Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tertullianus, drieluik (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tertullianus, drieluik (1)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tertullianus wil in zijn verdediging van het christelijk geloof duidelijk maken dat een christen in alles deugdzamer is dan een heiden. In de vorige bijdrage ging het over de deugd van de kuisheid, in het volgende gedeelte gaat het over de deugd van de ootmoed en de bescheidenheid. Opnieuw toont hij aan dat ook in deze deugd een christen een heiden overtreft.

‘Maar als ik nu de bescheidenheid bespreek: Diogenes trad met zijn modderige voeten op de zachte tapijten van Plato, gedreven door een ander soort hoogmoed; een christen is zelfs tegenover een arme niet hoogmoedig.’

De grote denker Plato werd vaak beschuldigd van hoogmoed. De filosoof Diogenes wilde een toonbeeld van eenvoudigheid zijn. Hij woonde in een regenton en beschuldigde zijn vijand Plato van hoogmoed. Maar, al wendde hij ootmoed voor, hij was evenzeer hoogmoedig door zich op geen enkele manier van moraal of fatsoen iets aan te trekken. Tegenover deze grote denkers plaatst Tertullianus een christen, die zelfs tegenover een arme niet hoogmoedig is. Ootmoed en nederigheid is een van de grondtrekken van een christen. Dat kan ook niet anders, want hij verlangt Christus na te volgen, Die ootmoediger was dan iemand anders. Nergens is dat zo scherp getekend als in Fil. 2:7 en 8: ‘Hij heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; en in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.’

In Filippensen 2 houdt Paulus ons Christus als voorbeeld ter navolging voor: ‘Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelf. Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was …’ Vaak wordt in de apostolische vermaningen opgeroepen tot ootmoed en nederigheid: ‘Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid’ (Kol. 3:12). ‘Zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade’ (1 Petr. 5:5). Nederigheid en ootmoed is niet aan te leren. Dan brengen we het hoogstens tot nederige hoogmoed, de meest geraffineerde vorm van hoogmoed. Nederigheid en ootmoed is een genade. Als we door het geloof op de gekruisigde Christus mochten zien, zullen we voorgoed genezen zijn van onze hoogmoed. Als Hij Zich zo onzegbaar diep voor mij heeft willen vernederen, hoe kan ik dan nog hoogmoedig zijn?

Laten we onszelf onderzoeken op onze nederigheid. Acht ik de ander uitnemender dan mijzelf? (Fil. 2:3) Als de Heere ons ware zelfkennis geeft, zal het toch langzaam maar zeker die kant op gaan. En niet alleen: hoe denk ik over andere mensen, maar ook: hoe spreek ik over andere mensen? Spreekt daar nederigheid uit? Of hoogmoed? Meet ik de fouten en zwakheden van anderen breed uit, om daardoor zelf des te gunstiger af te steken? Of heb ik verdriet over de gebreken en zonden van anderen?

Het is niet overbodig om speciaal voor ambtsdragers aandacht te vragen voor de deugd van de nederigheid en de ootmoed. In de eerste plaats de predikanten, die juist zoveel mogelijkheden hebben om aan hun hoogmoed toe te geven en die te laten strelen. De grote Ambtsdrager Jezus was te midden van Zijn mede-ambtsbroeders als Een Die dient. Zijn wij ook zo dienstbaar? Verder: hoe spreekt een predikant over zijn gemeenteleden: laatdunkend, smalend, veroordelend? Of voorzichtig, waarderend wat te waarderen valt? Maar ook ouderlingen en diakenen mogen nadenken hoe zij over gemeenteleden spreken onder elkaar en tijdens de kerkenraadsvergaderingen. De bekende huistafel van Efeze 5, over de verhouding tussen heer en knecht, man en vrouw, ouder en kind, start met het algemeen geldende voorschrift: ‘Elkander onderdanig zijnde in de vreze Gods’ (Ef. 5:21). Waar zo geleefd wordt, is vrede, liefde en zegen.

Apologeticum XLVI. 12

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 mei 2008

Kerkblad | 12 Pagina's

Tertullianus, drieluik (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 mei 2008

Kerkblad | 12 Pagina's