Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dordtse Leerregels

Hoofdstuk 5. Artikel 4

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hoewel die macht Gods, waardoor Hij de ware gelovigen in de genade bevestigt en bewaart, meerder is dan dat zij van het vlees zou kunnen overwonnen worden, zo worden nochtans de bekeerden niet altijd alzo van God geleid en bewogen, dat zij in sommige bijzondere daden door hun eigen schuld van de leiding der genade niet zouden kunnen afwijken, en van de begeerlijkheden des vleses verleid worden en die volgen. Daarom moeten zij gestadiglijk waken en bidden dat zij niet in verzoekingen geleid worden. En zo zij dit niet doen, zo kunnen zij niet alleen door het vlees, de wereld en den satan tot zware en ook gruwelijke zonden vervoerd worden, maar worden zij ook inderdaad, door Gods rechtvaardige toelating, daartoe somwijlen vervoerd; gelijk het droevige vallen van David, Petrus, en andere heiligen, dat ons in de Schrift beschreven is, bewijst.

De remonstranten zeiden dat degene die tot het geloof gekomen is, weer van Gods genade kan vervallen. De Dordtse vaderen ontkenden dat, zoals verwoord in artikel 3. ‘Maar God is getrouw, Die hen in de genade, hun eenmaal gegeven, barmhartiglijk bevestigt en ten einde toe krachtiglijk bewaart.’ Dat wil niet zeggen dat degene die tot het geloof gekomen is, niet meer zondigt. Niets in minder waar. Daarom wordt in artikel 4 de laatste zin van artikel 3 herhaald, en wordt er vervolgens nog iets aan toegevoegd. Namelijk dat de gelovigen toch ‘kunnen afwijken, en van de begeerlijkheden des vleses verleid worden en die volgen.’ Ondanks dat God de gelovigen bewaart, heft het hun verantwoordelijkheid niet op.

In hoofdstuk 3 is gezegd dat de wedergeboorte een eenzijdig werk van God is, maar dat dit niet betekent dat de mensen ‘stokken en blokken’ zijn. Datzelfde geldt ook als het gaat over de volharding in het geloof. Ook de heiligmaking is een werk van God, maar dit gaat niet automatisch. De mens is verantwoordelijk voor zijn doen en laten. Hij moet scherp blijven. Waakzaamheid en gebed zijn noodzakelijk en daarom geboden. Er zijn drie geduchte tegenstanders, waartegen de gelovigen in zichzelf niet opgewassen zijn. Het gevolg is dat ‘zij niet alleen door het vlees, de wereld en de satan tot zware en ook gruwelijke zonden vervoerd worden, maar zij ook inderdaad, door Gods rechtvaardige toelating, daartoe somwijlen vervoerd worden.’ Maar hier mag gelden wat de profeet Elisa zei tegen zijn angstige jonge dienaar: ‘Vrees niet; want die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn’ (2 Kon. 6:16). Er is slechts één zonde waar Gods kinderen nooit in zullen kunnen vallen, dat is de zonde tegen de Heilige Geest. Maar verder is er geen zonde te bedenken, hoe gruwelijk ook, of het zaad van die zonde sluimert in het hart. Als de Heere onze heimelijke zonden stelt in het licht van Zijn aanschijn, dan moeten we tot onze ontzetting ontdekken dat er een wereld van ongerechtigheid in ons binnenste huist.

Ondertussen kan een gelovige hoogmoedig denken dat hij aardig gevorderd is in het overwinnen van de zonden. God acht het dan soms nuttig dat hun hoogmoed een knak krijgt. Zodat ‘de bekeerden niet altijd alzo van God worden geleid en bewogen, dat zij in sommige bijzondere daden door hun eigen schuld van de leiding der genade niet zouden kunnen afwijken, en van de begeerlijkheden des vleses verleid worden en die volgen.’ Hier wordt met name verwezen naar ‘het droevige vallen van David en Petrus’. Verder geeft de Schrift tientallen voorbeelden van gelovigen die zich schuldig maakten aan vaak ernstige zonden.

Dat gezegd wordt dat God de bekeerden niet altijd zo leidt, dat zij niet zouden kunnen afwijken, wil niet zeggen dat zij God de schuld kunnen geven wanneer zij wel afwijken. Want het is niet zo dat Gods kinderen buiten de wereld en buiten alle verzoekingen worden geplaatst. Uiteindelijk heeft God met alles een doel, namelijk Zijn eer. Hij werkt alle dingen naar de ondoorgrondelijke raad van Zijn wil. Toen God zag al wat Hij gemaakt had, was het zeer goed, doch Hij heeft ook de verderver geschapen, om te vernielen (Gen. 1:31; Jes. 54:16). ‘De HEERE heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil; ja, ook den goddeloze tot den dag des kwaads’ (Spr. 16:4). We lezen: ‘Toen stond de satan op tegen Israël, en hij porde David aan, dat hij Israël telde’ (1 Kron. 21:1). Maar we lezen ook: ‘En de toorn des HEEREN voer voort te ontsteken tegen Israël; en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende: Ga, tel Israël en Juda’ (2 Sam. 24:1).
Hoe de zonde op een onbegrijpelijke wijze niet buiten Gods toelating om gaat, zien wij ook in het lijden van de Heere Jezus. Petrus zegt op de Pinksterdag tegen de Joden: ‘Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen, en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood’ (Hand. 2:23). Maar kan de Heere Zijn kinderen dan niet beter beschermen? En ervoor zorgen dat zij niet in de verzoekingen, of niet in de omstandigheden komen dat zij uiteindelijk aan de verleiding om te zondigen toch zullen toegeven? De Leerregels gaan op al deze vragen niet in. Zij stellen alleen vast dat de gelovigen ‘door Gods rechtvaardige toelating, daartoe somwijlen worden vervoerd’. De Heere wil de Zijnen hiermee beproeven. Zodat zij hun eigen zwakheid leren kennen, en onophoudelijk Gods kracht nodig hebben. Zo komen zij er steeds meer achter dat zalig worden van het begin tot het eind genade is. Petrus schrijft dat de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt (1 Petr. 4:18). De Kanttekening zegt: ‘Dat is, niet dan door veel strijd, vele verdrukkingen, benauwdheden, beproevingen en kastijdingen.’ Daaronder valt ook de strijd tegen de zonde.

Weliswaar is er het gebed: ‘Leer mij naar Uw wil te handelen.’ Maar steeds moet worden geconstateerd dat dit tot mislukken gedoemd is. Dit noopt tot ootmoed. Zo blijft er slechts één ding voor Gods kinderen over. Waakzaam te zijn, en tegelijk voortdurend biddend de toevlucht te nemen tot het bloed der verzoening, tot de barmhartige Hogepriester Jezus Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 2011

Kerkblad | 16 Pagina's

Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 2011

Kerkblad | 16 Pagina's