Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om de ziel van het kind

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om de ziel van het kind

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het gebeurde in 1993. Als gastspreekster was mevrouw I. Dales (PvdA), minister van Binnenlandse Zaken, uitgenodigd op een vergadering van de Bond van Nederlandse predikanten. Op een vraag antwoordde zij: ‘De overheid heeft alle recht om een Bijbeluitleg die een groep mensen schaadt, te verbieden.’ In 2009 zei mevrouw S. Dijksma (PvdA), staatssecretaris van Onderwijs: ‘Als kinderen op school te horen krijgen dat het niet goed is om vrienden te zijn met mensen die niet gelovig zijn, dan kan dat niet door de beugel.’ Kamerlid de heer J. van Dijk (SP) houdt na recente bezoeken aan reformatorische scholen vol, dat hij ernaar zal blijven streven dat het publieke onderwijs voor iedereen openstaat. ‘Scholen die aan integratie niet willen meewerken binnen de klas, misbruiken het belastinggeld.’ Dit zijn drie voorbeelden, waarin naar voren komt dat overheidsdienaren en een volksvertegenwoordiger zich vergaande willen bemoeien met de inrichting van het onderwijs.

Hun gedrag wijst er duidelijk op dat de vrijheid van onderwijs om God te dienen naar Zijn Woord een aangevochten en bedreigd bezit is. Echter, dit soort geluiden horen we niet voor het eerst in de vaderlandse politiek.

Vrijheid van onderwijs
Tot opscherping en bewustwording kan het nuttig zijn iets te horen over hetzelfde onderwerp uit de negentiende eeuw. In het Koninklijk Besluit van 1842 stond in de artikelen 10 en 11 te lezen, dat de onderwijzers van de openbare scholen aan de geestelijken der onderscheiden gezindten op hun verzoek opgave moesten doen ‘van alle boeken, gezangen en geschriften’, die in hun school gebruikt werden. Iedere geestelijke kon, wanneer hij bezwaar had tegen een boek, reclameren bij de schoolopziener (inspecteur-G), die dan maatregelen kon nemen, om het van school te verwijderen. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken gaf bij dit Koninklijk Besluit de volgende toelichting: ‘Het openbaar lager onderwijs beoogt een belang van louter burgerlijk-maatschappelijke aard, en behoort buiten elke invloed te blijven van het leerstellige van enig kerkgenootschap.’ Als we dit lezen, dan is de conclusie gewettigd dat voor de Bijbel geen plaats meer mag worden ingeruimd. Omstreeks het midden van de negentiende eeuw begint er een nieuwe periode in de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs. Vanaf dit moment zou de openbare school, op een door de wet gesteunde wijze, nog meer ontkerstenen. Het gebruik in de school en de klas van de Bijbel, Bijbelse geschiedenissen en van leer- en leesboeken met een duidelijk christelijke strekking, zou in de toekomst afhankelijk zijn van de opvattingen en verdraagzaamheid van geestelijken: joods, rooms, protestants, enzovoort. Van de mogelijkheden van dit Koninklijk Besluit hebben vooral de rooms-katholieken gebruikgemaakt om de Bijbel en de Bijbelse geschiedenissen zoveel mogelijk van de openbare school te verwijderen. Veel reacties heeft dit Koninklijk Besluit in ons land losgemaakt. Voor de orthodox-protestantse onderwijzers bracht het zelfs gevaar mee. De geschiedenis van meester B. Gangel uit Appeltern (Gelderland), die als gevolg van dit Koninklijk Besluit werd ontslagen, was daarvan het bewijs. We laten nu een stukje uit zijn levensgeschiedenis volgen.

