Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863)  en zijn betekenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) en zijn betekenis

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. H. Florijn

Onder de predikanten van de negentiende eeuw neemt de nu 200 jaar geleden gestorven ds. L. G. C. Ledeboer een opvallende plaats in. Zowel in de predikantenlijsten van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland, als in die van de Oud Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten wordt zijn naam vermeld. Had Kij dan zo weinig kerkelijk besef of was hij juist principieel in dit opzicht? Wat heeft hij kerkelijk verdeeld Nederland hierin en in andere opzichten nog te zeggen?

Lambertus Gerardus Cornells Ledeboer wordt op 30 september 1808 in Rotterdam geboren als zoon van de vermogende koopman Bernardus Ledeboer, tevens één van de oprichters van het Ned. Zendehnggenootschap en van het Ned. Bijbelgenootschap en Anna Christina van den Ende. Hij doorloopt de scholen vlot; hij heeft ondanks zijn ongeordende wijze van leren een goed verstand en een voorliefde voor gedichten en literatuur. Hij zal gaan studeren, evenals anderen uit het geslacht Ledeboer voor hem, maar hij richt zich op de theologie.

Deze studie wordt in Leiden gevolgd; Lambertus houdt zich er verre van de uitspattingen in zedelijk opzicht waaraan meerdere studenten zich schuldig maken.

Ook in andere opzichten houdt hij zich enigszins op de achtergrond. Studievrienden zijn in die tijd onder meer de bekende historicus G.D.J. Schotel, die in een onuitgegeven autobiografie zich heel wat baldadigheden kan herinneren waar hijzelf en 'Bert' Ledeboer getuige van zijn. Zo is er een hoogleraar die zoals gebruikelijk in het Latijn colleges geeft en dan altijd aan het einde van zijn les de term bezigt: 'Laten we nu afbreken'. Dat is bij de studenten niet aan dovemansoren gezegd, want ze spreken af om een volgende maal de daad bij het woord te voegen. Als de hoogleraar weer zo eindigt, springen de studenten uit de banken en beginnen ze letterlijk alles af te breken. De collegebanken en —stoelen drijven na afloop in het water.

Ledeboer is verder geen bijzonder goede student; jaren later zal één van zijn hoogleraars, J. Glarisse, aan zijn vader, schrijven; 'Dikwerf heb ik hem, toen hij hier was, en zijne studiën in dezelfde onorde dreef, waarin ik zijne boeken in de kasten heb zien staan, gewaarschuwd, teregt gewezen, opgewekt, enz. Maartevergeefs.' Positief is de hoogleraar over de literaire bijdragen voor de Belgische opstand in 1830, een paar pamfletten van zijn hand zien het licht. Zelf trekt Ledeboer er niet op uit. In zijn geschrift leis ter nagedachtenis van L. G. C. Ledeboer schrijft J.T. Bergman dat dit kwam door 'zijne kortzigtigheid'. Bergman deelt in zijn brochure nog wat gegevens over student Ledeboer mee: 'Hij oefende zich aanvankelijk in de studie der oude letteren en andere tot de Godgeleerdheid voorbereidende wetenschappen, inzonderheid ook niet weinig werks makende van de Oosterse taaistudie onder leiding van Van der Palm en meer nog van Hamaker, met wiens Bijbelkritiek hij zich echter moeilijk verenigen kon. Van zijn letteroefeningen strekken onder anderen ten bewijze de volgende regelen uit een brief van zijn academievriend, de toenmalige buitengewone hoogleraar H.E. Weijers, hem enige maanden na Hamakers dood in april 1836 uit Leiden geschreven; 'Hiernevens het stuk dat gij in uw brief uit de boedel van Hamaker hebt terug verzocht. Het ontvangen van die missive deed mij goed, omdat derzelver lezing mij overtuigde dat gij noch mij vergeten waart, noch uw Oosterse studies geheel had afgebroken. Woondet gij hier, ik zou met alle mogelijke ernst er bij u op aandringen om voort te gaan in het beoefenen van die wetenschap.'

