Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes’ brieven (65)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes’ brieven (65)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft.
1 Johannes 4:19

Uit het verterend vuur gegrepen om voor en door Hem te vlammen
Het is alsof we een fijnzinnig gecomponeerd muziekstuk horen met het opluisterende hoofdthema: God is liefde, alle liefde is uit God! De Liefde is liefdádig. Het is, tekst na tekst, eentonig gezet: God is liefde, God heeft liefde, als er liefde gevonden wordt is zij uit God (zie de verzen 7, 8, 9, 10, 11, 12, 16, 17, 18). Dit deel van Johannes’ pennenvrucht is letterlijk vol van goddelijke liefde. Dit geluid moet blijven hangen. De grondtoon van Johannes’ indrukwekkende rede luistert slechts de Naam van God op. Het klinkt de goede hoorder als muziek in de oren. Een kenner veert daarvan op en komt daarvoor naar de kerk. Opdat ik Hem kenne (Fil. 3:10a), niet meer en niet minder! Ontluisterend voor ons mensen. De Geest ontmantelt mensen: Met het schaamrood op hun kaken gejaagd over hun geopenbaarde schaamteloze ongehoorzaamheid staan zij naakt voor God. Van schone schijn ontdaan, van alle gronden ontbloot, kortweg: geen bestaansgrond meer over.

Aan die werkelijkheid is de apostel niet voorbijgegaan, maar uiterst gevoelig heeft hij daarbij in het vorige vers de vinger gelegd. Hij kan onmogelijk de ogen sluiten waarvoor God de ogen niet sluit. De Heere opent er de ogen voor! Voor de schuld kan niet meer worden weggelopen (Jak. 1:22-24). Bij God struikelt het recht niet op straat. Integendeel, in de rechte straat struikelt de zondaar en valt voor zijn Heere op de knieën (Hand. 9:11). De ogen zijn neergeslagen (Ps. 131:1; Luk. 18:13), de schrik zit erin (Ps. 90:7-8; Ps. 143:2; 2 Kor. 5:10-11). Ja, die schrik zit er goed in, zij is Gods werk, zij is heilzaam. Onze God is een verterend vuur. Dát weten en zeggen de Zijnen. Zij hebben Godskennis, angst en beven zijn zaken die dan tot hun lévenservaring horen. Het verterende vuur van de Geest der uitbranding verteert ze tot stof en as. Hoe groot is Gods liefde: ‘Ik, de HEERE, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs, niet verteerd’ (Mal. 3:6). Omdat de HEERE is Wie Hij is, daarom zijn Zijn afvallige en dwarse kinderen er nog! Zij zijn en worden nochtans uit het vuur gegrepen (Judas 23), als een vuurbrand uit het vuur gered (Amos 4:11; Zach. 3:2).

Hier is geen sprake van een gerechtelijke dwaling, maar het betreft hier zeker een volkomen verlossing door recht (Jes. 1:27). Jakobs hinkende gang is er onder andere het bewijs van: ‘Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered geweest’ (Gen. 32:30). De tollenaar ging gerechtvaardigd af naar huis (Luk. 18:11vv), Gods kinderen gaan gerechtvaardigd op naar Huis. God doet Zijn uitverkorenen recht, Hij doet dat wonderlijk genoeg haastig (Luk. 18:7-8). Dat is het wonder der liefde, Gods geheel van ons afwijkende doen: God bedekt de naakte, en de onverzoende en des doods schuldige rechteloze krijgt van Hem werkelijk rechtens de mantel der liefde als overkleed. Die de schrik te pakken hadden en daardoor waren overmand, die vól angst en vrees waren, zijn niet met de schrik vrijgekomen, maar door God gered. De volmaakte liefde heeft de schrik weggejaagd en de heilige schik gebracht. Gods liefde is openbaar gemaakt: Ik ben met liefde gestorven voor uw zonden, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde (Jer. 31:3). Zou deze zelfverloochenende liefdesopenbaring en deze alle ‘ja-maars’ overwinnende liefdesverklaring onbeantwoord kunnen blijven? Neen, nooit. Neen, volstrekt niet. Wie de rechtszaal verlaten met het bewijs van vrijspraak, wie omhelsd door Hem van Hem de levensverzekering in de geloofshanden gedrukt hebben gekregen, die kunnen niets anders zeggen dan: ‘Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.’ De koop is bezegeld, Zijn gekochten zijn verzegeld. Zij dragen Zijn liefdesmerk en Zijn levensstempel. Hij is de Eerste en de Laatste. Hij zegt ‘a’ en Hij zegt ‘b’. Van het een komt het ander: ‘Uw vrucht is uit Mij gevonden’ (Hos. 14:9), een vruchtdragend leven (Joh. 15:5-8). Zijn liefde verlost en Zijn liefde vernieuwt.

