Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes’ brieven (94)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes’ brieven (94)

Deel 1

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De ouderling aan de uitverkoren vrouwe en aan haar kinderen, die ik in waarheid liefheb, en niet alleen ik, maar ook allen die de waarheid gekend hebben.
2 Johannes 1

Twee brieven in briefstijl
De behandelde eerste Johannesbrief is de meest uitgebreide brief. Hij bevat overigens minder de eigenschappen van een echte brief dan de beide andere brieven. De tweede en derde brief zijn kort, zij hebben in het persoonlijk briefverkeer de normale brieflengte. Beide keren schrijft de briefschrijver als het ware zijn standaardvelletje papyrus vol. Hij houdt zich daarbij ook aan de gangbare manieren van briefschrijverij: hij meldt de afzender en geadresseerde in het briefhoofd, gevolgd door een groet of heilwens. Die wijze van doen is ons uit de nieuwtestamentische brieven genoegzaam bekend. Tijdens het lezen van de Handelingen blijkt die gewoonte ook nog eens als Lukas over de gang van zaken in een officieel schrijven aan de bekende stadhouder Felix vertelt. Hij beschrijft het als volgt: ‘En hij schreef een brief (…) Claudius Lysias aan de machtigste stadhouder Felix groetenis’ (Hand. 23:25-26). Felix is zogezegd de ontvanger en Claudius Lysias de schrijver van de brief. Met een groet aan de geadresseerde begint de afzender zijn geschreven bericht.

De volgorde van de brieven
Over de volgorde waarin de drie Johannesbrieven geschreven zijn, wordt gesteggeld. In het Commentaar op het Nieuwe Testament onder supervisie van dr. Jakob van Bruggen geeft dr. Pieter J. Lalleman zijn mening: ‘Voor de bijbellezer is dit de tweede brief van Johannes, maar voor de oorspronkelijke ontvangers van de brief was het waarschijnlijk de eerste die ze ooit van hem kregen.’ Als Lalleman het zeggen moet, dan zijn de beide brieven aan dezelfde mensen geschreven, alleen is de tweede brief aan de eerste voorafgegaan. Iemand als dr. L. Floor kijkt daar anders tegen aan. Als het om de onderlinge samenhang van de drie brieven gaat, begint hij met te zeggen dat hier ‘met volstrekte zekerheid niets gezegd kan worden’. De vraag welke van de brieven de eerste was en welke het laatste geschreven is, is naar zijn mening moeilijk te beantwoorden. Wanneer de brieven van de bekende apostel Johannes zijn, dan is, aldus Floor, 100 na Christus de laatst mogelijke datering. In tegenstelling tot wat Lalleman meent, zegt Floor dan: ‘Het ligt meer voor de hand eraan te denken dat Johannes eerst de eerste brief geschreven heeft. Daarin geeft hij breedvoerig aandacht aan de gevaren die de gemeente(n) van de kant van de dwaalleraars bedreigen. In zijn tweede brief geeft hij een samenvatting van de belangrijkste punten en voegt er nog een paar aanwijzingen aan toe. Het gaat hem dan vooral om de zaak van de christelijke gastvrijheid. De directe aanleiding tot het schrijven van de tweede brief was voor Johannes klaarblijkelijk het concrete vraagstuk van de christelijke gastvrijheid.’ Wie de woorden van de beide uitleggers van de brieven naast elkaar zet, moet vaststellen dat de twee tegenovergestelde meningen hebben. Ze zijn het geheel oneens als het om de volgorde van de brieven gaat. Op dat punt – overigens zeer beslist geen halszaak – zijn de meningen verdeeld.

