Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heerlijkmaking (slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heerlijkmaking (slot)

Opdat God zij alles in allen.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN HET VORIGE ARTIKEL HEBBEN WIJ STILGESTAAN BIJ DE NIEUWE HEMEL EN DE NIEUWE AARDE EN DE HEERLIJKHEID DIE GODS VOLK DAAR TEN DEEL ZAL VALLEN. IN DEZE ZESDE EN LAATSTE AFLEVERING ZAL HET GAAN OVER EEN AANTAL ASPECTEN DIE NOG ONBESPROKEN ZIJN GEBLEVEN, MAAR WEL NAUW VERBONDEN ZIJN MET DE EEUWIGE GELUKZALIGHEID.

In de eerste plaats willen wij nadenken over de verhoudingen tussen de gezaligden in het nieuwe Jeruzalem. In de tweede plaats staan wij erbij stil hoe Christus op de jongste dag het Koninkrijk aan Zijn Vader zal overgeven. Wij hoorden de vorige keer al dat er voor Gods kinderen op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde geen moeite en verdriet meer zal zijn (Jes. 65:17-25; Openb. 21:4). Ook hoorden wij dat zij met Christus als koningen zullen heersen (Dan. 7:18; Openb. 21:24-26; Openb. 22:5) en zij niet alleen voor eeuwig met Hem, maar ook met de Vader mogen zijn. Zonder verschrikken zullen zij tot God mogen naderen. Nooit behoeft er dan meer, zoals in de dagen van het Oude Testament, een offer voor de zonden gebracht te worden (Openb. 21:22). Nooit behoeft Christus dan ook meer als Middelaar voor de Zijnen bij Zijn Vader te pleiten.

Daar zal niet alleen de volmaakte gemeenschap met God de Vader en God de Zoon zijn, maar deze volmaakte eenheid zal ook gevonden worden tussen Gods kinderen onderling (Joh. 17:21-22; Openb. 21:24). Daarom is het opmerkelijk dat Christus Zelf zegt dat de band van het huwelijk – dat toch juist een teken is van eenheid en liefde – in het nieuwe Jeruzalem niet meer zal bestaan: ‘De kinderen dezer eeuw trouwen, en worden ten huwelijk uitgegeven; Maar die waardig zullen geacht zijn die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, zullen noch trouwen, noch ten huwelijk uitgegeven worden’ (Luk. 20:34-35; zie ook Matth. 22:30 en Mar. 12:25).

Waarom zal dit zo zijn? Het huwelijk is immers een inzetting van de Heere Zelf (Gen. 2:18-24; Matth. 19:3-6). Het christelijk huwelijk is toch als een drievoudig snoer, waarbij man en vrouw door de Heere Zelf samen zijn gebracht (Pred. 4:12; Huwelijksformulier). Bovendien zal, als het recht ligt, de liefde tot de Heere groter zijn dan de liefde tot de man of vrouw (Luk. 14:20 en 24; Luk. 14:26; Luk. 17:34). Toch geldt, in zekere zin, voor alle aardse relaties dat de mens zelf daarvan het middelpunt is. Dat geldt zelfs voor het huwelijk, waarvan wij lezen dat man en vrouw één vlees worden (Gen. 2:23-24; Matth. 19:5-6; Mar. 10:7-9; Ef. 5:31) en elkaar zoeken te behagen (Gen. 3:16; 1 Kor. 7:33-34).

Daarom zullen de Godvrezenden, die op aarde getrouwd waren, op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde op een andere wijze aan elkaar verbonden zijn. Daar zal niet meer getrouwd worden (Matth/ 22:30; Mar. 12:25; Luk. 20:34- 35), ook zullen er geen kinderen meer geboren worden of mensen sterven (Jes. 65:20-23; Luk. 20:36; Openb. 21:4). De gezaligden zullen in het nieuwe Jeruzalem niet meer elkaars man of vrouw zijn, maar kinderen Gods genaamd worden (Luk. 20:36). Dat laatste mochten zij door genade op aarde al zijn, maar dan zullen zij het in volmaakte zin zijn: ‘Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is’ (1 Joh. 3:2).

