Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Allerheiligen"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Allerheiligen"

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op den eersten November viert men onder ons volk de gedachtenis van „al de heiligen", dat is, van hen die ons op den levensweg zijn voorafgegaan, en nu met God van hunne werken rusten, in afwachting van den dag waarop Christus zal wederkomen, naar Zijne belofte, ten einde door Zijne almachtige kracht hunne tot stof vergane lichamen andermaal met hunne ziel te vereenigen, doch ditmaal onsterfelijk, en verheerlijkt. Naar aanleiding van dit feest zijn er enkele vragen, die zich vanzelf aan onze aandacht aanbieden. Wat beteekent het woordje „heilig". Wie wordt in de Heilige Schrift „heilig" genaamd? Hoe moeten wij staan tegenover de „heiligen", die door den dood van ons werden gescheiden?
Een antwoordje op iedere vraag moeten wij aan het Woord van God, dat is de H. Schrift zelve gaan vragen. Wat beteekent het woordje ..heilig"? In de Hebreeuwsche taal, — de taal die het volk Israël sprak, en waarvan God zich bediende om ons Zijne waarheid te openbaren, — luidt het woord „heilig" „kadosch'. De grondbeteekenis van dat woord is „afgezonderd". Wanneer dus God iets van het gewone profane gebruik afzondert, om het Zich speciaal in Zijn dienst op te nemen, wordt in de taal der H. Schrift dat voorwerp — mensch, of andere zaak — „kadosch", — dat is heilig — genaamd. Zoo werd het volk Israël „heilig" geheeten, de arke des Verbonds, de stad Jeruzalem, enz. Dat volk, die arke, die stad werden door God uitverkoren om speciaal in Zijn dienst te staan. Wie wordt in de Heilige Schrift „heilig ' genaamd?
Als we nu het Nieuw-Testament raadplegen, zien wij, dat de Christenen, als ge~ loovigen „heiligen" worden genaamd, omdat zij — nog meer dan het volk Israël eertijds — door den Heere werden afgezonderd om Hem te worden gewijd. Petrus zegt van al de geloovigen, dat zij „geroepen werden uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht" (1-2 : 9 ) en Paulus schrijft hun: „Gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere, wandelt als kinderen des lichts". Zij waren dus — met andere woorden — door God afgezonderd, ten einde in Zijn dienst te staan. Zij waren „kadosch" dat is „heilig". In zijn brief aan de Romeinen schrijft Paulus: „Deelt mede tot de behoeften der heiligen". Dat is: „Ondersteunt de arme Christenen door uwe liefdegaven". Verder: „Nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen, (dat is de christenen) Want het heeft die van Macedonië en Achaja goed gedacht 'n gemee ne handreiking te doen aan de armen onder de heiligen, die te Jeruzalem zijn". Bij deze enkele voorbeelden moet ik mij bepalen. Zij liggen zoo maar voor het grijpen in de brieven der Apostelen, en in de „Handelingen der Apostelen" en in het boek „De Openbaring". Het zou ons niet mogelijk wezen ze alle aan te halen. Die beteekenis door God Zelf in dat woord „kadosch" — heilig — gelegd is, om zoo te zeggen, aan ons volk onbekend. Indien wij, bij voorbeeld, van een geloovigen man of vrouw moesten zeggen „Die menschen zijn heilig", zou men verwonderd opzien, en ons ten antwoord geven: „Dat! Heiligen? Maar ze hebben dit of dat leelijk gebrek! Ik zie niets in hen dat ons zou mogen veroorloven hen naast Petrus en Paulus. naast deze of gene „heiligen" te plaatsen!" Dat antwoord wijst op een onwetendheid der Schriftuurlijke beteekenis van het woord „heilig". Men gaat dit voorbij, dat de principieele heiligheid — dat is dus „afgezonderd zijn van 's Heeren dienst" — eigen is aan allen, die het ware, oprechte geloof in Christus deelachtig zijn geworden, en dat hen moet drijven om zich in al de uitingen van hun leven meer en meer „af te zonderen" van wereld- en zondedienst om in God op te gaan.
