En des nachts zal Zijn lied bij mij zijn.
Psalm 42:9m
David geeft hier zijn belijdenis vanwege Gods genadige bewaring en bescherming die hij mocht ondervinden. Zijn noden en zorgen waren groot. We kunnen dit opmaken uit het voorgaande vers, waar hij spreekt van de baren en de golven, die over hem heen gegaan zijn, maar anderzijds mag hij ook roemen en getuigen van Gods trouw en goedheid die hij zo rijk mocht ondervinden. Hoe duidelijk is vooral ook in deze psalm dat de oprecht gelovige een gedurige strijd heeft te voeren. Hij heeft te maken met verschillende vijanden. Hij reist door de tijd, hij gaat door de wereld, maar is toch niet van de wereld. Wanneer wij iets mogen kennen van de vreze des Heeren, dan krijgen wij te maken met de macht van de duivel tegen ons. De verzoekingen en verleidingen om ons en de kracht van de oude mens in ons.
Wanneer wij het licht van de Heilige Geest en de onderwijzing van het Woord leren verstaan, dan blijft over onszelf genoeg te klagen, maar over de goedheid en trouw Gods is dan alleen maar te roemen. Bij dag had de dichter de dragende en ondersteunende goedertierenheid des Heeren ondervonden en des nachts mocht het lied bij hem zijn. Wat kunnen de benauwdheden en zorgen vooral in de nacht ter neer drukken. Wat kan de nacht vol angst en zorg zijn. De rust wordt niet gevonden en het uitzien naar de dag neemt toe. De dichter in Psalm 130 belijdt dan ook in de moeiten en noden van de nacht: ‘De morgen, ach wanneer?’
Wanneer de vijand ons bezoekt met zijn verleidingen en verzoekingen, als hij komt met krachtige aanvechtingen en bestrijdingen, wat kan het dan bang worden. Kennen wij door Gods genade iets van de geestelijke strijd en worsteling? Heeft het Woord Gods gesproken in ons leven? Hij komt immers keer op keer tot ons in het gewaad van Zijn Woord met het ontdekkend en schuldig stellend onderwijs uit Zijn heilige wet en met de lieflijke lokking en nodiging van het Evangelie van vrije genade.
In geestelijke zin wordt het dan nacht als de overtuigende werking van de Heilige Geest onze onreinheid en verlorenheid bekendmaakt. Als we niet alleen het schadelijke en het schandelijke van de zonden gaan beleven, maar ook iets leren kennen van de aard der zonden. Immers, in zijn wezen is de zonde een daad van vijandschap tegen een goeddoend God. Wanneer de pijl van het Woord ons zo geraakt heeft dat ze doorgedrongen is tot in de kern van ons bestaan en dit werkelijkheid geworden is, dan is daar de nacht van zonden en schuld. Wat kan de macht van de boze ons dan aanvechten en benauwen. O, het is dan de nacht van de klaagzang, de boetezang mag dan aangeheven worden. ‘Genâ, o God, genâ, hoor mijn gebed.’
Echter, waar de HEERE Zijn zaligmakend werk schenkt, zal Hij ook Zijn verborgen ondersteuning vanuit Zijn goedertierenheid bekendmaken. Hij komt dan met Zijn bemoediging en vertroosting vanuit Zijn Evangelie. Hij geeft een zuchten en smeken aan Zijn genadetroon. Hij geeft een hoop, gewerkt in het hart door de Geest en gegrond in het Woord op de levende God, Die Zich openbaart in Zijn Woord en Evangelie. In de nacht van de ontdekking van zonde en schuld kwam de tollenaar in de tempel met de nood van zijn bestaan. Hij kwam als een zondaar en veroordeelde, wegens de eis van de wet en de last van zijn schuld. Hij kwam toch wegens het Evangelie van vrije genade.
Zo kwam de verloren zoon om de Vader te zeggen dat hij het kindschap verzondigd had, maar hij kwam toch wegens de barmhartigheid van de Vader. Zo’n komst en zo’n schuldbelijdenis geeft al verruiming in het hart van zo’n zondaar. De rechte schuldbelijdenis is een liefdewerk in ’t hart. Dit geeft toch enige verruiming in het gemoed. Dan mag ook in de nacht het lied gezongen worden van Gods goedheid en trouw. De lofzang over de mogelijkheid van zalig worden. De lofzang ziende in het Woord door de werking van de Geest de uitnemendheid en volkomenheid van Christus, de Voorspraak voor de overtreders. Als de toevluchtneming van het geloof en de overgave van het hart aan Hem gekend mag worden om als goddeloze gerechtvaardigd te worden, dan wordt het lied van Zijn verlossende genade aangeheven.
Echter, er komen nieuwe nachten. De nacht van bestrijding en aanvechting. De nacht waarvan Jesaja 50 spreekt in het 10e vers: ‘Als hij in de duisternissen wandelt en geen licht heeft.’ De nacht, als gevoel en tere afhankelijkheid geweken is. De nacht, waarin we beleven dat wij ontrouw zijn en moeten belijden met schaamte en smart, gedurig te struikelen. Geloof is echter in zulke nachten temeer geworpen te worden op het werk Gods in Christus. Geloof is dan te zien en te belijden dat Hij de Getrouwe is en blijft voor ontrouwe zondaren. In zulke nachten wil Hij door de verlichting van Zijn Geest de Zijnen onderwijs geven dat Zijn verbond, Zijn Woord en werk van geen wankelen weet. Kent u zulke nachten in geestelijke zin van de klaag- en boetezang vanwege uw zonden en schuld? Zulke nachten van het lied vanwege de rijkdom van Zijn genade en onwankelbare trouw? Straks zal de klaagzang en de boetezang voor eeuwig verstommen als de arme zondaar het bedelaarsleven mag afleggen en mag aankomen op die plaats, waar het nooit meer nacht zal zijn. Daar zal de lofzang tot in alle eeuwigheid aangeheven worden. Kent u deze levensreis? Door de nacht van zonde en schuld, van aanvechting en bestrijding te reizen naar de eeuwige dag van Gods gunst en genade?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 2013
Kerkblad | 16 Pagina's