Bekering

In 1834' het jaar van de Afscheiding, is Ledeboer proponent. Vier jaar lang bereidt hij zich voor op het predikambt; in 1838 wordt hij in Benthuizen bevestigd. In dit dorp komt het tot een ingrijpende verandering, zelf zal hij er later met de volgende woorden over schrijven in zijn 's Heeren wegen gehouden met eenen alles verbeurd hebbenden londaar (1843): 'Het eerst bepaalde mij de Heere bij rnijn gemis, hoe ik een hemel zocht zonder Christus, hoe ik onwedergeboren was; niet verstond; mijn leven is in Christus verborgen bij God, mijn onmacht niet kende en wat ik anderen geleerd had, zelf moest leren... Ik zag mijn afstand van de Heere en hoe ik zonder Christus' bloed en geest geen gemeenschap met de Vader hebben kon... Drie dagen en drie nachten lag ik te

wachten in die toestand, hulpeloos en reddeloos op Gods geest en Gods bloed... Daarna liet de Heere mij bij het gezicht van schuld om genade roepen, bracht mij bij Ghristi lijden, maar ik was ongered en onverzoend, dood in zonden en misdaden. Ik at of dronk ganselijk niet... Mijn verstand moest gevangen genomen worden, dat moest ik verliezen... De Heere overwon... Het was op een maandagmorgen, dat ik alleen op mijn kamer was, het plekje weet ik, dat ik na alle die worstelingen en afwachtingen in mijn schuld gezet werd en uitroepen moest, gelijk dit maar eens in zijn leven alzo geschiedt, met de tollenaar, die ik zelf daar was: o God, zijt mij arme zondaar genadig. Bekeer mij, mijn vader, mijn moeder, mijn broers en zusters. Amen... Daarop zonk ik ter aarde en meende te sterven en zo de adem uit te blazen. Toen was het uurtje der minnen en werd hier bevestigd, wat er van de tollenaar geschreven staat: En hij ging af, gerechtvaardigd in zijn huis...

Geen zondige gedachte kwam er drie weken (meen ik) in mijn ziel op... Met Christus ontwaakte ik, stond ik op, sliep ik in, ging ik ter ruste dag en nacht. In Zijn drie ambten leerde ik Hem achtereenvolgens onderscheidenlijk kennen. Als Profeet opende Hij mij de Schriften en maakte mijn hart brandende in rnij. Hij onderwees mij gelijk tevoren door Zijn Geest schoon op een andere wijze... Als Hogepriester was Hij tussengetreden bij den Vader, had de schuld verzoend, toegang tot de Vader gegeven, genomen van de Vader, gereinigd wedergegeven; zich in mijn ziel geopenbaard, vrede gegeven met Zijn Vader, de engelen, hemel en aarde... De Heere werd Koning van mijn hart.'

Conflicten

Conflicten blijven niet uit in Benthuizen. Een kwestie rond de verkiezing van ambtsdragers wordt eerst door de classis, daarna door het provinciaal bestuur behandeld. Aan de kerkenraad van Benthuizen wordt meegedeeld dat besluiten volgens de reglementen van de Nederlandse Hervormde Kerk moeten worden uitgevoerd. Het brengt Ledeboer tot een hernieuwd nazien van deze reglementen, die hij eerder ondertekend heeft. Ditmaal is er afwijzing: aan het bestuur wordt meegedeeld dat de kerkenraad zich niet door menselijke inzettingen zal laten binden. Op zondag 8 november 1840 werpt hij zowel de reglementenbundel als de gezangenbundel van de kansel omdat daarin volgens hem leugens staan tegen Gods Woord. Na de dienst worden beide boekjes begraven, terwijl omstanders Ps. 68 vers I en 2 zingen. Daarmee bezegelt Ledeboer zijn lot in kerkelijk opzicht: hij wordt op 13 november 1840 eerst geschorst om daarna op 26 januari 1841 te worden afgezet.

Gijzeling

Van één en ander trekt Ledeboer zich weinig aan: hij gaat door met preken en omdat dit volgens de overheid onwettige bijeenkomsten zijn met meer dan twintig aanwezigen, wordt hij herhaaldelijk beboet. Even lijkt hij een afgescheidene te worden, maar de synode van dit kerkverband weigert de 'vrijheidsaanvraag' tot het houden van diensten bij de overheid te veroordelen en dat geeft bij Ledeboer de doorslag om niet langer met hen op te trekken. De boetes lopen intussen op en omdat Ledeboer die weigert te betalen omdat ze in zijn ogen onrechtmatig zijn, volgt gijzeling: mei 1843 sn de periode van oktober 1843 tot maart 1845 brengt hij in de gevangenis Gravensteen in Leiden door. Hij schrijft er brieven en boeken en weigert het hoofd te buigen.