De Apostel Jacobus zegt (5 : 10) „Mijne broeders neemt tot een voorbeeld des lijdens en der lankmoedigheid de Profeten, die in naam des Heeren gesproken hebben". Zij vormen wat de Hebreërbrief noemt „de wolk der getuigen" waarop wij moeten zien. (12 : 1.) Dat wordt door alle Christenen beaamd. Doch er worden menschen gevonden die verder gaan, veel verder. Zij steken biddende handen uit tot hen, die in 's Heeren rust zijn opgenomen, en smeken om hun voorbede bij God, ja zelfs op hunne directe hulp. „Wij zijn toch zoo onrein door onze zonden", zoo zuchten zij — en dan zijn het nog de meest oprechten onder hen — „Wij zijn niet waard verhoord te worden. Als de heiligen het voor ons vragen, dan zal God uit hun hart aannemen wat Hij zou verwerpen als het van onze onreine lippen tot Hem komt". Zie dat is zoo menschelijk eenvoudig, helder als kristal. Men is verwonderd, dat men er anders kan over oordeelen! Groote mannen zijn er geweest die er zóó tegenover stonden. Ik citeer u een woord van Bernardus van Clairvaux, 'n man die onder de meest invloedrijke van zijn tijd gerekend moet worden, 'n man die het zeker goed bedoelde, doch ten slotte een kind was van de religieuze omgeving, waarin hij leefde. In een preek gehouden op het feest der Apostelen Petrus en Paulus zegt hij het volgende, sprekende van Christus: „Hij is in beide naturen (de goddelijke en de menschelijke) de reinste, die geen zonde gedaan heeft, en in Wiens mond geen bedrog is gevonden. Hoe zal ik derhalve, ik die een zeer groot zondaar ben, het wagen tot Hem te gaan. daar Hij niet reiner en ik niet onreiner zijn kan. Ik moet vreezen te vallen in de handen des levenden Gods. als ik het waag Hem te naderen of mij aan Hem vast te houden, daar een zoo groote klove mij van Hem scheidt, als die tusschen het goede en het kwade. Om die reden heeft God mij die menschen gegeven (de beide Apostelen, waarover de preek liep) welke menschen zondaren waren, en wel de grootste zondaren waren, die in zichzelven en aan zichzelven leeren moesten, hoe zij met anderen medelijden moet hebben " Toen ik dat las vroeg ik mij af hoe het toch mogelijk was, dat 't gevoel aan 'n man als hij — indien ik mij zoo uitdrukken mag — zulke* parten spelen kan. Wij zijn zondaren, onreine menschen voor Gods aangezicht, zoodat de reine God, dus ook Christus in het vleesch op aarde gekomen en nu in de Hemelen troonende, Zich van ons zouden afwenden, tenzij er zielen zouden gevonden worden, gereinigd en nu met Hem in Zijn Vaderhuis vereenigd, die voor ons ten beste spreken Maar wie stond dan voor hen, die nu zalig zijn, op, toen zij zeiven als arme zondaren op aarde leefden? Zij, beide Apostelen, hadden barmhartigheid mogen verkrijgen uit Jezus' mond hier op aarde, zal wellicht iemand tegenwerpen. — Maar die Jezus, die hier op aarde zoo barmhartig was, is Hij nu minder barmhartig dan eertijds? Lezen wij niet in de Schrift: „Christus is gister en heden dezelfde in der eeuwigheid'. Hij verandert niet. Deze die zich nederboog over de vrouw, die 'n zondares was in de stad. Hij die aan den stervenden booswicht op het kruis vergeving schonk, en zaligheid beloofde, is nu nog wat Hij toen was. Hoe was het mogelijk, dat Bernardus, — de heilige Bernardus, zooals men hem noemt — er dien eigenaardigen blik op wierp? Wij herhalen wat we zeiden: Hij was ook in vele godsdienstige dingen, een kind van zijn tijd. Hij leefde in de religieuze atmosfeer zijner dagen Niet het woord van menschen. maar het Woord van God is de lamp voor onzen voet. het licht voor ons pad.
Zij, die ons voorafgegaan zijn in de ruste Gods, zijn onze broeders en zusters, die wij liefderijk moeten gedenken. In hun leven moeten wij ons spiegelen, en verlangend moeten wij uitzien naar den dag dat wij eeuwig met hen vereenigd zullen wezen, en dat wij saam de kroon zullen nemen van ons hoofd, om ze neer te leggen aan den voet van Gods troon en van het Lam, zooals wij lezen in het boek „De Openbaring". Doch vergeten wij niet, dat er slechts een enkel Middelaar is der verzoening er der voorspraak bij God. Jezus Christus onze Heere. het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt !
Uit Open Poort. Nov. '37.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1938

De Klok | 4 Pagina's

,,Allerheiligen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1938

De Klok | 4 Pagina's