Niet alleen voor de huwelijksband, maar ook voor alle andere aardse betrekkingen geldt dat deze na de jongste dag niet meer hetzelfde zullen zijn. De Heere Jezus heeft van de gezaligden gezegd dat zij zullen zijn als de engelen (Matth. 22:30; Mar. 12:25; Luk. 20:36). Dat betekent niet dat zij, net als de engelen, geen lichaam zullen hebben. Dat zou in tegenspraak zijn met wat wij eerder gehoord hebben, dat de Kerk naar ziel en lichaam verheerlijkt wordt (1 Kor. 15:42-54; 1 Thess. 4: 14-17). Het betekent wel dat er in het nieuwe Jeruzalem geen vleselijke banden, maar alleen nog geestelijke zullen zijn. Het betekent vóór alles dat in de verhoudingen niet meer de mens in het middelpunt zal staan, maar God. De gezaligden zullen aan elkaar verbonden zijn in het Lam en in God de Vader (Joh. 17:21-23; 1 Kor. 15:28; Kol. 3:11). De liefde die er dan onder Gods kinderen zal zijn, zal groter zijn dan er op aarde ooit geweest is.

Nauw met het voorgaande verbonden is de vraag of er sprake zal zijn van herkenning op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Er zijn duidelijke aanwijzingen te vinden die daar wel op wijzen. Koning David getuigde na het sterven van zijn zoontje: ‘Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkomen’ (2 Sam. 12:23). Op de berg der verheerlijking wisten de discipelen zeker dat het Mozes en Elia waren, die met de Heere Jezus spraken (Matth. 17:2-3: Mar. 9:4-5; Luk. 9:30 en 33). De Heere Jezus Zelf heeft gezegd dat velen zullen komen van oosten en westen om met Abraham, Izak en Jakob aan te zitten in het Koninkrijk der hemelen (Matth. 8:11; zie ook Matth. 22:32, Mar. 12:26-27 en Luk. 20:37-38). Dat betekent dat Abraham, Izak en Jakob op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde als zodanig herkend worden. De Thessalonicenzen die treurden over hun geliefden die ontslapen waren (1 Thess. 4:13), mochten weten dat zij, met hun geliefden, na de opstandingsdag altijd bij de Heere zouden zijn (1 Thess. 4:14-18). Hoewel de verhoudingen geheel anders zullen zijn dan op aarde het geval was, betekent dit niet dat er geen sprake zal zijn van een gelukkig weerzien.

Nu geldt niet alleen voor de gezaligden dat zij na de jongste dag in een andere verhouding tot elkaar zullen staan, ook zal in zekere zin de verhouding waarin God de Vader en God de Zoon tot elkaar staan veranderen. Wij lezen namelijk dat Christus het Koninkrijk aan Zijn Vader zal overgeven (1 Kor. 15:24). Nu nog geldt dat God de Vader alle heerschappij heeft gelegd in de hand van Zijn Zoon. Nadat Christus is opgevaren ten hemel, is Hij gezeten aan de rechterhand van Zijn Vader. Daarbij is de Zoon alle macht gegeven over hemel en aarde (Ps. 110:1; Matth. 22:44; Matth. 28:18; 1 Kor. 15:24-28; Hebr. 1:13; Hebr. 10:12-13). Hij moet als Koning heersen (1 Kor. 15:25; Openb. 19:16). Deze macht oefent de Zoon uit om een einde te maken aan alle goddelozen en ook alle goddeloze krachten en machten (1 Kor. 15:24). Alle vijanden zullen tenslotte gebracht moeten worden onder Zijn voeten.

