Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN DUISTER BOEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN DUISTER BOEK

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van tijd tot tijd publiceert de Roomsche pers bekeeringsgeschfedenissen: „Höe ik tot de moederkerk terugkeerde."

Daarin wordt ons dan verteld van den een of anderen afgedwaalde, die het nergens vinden kon; in de wereld met hare begeerlijkheden niet, in de Protestantsche kerken met haar verdeeldheden cn tegenspraak al evenmin, totdat eindelijk de innerlijke onrust en angst terugdreef naar dc moederkerk en de biechtvader door vergeving der zonden het verbroken evenwicht wist te herstellen.

Zoo schrijft een dame, volgens een Roomsch blad: „Klaagde ik mijn nood aan den herder der Protestantsche kudde, dan verwees hij mij naar den Bijbel. Nam ik den Bijbel ter hand en verdiepte ik mij daarin, dan las ik zonder te begrijpen. Hij was er wel ver van af mij een schild te zijn in de verzoekingen (wat heb ik toch oneindig meer sterkte geput uit het eenvoudige boekje der 4 Evangeliën). Wat stem ik nu volmondig in met de leer mijner kinderjaren. daar waar ons geleerd werd. dat de Bijbel duister is op vele plaatsen."

Op die wijze wordt dan het eenvoudige lezen van den Bijbel om onrustige gewetens tot vrede te brengen in al zijn onmacht en verkeerdheid geïllustreerd. De kerk daarentegen is de algenoegzame.

Zij bezit de waarheid; en dus ook het vermogen om te troosten en zalig te maken. En over die waarheid waakt ze met angstvalligheid. Door het onfeilbare leerambt van den paus weet zij ze zuiver en klaar te houden. De kerk heeft eigenlijk niet de H. Schrift van noode; maar wel heeft deze voor haar gezag, haar aanvulling en uitlegging de uitspraak der kerk noodig. Immers, zóó redeneert men dan verder, de kerk vóór Mozes' dagen en de eerste Christengemeenten hadden de H. Schrift ook al niet; vele Christenen onder Oude- en Nieuwe Bedeeling leefden louter bij de traditie, d.i. de overlevering en zijn toch zalig geworden.

Wanneer nu Rome daarin gelijk had, zou het inderdaad zaak voor ons zijn om ook maar weer tot de moederkerk te gaan. Doch is dat nu de waarheid, dat de H. Schrift duister is; dat ik ze gevoegelijk op den weg naar den vrede missen kan; dat de priester mij wel de poort des hemels wijzen zal, dat de kerk, de moederkerk, ook voor mij de algeneegzame is en haar opperherder de onfeilbare? Dat er duistere plaatsen in deH. Schrift zijn. wie zal het ontkennen? Welke Bijbellezer heeft er niet mee te kampen gehad?

Dat de H. Schrift over de diepste verborgenheden, over God, de drieëenheid, de vleeschwording, de zonde, de verlossing, de voorbeschikking handelt, weten we ook. Maar hierin staat de Reformatie vierkant tegenover Rome, dat de waarheid, welker kennis voor ieder ter zaligheid noodig is, niet door heel de H. Schrift heen in zoo'n eenvoudigen en bevattelijken vorm wordt voorgesteld, dat iemand wien het om zijner ziele zaligheid te doen is, niet gemakkelijk door eigen lezen en onderzoek die Waarheid zou kunnen leeren; ook zonder de hulp en leiding van kerk en priester. En dat is de sterkte en de heerlijkheid van de kerken der Reformatie.

Is het Woord Gods niet een licht op het pad en een lamp voor den voet (Ps. 119 : 105)? Wordt ons niet door den Heiland voorgehouden: „onderzoekt de Schriften" (Joh. 5:39)? Van een onthouden der Schriften aan de leeken is nergens sprake. De geloovigen zijn zelve mondig en in staat om te oordeelen: „doch de geestelijke mensch onderscheidt wel alle dingen" (1 Cor. 2: 15). De „woorden Gods zijn hem toebetrouwd" (Rom. 3 : 2 ) . „Al de Schrift iis van God ingegeven en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is, opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust" (II Tima 3 : 16, 17).

Het is dan ook de vraag (om nog eens even op die tot de moederkerk teruggekeerde dame te komen) met welke troostredenen de biechtvader haar ziel tot rust heeft gebracht. Het is te hopen, dat zijn absolvo te" (d.i. ik vergeef u) heeft gerust op het zoenwerk van onzen Zaligmaker; en dat deze biechtvader niet alleen haar daarvan heeft gesproken, maar al zijn biechtkinderen. Maar is dat zóó, dat was in den biechtstoel toch ook weer de Bijbel aan het woord; en behoefde die dame zich niet zóó ostentatief te beklagen over haar Protestantschen herder van weleer, „die haar naar den Bijbel verwees."

