Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes’ brieven (121)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes’ brieven (121)

Demétrius - Deel 2

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan Demétrius wordt getuigenis gegeven van allen, en van de waarheid zelve; en wij getuigen ook, en gij weet, dat onze getuigenis waarachtig is.
3 Johannes 12

Van iedereen
Ten eerste ‘ligt’ Demétrius in de gemeenten goed. De briefschrijver begint met te zeggen dat de gelovige Demétrius gemeentebreed gedragen wordt. Hij krijgt namelijk van allen een goed getuigenis. Johannes schrijft dus een algemene ervaring op. Iedereen die Demétrius heeft ontmoet, kwam onder de indruk van zijn persoon en sprak daarna met liefde en vol lof over hem. Degenen die Demétrius intussen hebben ontmoet en kennen, vergeten hem in de positieve zin niet meer. Er gaat sprake van hem uit. Dat staat op soortgelijke wijze geschreven in de Handelingen der apostelen, wanneer Lukas over Timótheüs schrijft en vertelt dat hem getuigenis gegeven werd van de broeders te Lystre en Ikónium (Hand. 16:1-2). De apostel Paulus fungeert op deze manier als een goed referentieadres van Épafras, hij bericht de Kolossenzen dat Épafras in het dienen van gemeenten een ijver aan de dag legt die zeer prijzenswaardig is (Kol. 4:12-13). Eenzelfde goed getuigenis verstrekt Paulus de Galatiërs in hun zelfopoffering voor zijn persoon (Gal. 4:15).
Hoewel het wel zeker is dat Johannes met ‘allen’ de medegelovigen bedoelt die Demétrius kennen, beperken we het daartoe niet, gedachtig het woord van de apostel Paulus dat degenen die buiten staan ook meekijken en hun zegje doen (1 Tim. 3:7). De mening van buitenstaanders is niet om het even. Waarom zo breed getrokken? Aan het staan naar een zeer breed gedragen goed getuigenis zit de niet te verwaarlozen kant van naastenliefde. De goede levenswandel waarmee het goede getuigenis wordt verworven, heeft te allen tijde ook een evangelisatiedrang en een spits van zielwinning (Kol. 4:5-6; 1 Thess. 4:12; Tit. 3:8)! De in deze derde brief sterk aanbevolen zorg voor de rondreizende prediker als Demétrius door gemeenteleden mag daarom best nog onderstreept worden met een verwijzing naar Paulus’ brief aan Titus. Hij wijst op het belang van de goede werken, die door Christus zijn voorbereid. Jezus Christus schept geen luie gelovigen maar een eigen volk, ijverig in goede werken (Tit. 2:14). Van die werken gaat kracht uit, zij dragen vrucht. Van die werken noemt hij specifiek het voorthelpen van rondreizende predikers, waarvan Zenas en Apollos niet minder dan Demétrius sterke voorbeelden zijn (Tit. 3:13-14). Met de Titusbrief is de cirkel rond: gelovigen bevelen rondreizende predikers bij elkaar warm aan omwille van de goede Naam en de verbreiding daarvan van de Heere en de redding van zondaren.

Van de waarheid zelf
Nadat het positief getuigenis van iedereen is gegeven, volgt ten tweede het goede getuigenis over Demétrius van de waarheid zelf. Hier klemt de vraag: Wie of wat is bedoeld met de waarheid? Met de waarheid is bij de schrijver Johannes zowel het Evangelie van de Heere Jezus Christus aangeduid (zie vers 3), alsook de Heere Jezus Zelf (Joh. 14:6) of de Heilige Geest (1 Joh. 5:6) Die ook de Geest der waarheid heet (Joh. 16:13).
Waaraan denkt Johannes? Denkt hij misschien aan een bijzonder getuigenis dat Christus of de Heilige Geest over Demétrius heeft gegeven? Van zo’n specifiek getuigenis van de Heilige Geest bevat de Handelingen een voorbeeld in Handelingen 13 toen de Heilige Geest Bárnabas en Paulus sprekend afzonderde tot het voorbestemde werk, terwijl enige profeten en leraars de Heere dienden en vastten (Hand. 13:1-2). Of is over Demétrius zoiets als een openbaring van God Zelf gekomen? Toen Kaïn en Abel offerden, ontving Abel het getuigenis dat hij rechtvaardig was, ‘alzo God over zijn gaven getuigenis gaf’ (Hebr. 11:4). Ook de persoon van Henoch is het getuigenis gegeven dat hij God behaagde (Hebr. 11:5). Voor wat betreft het ontvangen van een goed getuigenis is het waarachtig geloof onmisbaar (Hebr. 11:2 en 6). Of is hier bij Johannes met het getuigenis niets anders dan het Evangelie bedoeld, het Evangelie dat alles in Demétrius’ leven voor het zeggen heeft en volle geldingskracht bezit? De laatste betekenis vindt steun in de kanttekeningen van de Statenvertaling: ‘Dat is, deze getuigenis is gans waarachtig, alzo hij het ook met de daad en waarheid betoont’.

