Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkelijk en onkerkelijk Nederland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkelijk en onkerkelijk Nederland

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De met zooveel ongeduld verwachte publicatie van de cijfers der Volkstelling 1930 wat de kerkelijke gezindte betreft is thans verschenen in deel III (uitgave Algemeene Landsdrukkerij, 's-Gravenhage, prijs f 2,50), waarmede nu eindelijk de officieele gegevens onder ieders bereik zijn gekomen. Wat ons onmiddellijk in deze uitgave opvalt en teleurstelt, is het ontbreken van de prachtige cartogrammen en de grafiek van eenzelfde uitgave over de volkstelling 1920, maar tegenover dit gemis staan thans meerdere statistische gegevens, ons op 194 pagina's geboden, en in vier tabellen gepubliceerd.
In het Voorbericht van Prof. Methorst, Directeur-Generaal van de Statistiek vinden wij de gegevens gerecapituleerd omtrent de kerk-loozen. Hun aantal steeg van 533.714 in 1920 tot 1.144.393 in 1930, het is dus in 10 jaren meer dan verdubbeld. Van de 1078 Gemeenten die het Rijk telt, zijn er niet minder dan 199 waarvan 10 of meer procent der bevolking zich kerkloos verklaarde. Noord-Holland staat hierin bovenaan, met 28,51 % der bevolking! Dan volgen Friesland met ruim 23 en Groningen met bijna 2\]/2 %, Z.-Holland geelt 16,45, Overijsel 11,67, Drenthe 11.29 en Utrecht 11,59 %. Het gemiddelde voor het Rijk is thans 14,42 %, zijnde geklommen van 0,31 in 1879, 1,48 in 1889, 2,26 in 1899 en 4,97 in 1909. Hoezeer dit proces voortgang heeft blijkt ook hieruit, dat van de genoemde 199 Gemeenten er reeds 53 zijn waar het percentage kerkloozen reeds boven de 25 % uitrijst! (24 hiervan in N.- Holland). En in twee N.-Hollandsche Gemeenten'heeft zich zelfs meer dan de helft der bevolking als zonder kerkelijke gezindte opgegeven, n.1. Koog aan de Zaan (50,55 %) en Zaandijk (50,16%).
Men bedenke hierbij nog, dat bij de Volkstelling 1930 is weggelaten de vraag, of men niet wenschte gerekend te worden tot de kerk, waartoe men krachtens geboorte, doop, belijdenis of besnijdenis werd geacht te behooren. Ware deze vraag wèl opkomen, wij vreezen dat de cijfers nóg donkerder waren uitgevallen. Bedoelde vraag werd niet gesteld, in overleg met onze Synode en den Aartsbisschop van Utrecht. Dat deze Synode in een officieele Rijksuitgave genoemd wordt: de Algemeene Synode der Nederduitsch Hervormde Kerk, is toch wel kras — men blijkt ter plaatse niet te weten dat het is: Nederlandsche Hervormde Kerk en Nederc/uiïsc/t Hervormde Gemeente.
Opmerkelijk, niet verwonderlijk, is het feit, dat met de grootte der bevolking der Gemeenten, ook de kerk-loosheid samengaat. Bolland's uitspraak, dat de stad goddeloos en kinderloos maakt, ware aan te vullen met: en kerk-loos. Zie de Statistiek maar: (Zie pdf)
Voor Amsterdam (men houde in het oog, dat dit burgerlijk Amsterdam is) vinden wij als zonder kerkelijke gezindte 139.311 mannen en 124.680 vrouwen op een totale bevolking van 757.386 — dit beloopt dus 34.85 % der inwoners , tegen een percentage van 21,73 in 1920, eene toeneming in tien jaren met bijna dertig procent!
Rotterdam telt 130.000 kerk-loozen op 587.000 inwoners, Den Haag 102.000 op 437.000, Leeuwarden 19.000 op 48.000 (bijna 40%). Groningen 37.000 op 105.000, Zaandam 15.000 op 33.000, Haarlem 37.000 op 109.000, Utrecht 25.000 op 155.000. De Statistiek geeft ook een tabel der kerk-loozen in de voornaamste Gemeenten naar den leeftijd. Deze tabel luidt voor Amsterdam: (Zie pdf)
Dat toont dus aan, dat voor de jongere bevolking het percentage kerk-loozen nog véél ongunstiger is; op een totaal van 259.000 van 20 jaar en jonger z^'n er in 1930 opgegeven 104.465 zonder kerkelijke gezindte — een aantal van ruim veertig procent! Wat nu betreft de opgaven voor geheel Nederland, telde in 1930 de Hervormde Kerk 2.732.333 zielen, de Roomsche 2.889.020 zielen, de Gereformeerde Kerken 638.372 zielen. Relatief genomen hebben de Roomschen alzoo ook in het Rijk thans een meerderheid van 150.000.
De percentages voor de Hervormde Kerk bedroegen in 1849 54,57 %, in 1859 54,94, in 1869 54,67, in 1879 54,50, in 1889 48,65 (doleantie!), in 1899 48,41 in 1909 44,18, in 1920 41.17 %. Thans is dit percentage gedaald op 34,4 % — eene daling zóó sterk als nog niet voorgekomen. De Roomschen telden in f849 38,15 %, in 1859 37,14, in 1869 36,53, in 1879 35,86, in 1889 35,39, in 1899 35,07 in 1909 35,02, in 1920 35,61 thans 36,4%. Zij zijn dus in de stijgende lijn. De Gereformeerde Kerken, 4,01 % in 1889, 7,08 % in 1899, 8,42 % in 1909 en 8,33 % in 1920, staan in 1930 op 8.04 % — ook deze gezindte is dus gedaald.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1933

De Klok | 4 Pagina's

Kerkelijk en onkerkelijk Nederland

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1933

De Klok | 4 Pagina's