Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!
Psalm 42:2

De dichter van deze Psalm is David geweest, die genoemd wordt in de Heilige Schrift: ‘de man naar Gods hart’, die genoemd mag worden de gunsteling des Heeren vanwege de rijke en grote genade in hem verheerlijkt uit vrije goedheid door de genade van Woord en Geest. De Heere had van eeuwigheid op hem neergezien in gunst en genade en hem in Christus – de Meerdere David – liefgehad van eeuwigheid met een eeuwige liefde en daarom hier in dit leven getrokken met koorden van liefde uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Ja, hij mocht vanaf zijn prilste jeugd reeds de Heere vrezen en dienen in waarheid en oprechtheid des harten. Met het oog daarop was hij onuitsprekelijk gelukkig voor tijd en eeuwigheid. Immers, aan die reine vreze Gods heeft de Heere in Zijn Woord vele en rijke beloften verbonden voor dit - en het toekomende leven.

Er staat echter ook in datzelfde Woord: ‘En ook allen die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden’ (2 Tim. 3:12) en dat de rechtvaardigen door vele verdrukkingen zullen ingaan in het Koninkrijk der hemelen. Zo heeft de Heere met deze rijk begenadigde dichter ook menigmaal wegen gehouden die bitter waren voor vlees en bloed. Dat laatste blijkt duidelijk uit de omstandigheden waarin David verkeerde, waaronder hij deze Psalm gedicht heeft. Naar alle waarschijnlijkheid was hij toen op zijn vlucht voor koning Saul, toen hij in onze tekstwoorden uitriep: ‘Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, O God!’ David schreeuwde hier in onze tekst naar God, wat op zichzelf wel een wonder Gods genoemd mag en moet worden, indien het althans waarheid in het binnenste mag zijn. Immers, van nature hebben wij allen in ons verbondshoofd Adam de Heere de rug toegekeerd met de bedoeling om nooit meer naar Hem terug te keren. Wij zijn hoofd voor hoofd vijanden geworden van God, die alles willen wat God niet wil en liefhebben wat God haat en daarin ook vijanden geworden van onze eigen zaligheid.

Maar de dichter had door de genade van de nieuwe geboorte uit God en waarachtige bekering tot God de Heere leren kennen in Zijn recht en in Zijn genade. En hij was geen vreemdeling gebleven van de verborgen omgang met God en behoefde daarom hier geen onbekende God na te schreeuwen. Daarom noemt hij Hem ook in het volgende vers: ‘den levenden God’, hij had Hem in zijn leven leren ontmoeten. Gelukkig die mens, die de Heere in dit leven in beginsel recht mag leren kennen en liefhebben, die niet voor het eerst de Heere ontmoeten zal bij de ure des doods, want dat zal een vreselijke ontmoeting zijn, wat het lot zal zijn van elk mens, die sterft zoals hij of zij geboren is. De oorzaak waarom de dichter hier zo sterk schreeuwde tot en zo uitermate zeer verlangde naar de Heere, wordt in deze Psalm duidelijk aangegeven.

In de eerste plaats moest hij op zijn vlucht voor Saul als een balling en verjaagde over de aarde ronddolen; wat voor hem al zo’n bittere weg was. Daarenboven moest hij daarin de openbare eredienst missen, waarvan hij spreekt in de verzen drie en vijf: ‘Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verschijnen? Ik gedenk daaraan en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte.’ Niet dat hij in die openbare eredienst zelf opging alsof daarin zijn zaligheid bestond en hem onder deze omstandigheden kracht, troost en blijdschap des harten kon geven. O nee, hij wist zeer wel dat de Heere Zelf hem daarin helpen en redden kon. Maar hij wist ook te spreken van onvergetelijke uren, hem van de Heere geschonken onder zijn verkeren in Gods huis onder de feesthoudende menigte. Hij mocht daar bij ogenblikken door de genade des waren geloofs dwars door al die oudtestamentische ceremoniën heen Christus en Zijn gezegende Middelaarsverdiensten zien en de kracht daarvan ervaren. Ja, hij had door die genade de voorsmaken van het eeuwig zalig leven mogen proeven en smaken. En zijn ziel mocht vervuld zijn met het heil des Heeren, in Christus aan Zijn volk weggeschonken. Daarin delend kon hij met de dichter van de 73ste Psalm uitroepen: ‘Wien heb ik nevens U omhoog’ (Ps. 73:13, berijmd). Wetende dat de Heere in die middellijke weg de Zijnen menigmaal heeft willen verblijden met Zijn goddelijke daden. Zo was het voor hem des te smartvoller in die benarde omstandigheden waarin hij verkeerde ook nog te moeten missen het opgaan naar Gods Huis en riep hij uit: ‘Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.’ Kent u ook als een vrucht van Gods opzoekende liefde zo’n sterk verlangen naar de gemeenschapsoefening met God?

(Overgenomen uit de kerkbode
van juni/juli 1975 Ouddorp)

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 2008

Kerkblad | 12 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 2008

Kerkblad | 12 Pagina's