Hém liefhebben
Vers 19 is eigenlijk niet meer dan een herhaling van vers 10. Het was al gezegd. Toch is het nog een keer te zeggen. Met het oordeel in de rug en met het gewaarmerkte paspoort van hemels burgerschap onderweg naar Zijn Koninkrijk is dat voor een koninklijk kind niet vreemd. De oordeelsdag is de grote Bevrijdingsdag, God de Vader wordt verheerlijkt. Gods Zoon brengt de oogst van de Vaderliefde binnen. ‘We hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.’ We leggen de vinger even bij het Voorwerp van de liefde. Dat is Hij. Gelet op het voorgaande is de liefde tot Hem een záák van léven en dóód: ‘Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn Deel in eeuwigheid’ (Ps. 73:25,26). Of een ander kind: ‘Ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; Dewelke ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde’ (Job 19:25-27).

De totale en radicale verandering schrijft Johannes op. We hebben Hem lief. Zo was het niet. Integendeel, Hij was onze vijand (Rom. 5:8 en 10; Rom. 8:7). Die vijandschap is gebroken. Die blinde haat is weg, door Zijn liefde overwonnen. We hebben Hem lief, die liefde staat op Zijn Naam. Mijn liefde tot Hem is mij geschonken, door Hem gewerkt, Hij wekt haar op. Mijn liefde tot Hem is kostelijk, met groot loon, genade voor genade. Onze liefde tot Hem wordt beloond! Immers zegt Hij: ‘Ik heb lief die Mij liefhebben’ (Spr. 8:17). Zij kunnen op Hem rekenen, voluit: ‘Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen; Ik zal hem op een hoogte stellen, want hij kent Mijn Naam’ (Ps. 91:14). Hij beloont een kind van Zijn Vader dat hem liefheeft met liefde, met blijvende liefde, met volhardende liefde. Uit de stad des verderfs is dat kind door de stem van de Wijsheid getrokken (Spr. 8:1) en daaruit vertrokken. Hij komt tot aan de poort. Daar is hij, wachtend, wakend, luisterend en oplettend (Spr. 8:34). Waarom? In de poorten wordt het recht gesproken, poorten der gerechtigheid moeten worden opengedaan (Ps. 118:19, Luk. 18:1-7). Kostelijk als het ‘vindenstijd’ wordt (Psalm 32:5-6). Hij wordt aanbeden, het leven gevonden (Spr. 8:35). Een ernstige aansporing om niet uit te stellen, een serieus bevel tot geloof en bekering met een belofte als wij nog in de kinderschoenen staan: ‘en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden’ (Spr. 8:17). De Heere steekt niet voor niets naar de diepten af. Gods kind weet maar één ding: Ik ben een koninklijk kind omdat de Vader mij bemint. Wat ik ben, dat ben ik door genade. Het is voor een natuurlijk mens de onmogelijke logica: ik heb Hem gevonden Die mij zocht! Ik heb Hem lief, omdat Hij … Jawel, ik heb mijn Vaste Grond gevonden! Mijn anker is buiten boord in de diepten van Gods liefde afgezonken en vastgeklonken. Door U, door U alleen …!

Wij hebben lief
Een detail van deze tekst mag niet ongenoemd gelaten worden: een andere lezing. Onze Statenvertaling is gebaseerd op de Griekse tekst die uitlegt waarom Johannes’ lezers God liefhebben: Wij hebben God lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Oude handschriften – de nieuwtestamentische brieven werden steeds met grote zorgvuldigheid overgeschreven waardoor er veel handschriften zijn die gevonden zijn – hebben namelijk de verslezing: Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Wie of wat wij liefhebben, blijft in deze lezing onvermeld. Er zijn goede argumenten om de lezing zonder het persoonlijk voornaamwoord ‘Hem’ als oudste en oorspronkelijke lezing te beschouwen. De tekst bevat in dat geval meer dan alleen het verticale, de relatie met God. De liefde is dan ook betrokken op het horizontale, anders gezegd: Gods kinderen hebben niet alleen God maar ook hun naaste lief. Dit geluid beluisteren we hier in de tekst en we stellen vast dat dergelijke woorden voluit bijbels zijn. In het Oude Testament bijvoorbeeld staat hetzelfde in Psalm 116: ‘Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen, want Hij neigt Zijn oor tot mij.’ Ook daar heeft de liefde dus grond in God, en daarin slechts alleen. Het doen van God de HEERE brengt de liefde teweeg. Gods liefde is de bron van de liefde die de psalmdichter heeft. Zelf was hij in zijn haast alweer te ver gegaan (Ps. 116:11). Maar de HEERE voegt de ene weldaad aan de andere, waarmee hij in verlegenheid is (Ps. 116:12).

