Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechese

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechese

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De letter ‘r’ is weer in de maand. Dat betekent dat er in het kerkelijk leven allerlei voorbereidingen getroffen worden om het komend winterwerk op te starten. Al vereisen hierbij alle activiteiten bijzondere aandacht, toch denken we te midden van dit alles in de eerste plaats aan de catechese. Het belang hiervan kan én voor de jongeren zelf én voor de gemeente alsook voor de kerk in haar geheel nauwelijks overschat worden. Om bij de reformatie en bij de kerken van de reformatie te blijven, blijkt dat men zich het belang van ‘de catechisatie of kinderlijke onderwijzing in de eerste fundamenten der Christelijke Religie’ zeer goed bewust was. Reeds op de grondleggende vergadering van het Convent van Wezel (1568) kwamen het nut en de noodzaak van het onderwijs aan de jongeren uitdrukkelijk aan de orde. Echter – zo lezen we in de artikelen van dit Convent – ‘men zal met alle zorgvuldigheid de kinderen naar hun jaren niet alleen laten opzeggen en van buiten leren de syllaben en woorden des katechismi, maar ook leren verstaan de zaken zelf; en niet alleen in hun memoriën, maar in het binnenste van hun harten indrukken’. Tevens zullen allen, die in de gemeente voor lidmaten gehouden willen worden, hun kinderen – zodra de leeftijd het toelaat – laten catechiseren ‘om van der jeugd aan in de ware leer en Godzaligheid opgebracht te worden’. ‘Die zulks weigeren te doen, zullen zonder twijfel der kerkelijke censuur onderworpen zijn.’

Terwijl in de acta van de eerste officiële synode van onze Vaderlandse Kerk – die vanwege de vervolgingen buiten onze grenzen in 1571 te Emden gehouden werd – niet direct gesproken wordt over het kerkelijk onderwijs aan de jongeren, komt dit onderwerp wel steeds terug op de particuliere en nationale synodes, die zowel aan het einde van de zestiende eeuw als in het begin van de zeventiende eeuw bijeengeroepen werden. Daarbij valt op dat men met betrekking tot het Bijbels onderricht in de eerste plaats de verantwoordelijkheid legde bij de ouders. De Particuliere Synode van Arnhem (1598) is zelfs van mening, dat de hulp van de overheid ingeroepen moet worden als de ouders in dezen nalatig zijn. Het onderwijs vanuit de kerk ontheft de ouders niet van hun taak. Evenmin het onderwijs dat vanuit de scholen wordt gegeven. Integendeel zelfs! Op de zeventiende zitting van de Synode van Dordrecht (1618-1619) wordt besloten dat het onderwijs aan de jongeren op drieërlei wijze moet gebeuren: ten eerste in de huizen door de ouders, ten tweede in de scholen door de schoolmeesters en ten derde in de kerken door de predikanten, ouderlingen, en lezers, of ziekenbezoekers. Zelfs heeft ook de overheid hierin een taak, want zo lezen we in de acta: ‘En opdat dezen allen hun ambt naarstiglijk mogen doen, zullen de Christelijke Magistraten verzocht worden een zo heilig en nodig werk door hun autoriteit te bevorderen’.

In de genoemde acta hebben onze Dordtse vaderen uitvoerig beschreven wat nu deze taak en verantwoordelijkheid van de ouders precies inhoudt. Zij moeten hun kinderen in de beginselen van het christelijk geloof op het vlijtigst onderwijzen, naar wat eenieder kan begrijpen. Bovendien hebben ze hen op ernstige wijze tot de vreze Gods en oprechte godzaligheid te vermanen. Ook moeten ze hen gewennen tot de oefening van heilige huisgebeden. Verder moeten ze hen met zich meenemen onder het gehoor van Gods Woord en vervolgens het gehoorde, inzonderheid dat van de Catechismus, met hen vlijtig herhalen. Tot hun taak behoort ook, dat ze hun enige hoofdstukken uit de Heilige Schrift voorlezen of ter voorlezing geven en de uitnemendste plaatsen van buiten laten leren, waarbij ze wat gelezen of geleerd is op eenvoudige en voor de tedere jonkheid bekwame wijze verklaren en hen alzo voor de catechisatie in de scholen voorbereiden. Aan deze – door ons enigszins verkorte en vereenvoudigde – opsomming van het ‘ambt van de ouders’ is nog toegevoegd, dat tot deze schuldigen plicht alle ouders, die in dezen tekortschieten, naarstig en ernstig vermaand zullen worden. Indien enige ouders, belijdenis doende van het Gereformeerd geloof, in dit heilig werk nalatig bevonden worden, zullen zij, door deftige vermaningen van de predikanten, en zo de zaak het vereist, door censuur van de kerkenraad tot hun schuldige plicht gebracht worden.

NB! Wat een onderwijs! Mocht de Heere door middel van deze spiegel, die ons vanuit het verleden wordt voorgehouden, eerlijk willen maken in het heden. Immers, wie staat niet schuldig met betrekking tot de vervulling van het gewichtige ambt van het ouder-zijn? Dit geldt ook voor hen die geroepen zijn om vanuit de scholen of vanuit de kerken de jongeren te onderwijzen. Om bij de kerken te blijven, moet helaas gezegd worden, dat vooral in deze begintijd van de Vaderlandse Kerk de predikanten het nogal eens lieten afweten. Op de vergaderingen van diverse Particuliere en Nationale Synodes werd er telkens op aangedrongen en vervolgens ook weer navraag gedaan of de predikanten in dezen wel hun taak verstonden. Op de Particuliere Synode van ’s-Gravenhage (1673!) wordt nog melding gemaakt dat er nog steeds gemeenten zijn waar nog geen catechisatie wordt gegeven. Met andere woorden: zelfs tegen het einde van de zeventiende eeuw moeten predikanten en kerkenraden nog aangespoord worden. Deze treurige gang van zaken wijt wijlen prof. S.D. van Veen in zijn ‘Het Godsdienstonderwijs en de aanneming van lidmaten in de Gereformeerde Kerk’ hoofdzakelijk aan de toenmalige predikanten zelf. Wel moet hij erkennen, dat het bij de Voetianen gunstiger lag dan bij de Coccejanen, maar toch waren het over het algemeen de predikanten zelf, die het niet konden of niet wilden. Ondanks de vele verontschuldigingen, waarmee zij zichzelf zochten te rechtvaardigen, was het duidelijk dat zij, of althans velen van hen, het liever overlieten aan schoolmeesters en catechiseermeesters. Ds. W. à Brakel daarentegen verzuchte: ‘Ick kan niet zien hoe een Predikant met een goet gemoet kan leven ende sterven, die sijn werk niet maekt van Catechiseren.’ Kortom, alles overziende wordt alzo door de geschiedenis van onze vaderlandse kerk niet alleen de ouders, maar ook de predikanten een spiegel voorgehouden. Dat we er onze winst mee mochten leren doen. En dit overeenkomstig de eis van Gods Woord.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 2011

Kerkblad | 16 Pagina's

Catechese

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 2011

Kerkblad | 16 Pagina's