Het gevaar van het Syncretisme - pagina 8
Grieken en Romeinen, die daar hebben geleefd en gewerkt. H u n heidense religie was dezelfde als die v a n de andere Kanaanieten en vooral ten tijde van de koningen O m r i en A c h a b is de i n vloed v a n dit Kanaanietisch heidendom op het Tienstammenrijk bedroevend groot geweest. W e denken hierbij aan de enorme propaganda, die Isebel, een dochter v a n de gewezen Astartepriester Eth-baal, voor haar goden maakte onder Israël. D e al eerder genoemde Amarna-brieven, waarin vele godennamen voorkomen, en vooral de opgravingen in Palestina, verschaffen ons bovendien vele gegevens omtrent de heidense religie der volken, waarmede Israël zich i n geen enkel opzicht mocht vermengen. Allereerst dienen we dan vast te stellen, dat we de goden der Kanaanieten niet moeten zien als boze geesten, die men vreesde en op een of andere wijze tevreden wilde stellen om hun verderfzaaiende invloed te weren. Deze angst voor geesten kenden de Kanaanieten niet als andere heidenen. H u n goden werden gezien als persoonlijkheden, die men ver boven zich verheven d a c h t ; die men meende te moeten eren ; wier bescherming en hulp men moest inroepen en op wier vriendschap men hoge prijs stelde. H e t eigenaardige in deze religie is, dat men onder de vereerde goden twee typen had : de mannelijke god Baal, en de vrouwelijke godin Astarte. D e eerstgenoemde nam de hoogste plaats in. A a n B a a l w e r d de vruchtbaarheid toegeschreven. D a t kunnen we ook lezen in Hozea 2 : 4 en 7, en 9 : 1. Tevens blijkt daar al zeer duidelijk, hoezeer de heidense geest der Kanaanieten toen reeds was doorgedrongen tot het denken en handelen v a n het volk des Heeren. W e lezen d a a r : „Ik zal mijn boeleerders nagaan, die mij mijn brood en mijn water, mijn w o l en mijn vlas, mijn olie en mijn drank geven" ( 2 : 4 ) . Baal is hier in de gedachtenwereld v a n de afkerige Israëliet de god der vruchtbaarheid. E n verder : „Zij bekent toch niet, dat Ik haar het koren en de mos't en de olie gegeven heb, en haar het zilver en goud vermenigvuldigd heb, dat zij tot de Baal gebruikt hebbe" (2 : 7). In de klacht des Heeren over Z i j n volk lezen we, dat de dankoffers, de opbrengst v a n de overvloedige oogst in de vorm van goud en zilver, aan Baal worden ten offer gebracht. Laten we er even goede nota van nemen, dat H o z e a hier spreekt tot een volk, dat leeft onder U z z i a , Jotham, A c h a z en H i z k i a , meest vrome koningen (behalve A c h a z dan), in dezelfde dagen als Jesaja. Bedenken we dan, hoe bijvoorbeeld H i z k i a met zijn v o l k op grootse wijze het Paasfeest te Jeruzalem vierde en er heus heel veel godsdienst was in Israël, dan komen we tot de ontstellende ontdekking, dat de kerk i n die dagen w e l in schijn vasthield aan de godsdienst der vaderen, maar dat Gods boetgezanten de ware aard v a n dit volk blootleggen moeten: diep in het hart v a n Israël schuilt de dienst der Kanaanieten, die
8
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 7 juli 1954
Koop de waarheid | 20 Pagina's