Hij krijgt ook bezoek. De jonge Jakob Eigeman, die veel later zelf dominee zal worden, maar dan in Dordrecht, gaat naar hem toe. Hij schrijft: 'Ook ik bezocht als kind Ledeboer dikwijls in de gevangenis. Evenals een menigte kleinen, voor wie hij dan ook eenvoudige, maar lieve versjes uitgaf, voelde ik mij tot hem aangetrokken. Door bemiddeling van mijn ouders, die met het grafelijke burgerhoofd en diens echtgenote zeer van nabij bekend waren, verkreeg ik, hoewel nog maar een kind, een 'doorgaande kaart'. Trouw maakte ik daarvan gebruik, terwijl de lieve prediker duizenden malen aan mijn jeugdige ziel arbeidde, met mij bad

en sprak over de dingen der eeuwigheid; maar immer op recht-bevattelijke en weinig omslachtige wijze.' Waarschijnlijk door bemiddeling van zijn familie komt ds. Ledeboer tenslotte vrij. Hij hervat het preken en is volgens ooggetuigen in die tijd 'doodelijk zwak' en ziet er 'uitgeteerd' uit.

Ledeboerianen

Ledeboer preekt weer in Benthuizen. Ook andere gemeenten vragen hem voor diensten en hij, die voor zijn gijzeling ook al eens door gemeenten in Zeeland benaderd was, krijgt eind 1850 opnieuw het verzoek om daar te helpen met de bediening van Woord en sacramenten. Hij ziet een roeping in het verzoek en gaat. Tevens bevestigt hij oefenaar Pieter van Dijke als predikant.

Over de gebeurtenissen daar is hij dankbaar, hij schrijft in een brief: Wat zal ik nu verder kortelijk ulieden meedelen van mij, och! dat het niet mijn werkzaamheden zijn mochten in Zeeland. Dat de opkomsten vele zijn; dat de Heere Jezus, wat ik geenszins ontkennen itkei mag, mij veelszins sis geen dorre woestijn (o nee!) of land van duisternis is. Dat de Heere hier en daar schijnt te werken ook tot bekering en verbinding van het ontbondene en versterking van het verslapte. Bidt voor mij geliefde broeders en zusters! Want dat heb ik hogelijk nodig; en voor het werk Gods, dat hier nog niet afgedaan is. Het zou, zo het niet verhinderd werd, en met Gods raad bestaan kan, kunnen geschieden dat ik alhier een Van Dijke bevestig, die jaren onder Gods bijzondere zegen als oefenaar werkzaam geweest is onder zijn eigen volk en elders te Philipsland (een klein, bijzonder met Gods gunst gezegend eilandje, Jes. 42:4b) en die, destijds aldaar een boer, krachtig in vroegere jaren van achter de ploeg door de Heere geroepen is, en ook door Hem gezegend op een bijzondere wijze in zijn doen, Jesaja 46; IO; die al in vroegere jaren in de gevangenis gezeten heeft om des Heeren Naam, eer en zaak. Ik ben aldaar geweest, gelijk op andere plaatsen alhier.

Vele ongedoopte kinderen heb ik aldaar en elders het doopteken des verbonds mogen toedienen, ouderlingen en diaken hier en daar mogen bevestigen, de gemeentes bezocht en het Avondmaal mogen bedienen.' Er begint zich een soort kerkverband te vormen, dat in de volksmond ledeboerianen genoemd wordt.

Nog ruim tien jaar zal Ledeboer daarin voor gaan, hoewel hij vooral in de Hollandse gemeenten actief is en Van Dijke de Zeeuwse gemeenten dient.

Hij overlijdt op 21 oktober 1863 in Benthuizen, in de plaats waar de gemeente is waarin hij zich van Godswege weet gesteld.

Prediking

Men is het er over eens dat Ledeboer een indrukwekkende persoonlijkheid is geweest. Toch ligt dat indrukwekkende niet in de eerste plaats in zijn prediking.