Het ligt niet erg voor de hand op deze plaats in de brief aan een speciaal getuigenis van de Heilige Geest of van Christus over Demétrius te denken. Immers, wanneer Demétrius voor Gajus een onbekende is, waarop de sterke aanbeveling toch wel wijst en waaruit de uitgebreide voordracht te verklaren is, zou het uiteindelijk voor Gajus in nevelen gehuld blijven wat dat specifieke getuigenis van God Zelf dan wel is. En wat is in zo’n geval de toegevoegde waarde dan nog van dat getuigenis? Geestelijke zaken moeten echter niet al te zeer gescheiden worden en het is belangrijk op te merken dat het ene niet losstaat van het andere. Een christelijke levenswandel bewijst immers dat God in iemand is. Een christelijke levenswandel is onmogelijk zonder het getuigenis van God Zelf. Iemands wandelen in de waarheid is ten diepste niets anders dan een krachtig bewijs dat God in hem is. Als de balans wordt opgemaakt komen de goede werken voor rekening van Christus Zelf. De goede vrucht is uit Hem gevonden en de goede eigenschappen worden bestempeld als vrucht van de Heilige Geest (Gal. 5). Daarom heeft het de voorkeur het één met het ander te verbinden. In dit geval komt het er dus op neer dat de Heere Zelf het getuigenis geeft dat Demétrius Hem behaagt, dat hij de Zijne is, dat Hij Zichzelf in hem verheerlijkt. Dat komt in zijn levenswandel openbaar. De Heere zet daarmee Zijn eigendomsstempel op hem en drukt Zich in hem af. De Waarheid is Hij en de waarheid is slechts met Hem, ja, met Hem alleen verbonden (Joh. 8:44-47). Christus is in de wereld gekomen, opdat Hij der waarheid getuigenis zou geven (Joh. 18:37). Goed beschouwd worden de Zijnen door God Zelf in Zijn waarheid geheiligd (Joh. 17:17). Al met al straalt van Demétrius het goede af, hetgeen niets anders is dan een getuigenis van goddelijke aard. Het wandelen in de waarheid is van Waarheidsgehalte. Van Demétrius zal ook gezegd zijn dat hij in de waarheid wandelt. Het Evangelie heeft in zijn leven handen en voeten. Zijn gedrag laat zien dat hij in de waarheid leeft. De waarheid druipt eruit en eraf. Houden we dit goed tegen het licht, dan spreekt de Heere Jezus in en over dit leven duidelijke taal: Hier is de Waarheid, hier ben Ik aan het werk! Johannes zegt hier met andere woorden wat hij in zijn eerste brief algemeen schreef: Demetrius’ levenswandel, waaronder zijn liefhebben met de daad en waarheid bewijst dat hij uit de waarheid is (1 Joh. 3:18-19). Het is volkomen zeker dat het de Heere Zelf is Die zichtbaar maakt wie van Hem is en in wie Hij woont!

Wij getuigen
Als derde en laatste getuigen ook wij, schrijft Johannes. Wie de tekst nauwkeurig leest, bemerkt dat dit getuigenis bijzonder gewicht in de schaal legt. De apostel schrijft de zin namelijk niet doorlopend, wat zou betekenen dat alle drie referenties met een ‘van’ geschreven stonden, dus: van Demétrius is getuigenis gegeven van allen, en van de waarheid zelf en van ons. Maar zo staat het er niet. Wanneer het over hemzelf en misschien andere apostelen gaat, schrijft hij niet ‘van ons’ maar herhaalt hij de werkwoordsvorm in de eerste persoon meervoud, waarvan ‘wij’ het onderwerp is. De werkwoordsvorm is niet passief en niet in de verleden tijd gebruikt, maar actief en in de tegenwoordige tijd. Er staat dus niet: ‘is van ons getuigenis gegeven’. Maar er staat: ‘wij getuigen’. Dus: we zeggen en verklaren het heden en nu. Johannes’ getuigenis is bruisend actueel. Daarmee krijgt dat getuigenis extra nadruk. Het is alsof dit laatste getuigenis voor Gajus belangrijk en in zekere mate zwaarwegend is. Het is evenwel onjuist om te zeggen dat dit getuigenis voor Gajus doorslaggevend is, maar het bevestigt wel op eigen wijze dat het woord ‘geliefde’ in deze brief niet afgesleten is gebruikt. Precies het tegenovergestelde is waar, het blijkt temeer zwaarbeladen te zijn. De verhouding tussen de twee is daarmee aanwijsbaar hecht en intiem. Aan Johannes’ woorden kent Gajus alleszins bijzondere betekenis toe en die woorden zijn voor hem van grote waarde.