Gemeentebrief of persoonsbrief
Een kwestie waartegen eveneens aangelopen wordt als deze inleidende opmerkingen worden bekeken, zijn de al eerder bij de briefstijl genoemde afzender en geadresseerden van de verschillende brieven. De eerste en de tweede brief zijn hierboven door beide uitleggers beschouwd als gemeentebrieven. Daar zijn ze het samen over eens, alleen over de volgorde van de twee hebben ze een geschil. Lalleman formuleert dus dat de tweede brief voor de oorspronkelijke geadresseerden waarschijnlijk de eerste was die zij ooit van Johannes kregen. Let op: het is hun eerste brief. De eerste van de twee gemeentebrieven. De gemeenteleden ontvingen dus met de in het Nieuwe Testament genoemde tweede Johannesbrief niet de enige brief. Op een eerste volgde volgens Lalleman een tweede, dat is de nieuwtestamentische eerste Johannesbrief. Het is duidelijk dat in dit aangehaalde Kamper commentaar de eerste twee Johannesbrieven op hetzelfde adres bezorgd en gelezen worden. De derde Johannesbrief is daarentegen geen gemeentebrief maar een persoonlijke brief aan Gajus. Het blijkt en is nodig en plicht om naar het adres en de afzender van de tweede Johannesbrief hier bij het onderzoek van deze brief nader te kijken. Speciale aandacht mag daarvoor worden gevraagd. Juist ook omdat bij de uitleg van de tweede Johannesbrief het voor iedereen niet vanzelfsprekend is dat hij aan een gemeente geschreven is. Opmerkelijk in dit verband is de constatering dat de tweede en derde Johannesbrief als zodanig niet in de serie ‘Bijbelverklaring van Johannes Calvijn’ onder de algemene zendbrieven voorkomen. Ook de inleiding van de Statenvertalers wijkt, als het om de tweede Johannesbrief gaat, van de visie af dat het een gemeentebrief zou zijn: ‘Deze zendbrief, en ook de volgende, zijn niet algemeen (hoewel zij onder de algemene gesteld worden), maar geschreven aan particuliere personen, gelijk uit de opschriften blijkt.’ De aanduiding ‘particuliere personen’, onderbouwd met een verwijzing naar het opschrift, is op zijn minst verrassend te noemen en zet aan het denken na de hiervoor bij de nieuwtestamentici Floor en Lalleman gevonden saamhorigheid over het briefadres. Zoals het nu voor ons ligt, schijnt er eenduidigheid te zijn over de afzender, maar lijken uitleggers een verschillend spoor te kiezen als het om de identiteit van de briefontvangers gaat. Daarom passeren achtereenvolgens ‘de ouderling’ als afzender en ‘de uitverkoren vrouw en haar kinderen die ik in waarheid liefheb’ als geadresseerden.

Afzender: de ouderling
De aanhef lijkt naamloos. Geen inzet als de Paulusbrieven waarin Paulus met zijn persoonsnaam voor de dag komt. Judas, Jakobus en Petrus doen het niet anders. In de Johannesbrieven mist een klinkende apostelnaam. Zijn de brieven daarmee naamloos? Een kort en krachtig ‘ja’ op die vraag zou erg ongenuanceerd zijn. Een boude bewering, een ondoordacht antwoord. De aanhef draagt dan wel geen expliciete naam, zij bevat inhoudelijk echter beslist niet de onder ons verhullende letters N.N. Die letters staan voor: nomen nescio, dat wil zeggen ‘de naam weet ik niet’. Dat is maar zeer de vraag en staat te bezien. Met evenveel recht is te verdedigen: ‘Mijn ouders noemden mij Johannes, maar mettertijd ben ik door Hem met een andere naam, waarin mijn-bekleed-zijn uitgedrukt ligt, in de gemeente bekendgemaakt en bekend geworden: de ouderling.’

De in zwang geraakte naam is hem aangemeten! Vrucht van de genadetijd! Iedereen in de gemeente weet wie de afzender is: ‘dé ouderling’. Zeer begenadigd. Iedere ontvanger van de brief onderkent het. In de privésfeer al helemaal. Als ‘de ouderling’ in het leven van iemand persoonlijk betekenis heeft gekregen, wanneer hij in het leven met Christus een middel in Gods hand is geweest, dan is een benaming als ‘de ouderling’ niet moeilijk te verklaren en al heel gemakkelijk te begrijpen. ‘Zoete banden die mij binden aan des Heeren lieve volk.’ Dan belanden we in de sfeer van de heilige en kostelijke intimiteit, de betrokkene weet heel goed hoe het zit: ‘Blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt en waarvan u verzekering gedaan is, wetende van wien gij het geleerd hebt’ (2 Tim. 3:14). Paulus’ zoon Timótheüs kijkt dankbaar om zich heen en ziet met nog meer dankbaarheid naar Boven. Hoeveel gemeenteleden zullen er her en der in (de gemeenten in) Klein-Azië zijn met wie Johannes – laat hij alvast even genoemd zijn als degene die het meest in aanmerking komt als schrijver van de brief! – intensief Geestelijk contact heeft gehad, die kunnen zeggen: ‘Onze ouderling’, ‘onze oudste’? Geen discussiepunt, boven alle twijfel: In de tweede en derde brief gaat werkelijk iemand, een mens, een nederige dienstknecht schuil achter zijn ambt.