Trouwens, in het relaas van die bekeerlinge is meer dan één duistere plaats. De Bijbel zei haar niets en was haar allerminst een schild in de verzoekingen; maar „het eenvoudige boekje der 4 Evangeliën" was haar een bron van sterkte. Eili'eve, nu zou men toch waarlijk willen vragen, of deze zoekende ziel soms in de meening verkeert, dat de vier Evangeliën buiten den Bijbel staan opgeschreven, in één of ander afzonderlijk boek.

Er is zooveel duisters in ons zoeken, in ons Bijbellezen, in ons heele geestelijk bestaan. En arglistig is het menschelijke hart; graag wentelt het de schuld van zich op iets of iemand anders. Neen, niet ik ben duister; maar de Bijbel is op vele plaatsen duister, wordt er dan geredeneerd. Doch is het ons om onzer ziele zaligheid te doen, dan geen nood. Dan ontvangen wij door eigen onderzoek, zonder dat biechtvader of leeraar ons op onzen weg stellen, wel genoeg licht uit de H. Schrift, om door het evangelie van Oud- en Nieuw Testament bemoedigd en naar God zelve heen geleid te worden. Dan komen we i'n onzen honger niet om.

Dat is Rome's zonde, dat zij zich met haar paus en priesterschap plaatst tusschen den vrede der zielen en het aangezicht Gods. De Jansenist Quesnel drukte in zijn Fransche vertaling van het Nieuwe Testament in 1679 de volgende stellingen af: „Het is te allen tijde, aan aUe plaatsen en voor alle soorten van menschen nuttig en noodig den Geest, de godzaligheid en de verborgenheden der H. Schrift te bestudeeren en te leeren kennen. „Het lezen van de H. Schrift staat allen vrij. „De duisterheid van Gods Woord is voor de leeken geen reden om den Bijbel niet te lezen. „De Zondag moet door den Christen met het lezen van godzalige boeken, vooral van de H. Schrift geheiligd worden. Het is gevaarlijk de Christenen van het lezen af te houden."

Maar Paus Clemens XI deinsde er niet voor terug in zijn beruchte bul Unigenitus (1713) deze stellingen te veroordeelen. Het tegenovergestelde van Quesnel's stellingen geeft de Roomsche beschouwing veel beter weer. Lezing van de H. Schrift is aan de leeken niet geoorloofd dan met toestemming der kerkelijke overheid. Zeker, een vorige paus beval in zijn encycliek De studiis Sacrae Scripturae Schritstudie wel aan, maar... . niet aan leejeen. Doch wij, Protestanten, vergeten niet, dat nog ïn 1864 Protestantsche Bijbelgenootschappen gelijkgesteld werden met socialistische en communistische vereenigingen; en dat ze door Pius IX met den liefelijken naam van pestziekten (pestes) werden betiteld.

De Bijbel een duister boek? De kerken der Hervorming hebben tegenover Rome geen machtiger wapen dan dit duistere boek.

O ik weet wel, dat het Protestantisme door dit duistere boek jammerlijk is verdeeld. Richtingen en partijen, kerken, kerkjes en sekten hebben dit duistere boek misbruikt om er uit te bewijzen precies wat zij zelve hadden uitgedacht. De Mormoon kon er evengoed in terecht als de Pinksterbroeder. Het bracht een Luther en Zwïngli bij het bekende twistgesprek te Marburg vlak tegenover elkaar. Het verdeelde Lutherschen en Gereformeerden op het stuk van de Avondmaalsleer.

En toch blijft de Bijbel een ontzaglijk wapen. Het brengt de overlevering en piesterschap van Rome de doodelijkste slagen toe. Het handhaaft de vrijheid van godsdienst en geweten, van kerk en theologie. Het komt op voor de vrijheid van een christenmensch. Het verdedigt de vergiffenis mijner zonde en den vrede mijner ziel.

Barvick zegt dan ook terecht: „Een vrijheid die niet anders verkregen en bezeten kan worden dan met het gevaar der losbandigheid en willekeur, is altijd nog te verkiezen boven een tirannie, die alle vrijheid onderdrukt."

Rome meent, dat de H. Geest alleen onfeilbaar spreekt en leert door den paus. De Reformatie gelooft met de H. Schrift, dat de H. Geest woont in het hart van iederen geloovige; ieder kind van God heeft de zalving van den Heilige. En daarom geven wij de H. Schrift in aller hand; en zeggen het den Heiland na: „Onderzoekt de Schriften".

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1931

De Klok | 4 Pagina's

EEN DUISTER BOEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1931

De Klok | 4 Pagina's