Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tranen (deel 2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tranen (deel 2)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We lazen vorige keer de meditatie van Alexander Whyte over een figuur uit Bunyans Heilige Oorlog, mr. Wet-eyes, Natte Ogen. Vervolgens haalt Whyte iemand aan die ook over tranen heeft gemediteerd: Lancelot Andrewes (1555-1625), een van de vaders van de Anglicaanse Kerk, die een boek met fijnzinnige meditaties schreef, Private Devotions. Daarin schrijft Andrewes het volgende.

‘O mijn ziel, zou God u vergeven, en gij geen berouw hebben? Dat verhoede God. Ik heb wel enig berouw, maar ik vrees dat het niet genoeg is. Ik wenste wel dat ik er meer van had. Ik zou me verheugen wanneer ik er meer van had. Ik ben bedroefd dat ik er niet meer van heb. Want ik verlang er zo naar dat ik het meer kon en het doet me verdriet dat ik niet meer kan. Ik belijd dat ik zelfs over mijn verdriet nog moet klagen en het doet me verdriet dat ik zo moet klagen. En wie geeft het mij dat ik meer zou kunnen klagen? Als ik het kon, zou ik het doen, maar ik kan het niet. Ik heb wel het vermogen om te weten dat ik het behoor te doen en om te verlangen dat ik het kon doen. Het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. Geef Gij dan, o mijn God, de kracht. Indien Gij wilt, Gij kunt. Gij kunt zelfs de hardste rots in een fontein veranderen. Geef mij tranen, laat mijn hoofd een fontein van tranen zijn. Geef mij de genade van de tranen. Drupt Gij hemelen van boven af en bedauw de dorheid van mijn woestijnhart. Geef mij, o God, die genade. Geen genade is mij meer welkom. Rijkdommen noch al de goederen van deze wereld zijn zo begerenswaardig vergeleken met tranen.

Tranen, zoals U die gaf aan David, aan Jeremia, aan Petrus, aan Maria Magdalena. O Heere, geef mij, al was het maar een druipend oog (Job 16:20), maar laat mij toch geen keisteen zijn. Als het mij dan niet gegeven is om mijn kussen te doornatten, als het mij dan niet gegeven is om Uw voeten te wassen, om zo bitter te wenen als Petrus, zo overvloedig als Jeremia (o, dat ik het had), o God, geef mij dan in ieder geval een of twee kleine tranen die U in Uw fles zou kunnen doen en die U zou schrijven in Uw boek. Maar wee mij, als ik dit zou moeten missen, dan ben ik als puimsteen, als ongebluste kalk, dat heftig reageert in koud water. Zorgeloos over mijn staat, terwijl daar allerminst reden toe is. Dat ik over van alles klaag waar niet de minste reden voor is en niet klaag waar alle reden voor is: dat ik koud, hard en dood ben. O, geef me dan ten minste enige van de tranen van Christus, die Hij overvloedig gestort heeft in de dagen van Zijn vlees. Verleen mij genadig uit die voorraad. In Hem is een overvloed voor mijn gebrek.’

‘Een arme man, iemand met een gebroken geest, maar iemand die heel goed in staat is om bij een smeekschrift het woord te voeren.’ Zo typeerde Ontwaakt Verlangen zijn vriend Natte Ogen. En dat zullen we hem moeten toestemmen als we in onze gedachten alle voorbeelden langsgaan van smekelingen die verhoord werden: David, die zijn bed liet zwemmen van tranen, Jeremia, wiens hoofd water was, Maria Magdalena, die Jezus’ voeten natmaakte met haar tranen, Petrus’ bittere tranen, enzovoort. Zo is er een grote schare geweest wier namen zijn geschreven in de hemelen en die de gehele weg naar de hemel hebben afgelegd met een ontroostbare smart over hun zonden. Ze keerden zich met woorden tot de Heere, maar, beter dan de beste woorden, ze namen tranen of beter gezegd: de tranen namen hen. De beste woorden, de woorden die de Heilige Geest Zelf heeft onderwezen, als ze zonder tranen zijn, zullen ze niets baten. Zelfs Schriftwoorden zullen niet baten, terwijl tranen, al zijn het enkel tranen, alles bij God vermogen. Woorden vermoeien Hem, terwijl tranen Hem overwinnen en gaande maken. Hij woont onder de tranen van Israël. ‘Nu dan ook, spreekt de HEERE, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween, en met rouwklage. En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den HEERE, uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade.’ En daarom heeft de Heere er een behagen in om smeekschriften in te willigen. Omdat Zijn ganse hart, al de innerlijke ontfermingen van Zijn hart in Zijn voorbidding uitmonden. Omdat Hij in de hemelen nog denkt aan Zijn tranen, Zijn benauwdheden en Zijn roepen. Omdat Hij in het binnenste heiligdom is ingegaan met Zijn bloed, maar ook met Zijn tranen. Omdat Hij voor de Vader blijft de Man van smarten, tot onze laatste bede is verhoord en totdat God de laatste tranen van onze ogen heeft afgewist.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 2010

Kerkblad | 12 Pagina's

Tranen (deel 2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 2010

Kerkblad | 12 Pagina's