voor consequenties heeft dat ook voor onze visie op wat de kerk behoort te zijn? (Zie o.a. de NGB art. 27).
2. Wil Paulus met dit gedeelte zeggen dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen? Neemt hij afstand van zijn Jood-zijn?
3. Alle dingen schade en drek te achten. Hoe zou dat in het geloofsleven praktisch gezien, naar voren komen?
4. Hoe wordt iemand de kracht van Christus’ opstanding gewaar?
5. Het komen tot geloofszekerheid is voor velen van Gods kinderen een worsteling. Heeft het niet komen tot die zekerheid ook te maken met het nog niet alle dingen schade te rekenen?
6. Aan welke dingen kunnen wij denken die als schade en drek geacht moeten worden?

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 2006

Kerkblad | 16 Pagina's

Filippensen 3: 1- 11

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 2006

Kerkblad | 16 Pagina's