Voor Gods kinderen is hij een begrip. Wie is het? Hoe heet hij? Wie verzwijgt zijn persoonsnaam en volstaat met zijn roeping en zending? Wie is hij die in het voetspoor van Johannes de Doper gaat: ‘Ik ben de stem van de roepende in de woestijn; ik ben de vriend van de Bruidegom; Hij moet wassen en ik moet minder worden’? Naamgenoten? Johannes de Doper en Johannes de apostel? Géést-verwanten?! Met hetzelfde doopwater overgoten. Door dezelfde Heere gediend. In dezelfde dood gevonden en uit dezelfde nood verlost. Lot-genoten: door recht verlost. Controleerbaar en vaststelbaar voor wat betreft Johannes de apostel: Noch in het naar hem genoemde Johannesevangelie, noch in de kerk der eeuwen in de aan hem toegeschreven Johannesbrieven is de naam Johannes eerzuchtig en zelfzuchtig opgeschreven, de knecht gaat helemaal en telkens weer schuil achter de Meester. ‘Niet ons maar Uw Naam alleen zij al de eer’ (Psalm 115). De man is erop gebrand! De briefschrijver is een echte voorganger, navolgenswaardig. De Heere Jezus gaat met Name voorop en Hij bekleedt de Zijnen. Wat de briefschrijver betreft: zeer noemenswaardig!

De afzender is: ‘ho presbuteros’ (= de ouderling). Het woord ‘presbyter’ is ervan afgeleid. Het betekent ouderling of oudste. In het Oude Testament zijn het mannen die ouder zijn, gerekend naar hun leeftijd zijn zij de ervaringsdeskundigen, zij hebben gezag. In het Nieuwe Testament draagt een ouderling verantwoordelijkheid voor de aan hem toevertrouwde gemeente(n), de leeftijd speelt geen rol en is van ondergeschikt belang. Veeleer is de geestelijke kennis en ervaring, waarvan overigens de apostel Johannes een zeer grote genadige dosis bezit, belangrijk (1 Tim. 4:6). De afzender van de brief geniet kennelijk hoog aanzien. Niet zomaar een ouderling, neen, dé ouderling. Er is er maar één van. Mensen hebben diep respect voor hem. Hij is een man van gezag, met geestelijk gezag. De beschikbare bronnen wijzen daarin Johannes aan als degene die zo in de gemeenten in Klein-Azië bekend stond. Genade bij God en mensen. Zijn dienst te Efeze was overal bekend en in het gebied was hij een bekend gezicht. Een leerling van Johannes was de bekende Polycarpus die op zijn beurt Irenaeus onderwees. Laatstgenoemde wijst de apostel Johannes aan als de schrijver van alle drie de brieven. Papias die begin tweede eeuw leefde, moet ook als hij het over de apostel Johannes had, wisselend gesproken hebben van ‘de oudste’, ‘de oudste Johannes’ en ‘Johannes’. Er is dus slechts reden om hem in de unieke positie te zien. Hij was gezien bij mensen, meer nog: hoe gezien, áángezien was hij door Christus. Hij is de discipel voor wie de Heere Jezus een bijzondere liefde koesterde, ‘de discipel die Hij liefhad’. Hij is te beschouwen als de schrijver van deze tweede Johannesbrief.

‘De ouderling’ houdt zeer wel mogelijk en aannemelijk tevens verband met zijn leeftijd. Johannes is oud geworden. Stokoud. Hij begaf zich nog op hoge leeftijd tot de dienst. Hij liet zich dragen omwille van de Meester. Door de liefde van de Meester was de liefde wederkerig. Dienen zolang het kan en mag! Hij schaamde zich niet voor zijn lichamelijke gebreken, zijn Evangelie was met kracht. De hoogbejaarde Johannes, een zeer geziene apostel. Hij bleef zich gezónden weten. Als laatste van de twaalf is hij Thuisgehaald. Hij moest lang blijven naar de wil van zijn Heere (vgl. Joh. 21). Tot in de grijze ouderdom bloeide hij in de gemeenten en in de gezinnen. Geestelijk praktisch gezien is de vertaling ‘de oudste’ als aanduiding uitermate geschikt voor de langstlevende apostel. Als zodanig is ‘de oudste’, ‘de aloude’ de voorkeur te geven boven ‘de ouderling’. De conclusie bij Johannes als afzender: de zeer oude apostel, de stokoude dienstknecht wordt zoenbloedwarm toegedekt door Hem Die hem aan Zijn borst heeft getrokken en eeuwig in Zijn Middelaarshart heeft gesloten. Dát moet naam hebben!

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 2010

Kerkblad | 12 Pagina's

Johannes’ brieven (94)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 2010

Kerkblad | 12 Pagina's