Zeker, Ledeboer bereidt zijn preken regelmatig grondig voor: bewaard gebleven preekschetsen leggen daar nog getuigenis van af; aan de andere kant kan hij ook schrijven: "Al mijn kennis moet ik onmiddellijk verkrijgen of het is anders niets voor mijn ziel.' Dan is de leerrede vaak een uitstorting van wat in zijn gemoed leeft. Hij is dan niet altijd makkelijk te volgen, de ledeboeriaan ds. N. H. Beversluis zal later schrijven: 'Er was veel hortends en stotends in zijn voordracht en door zijn gesten, welke voortkwamen uit zijn in hoge mate zenuwachtig temperament, wekte hij de spotlust van sommige zijner hoorders.' Meer dan zijn prediking is het zijn levenswandel en omgang met mensen die ontzag wekken. Tot op de straten en in de wachtkamers van het openbaar vervoer spreekt hij de mensen aan en wijst hij ze op het enige nodige dat gekend moet worden. Soms verwart hij door zijn merkwaardige manier van doen, soms wekt het verachting op bij een hoorder, maar er is wel de zekerheid dat hier geen huichelaar aan het woord is. Ledeboers pastoraat is dus indringend te noemen. De brieven die van hem bewaard zijn gebleven, zijn er een bewijs voor, alsook allerlei overgeleverde anekdotes en kernachtige gezegdes. Want hij kan het kort en bondig formuleren, zelfs op rijm, dat is hem altijd al gemakkelijk afgegaan: regelmatig komt men gedichten in zijn brieven tegen.

Het is deze ernst in de omgang met anderen, die met name eenvoudige, onaanzienlijke landbouwers en andere handwerkers aan hem verbindt: zij proeven de oprechtheid achter zijn woorden, achter zijn soms wonderlijk gedrag; terwijl - merkwaardig - daarnaast zijn aristocratische opvoeding en manieren tegelijk een zekere afstand scheppen en een al te grote familiariteit in de weg staan. Daarbij is in deze weinig geletterde kringen met name de erfenis van de Nadere Reformatie niet kwijtgeraakt. Hier wordt de door Ledeboer gepreekte bevinding: Gods verborgen omgang met zijn uitverkoren kerk, herkend: men ziet overeenkomst met de 'oude schrijvers'. De predikant prijst ze aan, citeert ze en wenst eenzelfde boodschap te brengen.

Kerkelijk standpunt

Hoe is het met het kerkelijk standpunt van ds. Ledeboer gele­ gen? In heel zijn kerkelijk handelen probeert hij onverkort en in al zijn consequenties artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis gelding te geven. Daarin staat dat 'de merktekenen, om de ware Kerk te kennen', deze zijn: 'Zo de Kerk de reine predikatie des Evangelies oefent; indien zij gebruikt de reine bediening der Sacramenten, gelijk ze Christus ingesteld heeft, zo de kerkelijke tucht gebruikt wordt, om de zonden te straffen. Kortelijk, zo men zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd.' Op grond hiervan komt hij tot een radicale afwijzing van de Nederlandse Hervormde Kerk van zijn dagen. In dit kerkverband worden allerlei verderfelijke ketterijen en valse leringen verkondigd en getolereerd. Zelfs hebben volgens hem voor velen de drie Formulieren van Enigheid geen enkele autoriteit meer. In velerlei verkondiging wordt Christus verloochend en zijn Zijn wetten verworpen om er menselijke instellingen voor in de plaats te stellen. De sacramenten worden niet bediend 'naar de reinheid des heiligdoms' en er is geen toepassing van de kerkelijke tucht. Op grond van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 28, 29 en 32 heeft de Hervormde kerk dan ook opgehouden kerk te zijn: zij heeft zich afgescheiden van de ware gereformeerde leer, tucht en dienst. Het gaan uit dit kerkgenootschap is dan ook voor Ledeboer geen afscheiding maar een plicht van iedere gelovige. Voor zijn eigen vertrek uit deze kerk spreekt hij in overeenstemming met mannen als ds. H. de Cock dan ook van

uitleiding en van een wederkeer' tot de leer en de tucht van de ware gereformeerde kerk. Nauw hiermee in verband staat dat hij de kerkelijke goederen niet wil loslaten, want deze kerkelijke goederen behoren de ware gereformeerde kerk toe; het hervormde kerkgenootschap gebruikt die wel, maar heeft er geen recht op en God zal ze op Zijn tijd aan de getrouwen terug geven.