Liefde is kort gezegd een Godsgeschenk. Niet door ons mensen is liefde te maken, maar zij is slechts door God te werken. Er worden geen liefhebbers geboren. Zij worden geschapen. De Heere dompelt in het bad van Zijn liefde, hetgeen de verklaring is voor de liefdesgeur die Zijn kinderen verspreiden. Wanneer de Zoon Zijner liefde ons als de zon bestraalt, dan geven wij de warmte van Zijn liefde af. Daarentegen als het bestaan zich in de donkere schaduw bevindt, dan is er de koude van de liefdeloze dood. Er is geen discussie mogelijk of Johannes in zijn brief de twee liefdesverhoudingen kent: die tot God en die tot de naaste. Daarom kan niemand grote bezwaren hebben als iemand aan de lezing zonder voornaamwoord de voorkeur geeft. Wie dat doet knikt eigenlijk instemmend als Gods Zoon zegt: ‘Gij zult de Heere uw God liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel, met geheel uw verstand, ja met al uw krachten en Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.’ Wie echter de andere lezing verkiest en graag het ‘Hem’ in de tekst behoudt, die heeft – even een persoonlijke noot van mij – mijn hart en liefde niet minder, omdat ziende op de Vader in Zijn diepe liefde en de Zoon in Zijn borgtochtelijke ontfermen de mond vanuit het hart overvloeit: Nevens U lust mij niets in de hemel en op aarde! Jawel, die roemt die roeme in de Heere, hoe goed is het onze God te prijzen!

Een apostolische aansporing
Een laatste opmerking. De tekst kan ook anders vertaald worden, namelijk: ‘Laten wij (Hem) liefhebben, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.’ Als we de tekst zo vertalen, is zij een woord van aansporing geworden. De gelovigen worden opgeroepen (Hem) lief te hebben. De apostel maakt daarmee helder dat zijn lezers dat in hun staat verplicht zijn, zij moeten niet beneden ‘hun’ stand leven. We kunnen toch niet anders dan Hem en onze naaste liefhebben als we ons verantwoorden hoezeer Hij Zijn liefde ons heeft bewezen en aan ons geopenbaard. Anders gezegd: van Koningskinderen mag worden verwacht en geëist dat zij koninklijk leven! We stuiten er regelmatig op: er zijn verschillende vertaalmogelijkheden en het is allemaal waar, het één sluit het ander niet uit. Als we de tekst als een aansporing lezen, dus als: ‘Laat ons liefhebben’, dan is daarbij wel de voorkeur te geven aan de lezing zonder ‘Hem’. Vers 19 is daarmee een zin die het vervolg inleidt. Het vervolg handelt over het liefhebben van de broeders dat niet gemist kan worden als wij Gods beminden zijn, waartoe vers 19 bij wijze van inleiding en overgang aanspoort en oproept. Hoe het ook zij: de kern, het hart, het merg van Johannes’ hooglied is: God heeft ons in ons boetekleed gestoken, Hij heeft ons gebracht in Bethlehem, in de hof van Gethsémané en aan de voet van Golgotha … en Hij heeft tot ons gezegd: ‘Het is volbracht!’ Voldaan! Betaald! Voor eens en altijd. Het is Zijn zaligheid, Zijn heil, Zijn werk: Duivelskinderen herschapen tot Koningskinderen. Vraagt u hoe het kan? Eén antwoord: Gods liefde, Gods liefde alleen! Hetgeen de mensen onmogelijk is … is gedaan door God. Johannes is er diep van overtuigd: Gods liefde vermag alle dingen, ja, zelfs dat wij liefhebbers van God en de naaste zijn! Twee zaken moeten en zullen gebeuren: ‘Hij moet wassen, ik moet minder worden.’ Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij. De liefde van Christus beheerst en dringt mij …! Eén heeft alles voor het zeggen!

Vragen
1. In de tekst is het woordje ‘omdat’ zondermeer belangrijk. Wat zijn de gevolgen als we dit redengevende woord weglaten of te weinig accent geven?
2. Het persoonlijk voornaamwoord ‘Hem’ komen we niet in alle Griekse handschriften tegen. Kunt u onder woorden brengen waarom u eraan zou hechten dat dit ‘Hem’ wel in de tekst voorkomt? Kunt u ook zeggen om welke reden u het zou weglaten?
3. We kunnen dus lezen ‘Laten wij (Hem) liefhebben’ en dan is het een aansporing van de apostel. Is het mogelijk dat we met aansporingen ontsporen en een richting uitgaan die niet bijbels is? Verklaar uw antwoord.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 2009

Kerkblad | 12 Pagina's

Johannes’ brieven (65)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 2009

Kerkblad | 12 Pagina's