Johannes voegt kennelijk om persoonlijke redenen ook zelf het een en ander over Demétrius toe. De vraag is of hij geheel alleen getuigt of samen met anderen. Het meervoud ‘wij’ kan namelijk als een pluralis majestatis (majesteitsmeervoud) gelezen worden maar ook als de wij-vorm van meerdere personen. Dat Johannes zelf getuigt is buiten kijf; of anderen daarin meedoen is niet zeker, maar wel heel goed mogelijk. In de aanhef van zijn eerste brief schreef Johannes ook in gemeenschap met anderen. Hij en de andere apostelen waren naar zijn zeggen ooggetuigen geweest van de Heere Jezus Christus en hun eensluidende boodschap kwam dus uit de eerste hand. De lezer dient er dus mee te rekenen dat de uitspraak ‘wij getuigen ook’ een verklaring is van Johannes inclusief apostelen en oudsten. Misschien moeten we daarvan uitgaan. De briefschrijver spreekt namelijk in de brief bij herhaling van ‘ik’ en hij lijkt daarom hier met ‘wij’ aan meerdere personen, zichzelf en anderen, te denken. Hoe het ook zij, in ieder geval getuigt de briefschrijver zondermeer zélf van Demétrius, hetwelk voor Gajus kennelijk een positieve stimulans moet zijn om Demétrius op een warm onthaal te trakteren.

Onze betrouwbaarheid
Het gehalte van Johannes’ getuigenis wordt verzwaard door de toevoeging: gij weet dat onze getuigenis waarachtig is. Een treffende toevoeging bij ‘wij getuigen’. Gajus moet absoluut zeker zijn van Demétrius’ waarheidlievendheid. Johannes zelf twijfelt geen moment aan zijn integriteit en hij geniet zijn volledige vertrouwen. Dat Johannes het zegt moet voor Gajus voldoende zijn, maar hij zet zijn getuigenis nog kracht bij met de bijvoeglijke bepaling van waarachtigheid of betrouwbaarheid. In zijn evangeliebeschrijving maakt hij daarvan ook gebruik. Daar onderstreept hij er de betrouwbaarheid van het heilswerk van zijn Heere mee. De lezer van het evangelie is daarmee als het ware tot het geloven in de gekruiste Christus door hem gedrongen, want hij beklemtoont dat hij het ‘gezien en getuigd heeft, en zijn getuigenis is waarachtig’ (Joh. 19:35). Hij eindigt zijn evangeliebeschrijving eveneens met de mededeling dat hij werkelijk een oor- en ooggetuige van alles is en het als zodanig heeft opgeschreven; ‘en wij weten dat zijn getuigenis waarachtig is’ (Joh. 21:24). Achter de Heere en Zijn werk staan aldus uitroeptekens. Betrouwbaar is het. Kort en krachtig: de betrouwbaarheid lijdt niet de minste twijfel. In het verband van deze brief is het een Meesterlijke zet. Kwam voor wat betreft het getuigenis van de waarheid zelf al eerder de Heere Zelf vanuit de achtergrond naar de voorgrond, óók nu schuift Johannes Hem naar voren: hij en anderen getuigen in de hoedanigheid van Zijn oor- en ooggetuigen. Daarmee is de betrouwbaarheid gegarandeerd. De betrouwbaarheid ontlenen zij aan Hem. Hij is de getrouwe en waarachtige Getuige. Zij getuigen dus van Demétrius in hechte gemeenschap met Hem. Zonder Hem zou het ‘wij getuigen’ inhoudelijk anders zijn! Het is opmerkelijk hoe Johannes zelf hiermee feitelijk achter Christus treedt. De briefschrijver zet met de zin niet alleen zijn woorden kracht bij, maar hij wijst ermee als Paulus van zich af: het getuigenis is ja in Hem (2 Kor. 1:19). Even zou de gedachte kunnen rijzen dat hij zichzelf met de apostelen boven ‘de waarheid zelf’ verhief, maar scherpzinnig en gepast snijdt hij die gedachte bij de wortel af. Een dienstknecht en apostel in hart en nieren. Het getuigenis stoelt en rust op Hem.

Samengevat is Demétrius een mooie geloofsbrief rijk. De geheel of tamelijk onbekende Demétrius is een bondgenoot en geestverwant die hiermee geen verdere aanbeveling nodig heeft, niet in het laatst getuigt ook zijn leven van zijn Heere en Meester. Als Demétrius er is, verwacht Johannes daarom geen andere houding dan dat Gajus de christelijke daad bij zijn woord voegt en hem ontvangt en herbergt.

Vragen
1. Het geven van namen is onder ons soms zonder enige betekenis. Wel wordt daarbij vaak met het voorgeslacht gerekend of met een naam die ‘in’ is. De naam Demétrius heeft een bedenkelijke achtergrond. In de tijd van de Nadere Reformatie werden er voorschriften voor namen gegeven. Bepaalde namen moesten niet gebruikt worden en bepaalde betekenisvolle Bijbelse namen juist wel. Hoe kijkt u daartegen aan? Beargumenteer uw antwoord.
2. Hecht u aan geloofsbrieven en aanbevelingsbrieven? Welke waarde kent u eraan toe? Zouden ze een functie moeten/kunnen hebben in ons kerkelijke leven?
3. We zeggen wel eens dat ons oordeel nooit buiten en zonder Christus gesproken kan worden. Waarom niet? Vertel eens wat u daarvan terugziet bij Johannes.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 2011

Kerkblad | 16 Pagina's

Johannes’ brieven (121)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 2011

Kerkblad | 16 Pagina's