Zo'n korte samenvatting van Ledeboers kerkelijk standpunt doet hem niet geheel recht, want het gaat voorbij aan zijn lijden aan en om de breuk van de kerk in zijn dagen. Ledeboer is nooit uit de Hervormde kerk geleid omdat hij erboven staat-, het is bij hem niet gegaan zonder sterk gevoel van schuld. Hij moet volgens zijn eigen woorden als de grootste schuldenaar deze kerk verlaten: de afval en het grote verval zijn niet in de laatste plaats door hem veroorzaakt.

Geen overheidsinmenging

Dat artikel 29 voor hem inderdaad het laatste woord heeft, blijkt verder uit zijn houding ten opzichte van de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk. Kort na zijn afzetting als hervormd predikant sluit hij zich hierbij aan, maar op de eerste synode komt de 'vrijheidsaanvraag' ter sprake. Deze vrijheidsaanvraag houdt in dat men aan de regering vrijheid vraagt om godsdienstoefeningen te houden. De overheid heeft geprobeerd om de beweging van de Afscheiding een halt toe te roepen door de gemeenten te vervolgen. Kritiek van buitenaf drijft haar om een ontsnapping te geven door die vrijheidsaanvraag. Met behulp van individueel getekende adressen kan vrijheid verkregen worden om bijeen te komen als individuen, dus niet als een kerk: een kerkelijke gemeente kan geen aanvraag doen. Verder mogen de bijeenkomsten op geen enkele wijze op kerkdiensten lijken: de sacramenten mogen er ook niet bediend worden en men mag geen aanspraak maken op 'eenige goederen, inkomsten, regten en titels van het Nederlandsch Hervormd, of van eenig ander kerkgenootschap'. Wordt de vrijheid verleend, dan krijgen de aanvragers alleen bestaansrecht

als een burgerlijke vereniging, niet als een kerkelijke gemeente, op grond van een door de overheid en de koning gegeven vergunning. De afgescheidenen gaan hiermee - door de nood en de vervolgingen gedrongen - akkoord, Ledeboer niet. Hij blijft van mening dat een aards koning en een aardse regering geen enkele zeggenschap hebben in de kerk. Daarnaast wordt met de vrijheidsaanvraag afstand gedaan van de naam 'gereformeerd', een naam die volgens Ledeboer aangeeft dat men een voortzetting is van de kerk van de Reformatie, met haar gereformeerde belijdenis, neergelegd in de drie Formulieren van Enigheid, haar liturgische geschriften, haar kerkelijke goederen en de psalmberijming van Petrus Datheen. Vooral aan deze psalmberijming raken de ledeboerianen zeer gehecht. Zijn houding in deze levert ds. Ledeboer veel moeite op. Hij verliest er veel steun door uit afgescheiden kringen en de vervolgingen van de overheid blijven voor hem van toepassing. Het doet hem het hoofd niet buigen, al schrijft hij zelf eens; 'Ik heb die band wel eens willen ontspringen, maar de Heere hield mij telkens terug! En waarom bij al mijn dwaasheden de Heere dit puntje heeft believen te bewaren, is Hem bekend. Hij zal het openbaren op Zijn eigen tijd.'

Geen vrijblijvendheid

Jaren later is het dus geleidelijk gekomen tot de vorming van een 'ledeboeriaans' kerkverband: de bediening van de sacramenten noodzaken Ledeboer en zijn aanhangers hiertoe; ook eist de prediking van het Woord en de uitoefening van de tucht een kerkelijke organisatie die niet alleen vrijblijvend is. Maar zijn standpunten verloochent ds. Ledeboer niet. In zijn handelen blijft hij ernaar streven om de ere Gods boven alles te stellen en zichzelf in al zijn doen en laten daaraan ondergeschikt te maken, tegelijk in het diepe besef dat hij schuld heeft aan het verval van de kerk.

Alleen al dit schuldbesef, gevoegd bij zijn zelfverloochening, maakt hem tot een voorganger die ook een boodschap heeft voor onze dagen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2008

Oude Paden | 64 Pagina's

Ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863)  en zijn betekenis

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2008

Oude Paden | 64 Pagina's