Pastoor
Hoe kwam het nu, dat meester Gangel met hart en ziel de eerste zes jaar zonder hinder het onderwijs aan de openbare school mocht geven en sinds 1844 niet meer? Hiervan was het Koninklijk Besluit van 1842 de oorzaak. En nadat de oude pastoor was gestorven, kwam er in zijn plaats een nieuwe, die alles op school in overeenstemming met genoemd besluit wilde veranderen. Maar meester Gangel zou zijn onderwijs niet gaan veranderen. De kerk van zijn onderwijs hield in, dat hij leerde: ‘De zaligheid ligt in het geloof in Jezus Christus alleen’ (zie Hand. 4:12a). En bij de vaderlandse en kerkgeschiedenis bracht hij naar voren, dat het roomse geloof in heiligen en het bidden tot Maria geen waarde had. Wat gebeurde er verder? De nieuwe pastoor vroeg op zijn catechisatie aan de kinderen wat meester Gangel op school leerde en wat er in zijn klas gebeurde. Roomse ouders van leerlingen hadden de meester aangeklaagd bij de schoolopziener (inspecteur). Ook stookten ze hun kinderen op om ongehoorzaam te zijn in de klas. Men vertelde in het dorp over hem lasterpraat; hij werd uitgescholden en men gooide zelfs enkele ruiten van zijn woning in.

En nadat meneer de pastoor een dag in de klas van meester Gangel op schoolbezoek was geweest, stuurde hij enkele dagen later een paar roomse leden van de plaatselijke schoolcommissie naar het lokaal van de meester. En terwijl het slotgebed van de dag werd gedaan, hielden zij oneerbiedig hun hoed op. Na hun bezoek dienden ze een klacht in over het gegeven onderwijs bij de plaatselijke overheid. Ja, de burgemeester van Appeltern zei ronduit, dat meester Gangel moest stoppen met ‘ praatjes over de val in Adam’, en gebedswoorden als ‘uit louter genade’, en ‘opdat Uw zegen in Christus over ons kome’, behoorde niet gezegd te worden. Een leesboek waarin de woorden staan: ‘De Bijbel is het beste Boek’, werd afgekeurd. Het onrecht dat hij beleefde, noodzaakte meester Gangel zich op de schoolopziener te beroepen. Deze man zou toch wel rechtvaardig zijn? Helaas, hij luisterde liever naar de roomse leden van de schoolcommissie. Pastoor, burgemeester, schoolopziener en de plaatselijke hervormde predikant werkten samen om meester Gangel ervan te overtuigen dat hij ander (algemeen, neutraal) onderwijs moest geven. En deze samenwerking is wel vergeleken met de samenwerking die er was tussen de vijanden van Jezus (Hand. 4:27).

De schoolopziener karakteriseerde meester Gangel als ‘een dweepzieke man met ziekelijke gevoelens’. En daarom werd hij voor zes weken geschorst om onderwijs te geven. Bovendien moest hij zijn vervanger uit eigen portemonnee betalen. Wat zou er nu gaan gebeuren? Zou deze meester tegen Gods Woord en zijn geweten gaan handelen? Nee! Onverwacht en ongedacht zorgde de Heere voor een oplossing, ook na zijn ontslag. In zijn hart beleefde hij: ‘Vest op prinsen geen betrouwen, waar men nimmer heil bij vindt. Die zijn hoop in ’t hach’lijkst lot, vestigt op den HEER’ zijn God.’ Van zijn vriend, ds. Heldring, kreeg hij het verzoek om meester te worden in het dorp Hoenderloo. Dat verzoek heeft hij aangenomen. En niet zonder zegen heeft hij daar gearbeid.

Offers
Uit de geschiedenis van de schoolstrijd klinkt de oproep tot ons: wees waakzaam en weerbaar. Zijn wij bereid om voor het onderwijs op een School met de Bijbel offers te brengen? En heeft de kerk (synode) ook niet een grote verantwoordelijkheid in haar zorg voor de identiteit van het voluit Bijbelse onderwijs op de scholen? Zijn de contacten tussen predikant en kerkenraad aan de ene kant én schoolbestuur en leerkrachten aan de andere kant, optimaal? Wordt er in onze huizen regelmatig gebeden voor een (eeuwigheids-)zegen op onze scholen?

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 2010

Kerkblad | 12 Pagina's

Om de ziel van het kind

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 2010

Kerkblad | 12 Pagina's