Deze macht oefent Christus op tweeërlei wijze uit. Al de uitverkorenen van Zijn Vader, die van nature evenzeer vijanden van God zijn, worden door Hem getrokken vanuit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht (Ps. 2:8; 1 Petr. 2:9). In het heden der genade worden zij aan hun zonden ontdekt en gebracht tot rechte schulderkentenis. Op hun smeekgebed wordt hun de vrede geschonken (Ps. 2:12; Ps. 72:11-15; Jer. 31:9; Luk. 18:13). De grote meerderheid zal echter in een weg van ongerechtigheid voortgaan. Als de tijd van Gods verdraagzaamheid voorbij is, zullen ook zij voor Christus moeten verschijnen. Zij zullen echter uit Zijn mond moeten horen: ‘Doch deze Mijn vijanden, die niet hebben gewild, dat Ik over hen Koning zoude zijn, brengt ze hier, en slaat ze hier voor Mij dood’ (Luk. 19:27).

Niet alleen zullen de goddelozen door Christus teniet worden gedaan. Hetzelfde geldt voor alle goddeloze krachten en machten (1 Kor. 15:24). Daarbij moeten wij allereerst denken aan satan zelf met zijn gevallen engelen (2 Petr. 2:4; Jud.:6), maar ook aan alle goddeloze instellingen en regeringen van deze wereld (Openb. 18:2; Openb. 19:19-21). Zelfs de dood en de hel zullen in de poel des vuurs geworpen worden (1 Kor. 15:26; Openb. 20:14). Nadat dit grote gericht heeft plaatsgehad zal er echter iets opmerkelijks gebeuren. Wij lezen daarover in 1 Korinthe 15:28: ‘En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.’

Wat betekent het dat dan de Zoon Zelf onderworpen zal worden aan Zijn Vader? Het betekent niet dat Christus geen Koning meer zal zijn; Zijn Koninkrijk is immers eeuwigdurend (2 Petr. 1:11). Al degenen die Hij gekocht heeft met Zijn bloed zullen Hem aanbidden en Hem eeuwig in heerlijkheid aanschouwen. Wel betekent het dat aan Christus’ Middelaarsambt een einde gekomen is. Alles wat de Vader Hem van eeuwigheid af heeft opgedragen is dan door Hem volbracht, zodat Hij als het ware Zijn taak teruggeeft aan Zijn Vader. Omdat Christus een einde gemaakt heeft met alle machten en krachten die de heerschappij van Zijn Vader ondermijnden, ontvangt Zijn Vader op die dag al Zijn eer volkomen terug.


Op die dag heeft de Vader ook al Zijn uitverkorenen voor eeuwig terug. Al de gezaligden behoren Hem toe, naar ziel en lichaam.


Niet alleen ontvangt de Vader dan Zijn eer terug. Op die dag heeft de Vader ook al Zijn uitverkorenen voor eeuwig terug. Al de gezaligden behoren Hem toe, naar ziel en lichaam. Dan is er ook geen Middelaar meer nodig om tot Hem te naderen. Voor eeuwig zal de Kerk dan bij de Zoon zijn, maar ook bij de Vader. Niet alleen zal het Lam, maar ook de Vader eeuwig de eer toegebracht mogen worden. Wij lezen van de vierentwintig ouderlingen, dat zij de kronen die zij ontvangen hebben, neerwerpen voor de troon om het te belijden: ‘Gij Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de eer, en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen’ (Openb. 4:10-11). God zal dan werkelijk zijn alles in allen (1 Kor. 15:28). Alles zal aan Hem onderworpen zijn en alle eer en aanbidding zal Hij ontvangen.

De grote vraag is of wij daar ook zullen zijn. Er zal er niet één achterblijven van degenen die de Vader heeft verkoren en voor wie de Zoon Zijn bloed gestort heeft. Wij allen zullen eens aan Christus’ voeten liggen. Vreselijk zal het zijn als dan door Hem gezegd moet worden dat wij niet wilden dat Hij Koning over ons zou zijn. Zalig echter als we in het heden der genade onze schuld voor ogen kregen en wij onze Rechter om genade leerden bidden. Dan zal eenmaal zeker gelden dat wij ook die eerkroon zullen dragen om het te zingen: ‘Door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen.’ Aan die lofzang zal geen einde komen.

Wouterswoude, ds. IJ.R. Bijl

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 2016

Kerkblad | 24 Pagina's

De heerlijkmaking (slot)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 2016

Kerkblad | 24 Pagina's