Bij de kansel van: Den Ham
De Meester is daar en Hij roept u'. Deze woorden staan in een steen vereeuwigd boven de noordingang van de hervormde kerk te Den Ham. De kerk is niet echt oud. In 1839 is hij gebouwd tegen de Middeleeuwse toren als vervanging van eenveel oudere kerk waarvan reeds in 1412 melding werd gemaakt in een oorkonde. In 1956 is het bedehuis uitgebreid tot de huidige omvang. De kerk die ooit aan Onze Lieve Vrouwe is gewijd, heeft een oude preekstoel die in de voormalige kerk heeft gestaan. Op de kanseldeur staat het jaar 1628 vermeld. Vanaf die kansel hebben vele dienaren door de eeuwen heen de boodschap verkondigd. Op enkele van die dienaren van het woord willen we nader ingaan.
De eerste predikant die in de Hammer kerk aan de Brink stond was Henricus Lubbertink die Den Ham diende van 159^" tot l603-Henricus was aanvankelijk als pastoor aan de gemeente verbonden sedert 1575 maar omhelsde de gereformeerde beginselen en ondertekende de kerkordening van de provincie Overijssel. Blijkbaar hebben de bewoners van Den Ham Henricus nooit dominee genoemd want in het markeboek wordt zijn vrouw in 1616 ter sprake gebracht als 'de weduwe van wijlen pastoor Lubbertink'. Op de keper beschouwd is de betiteling pastoor (herder) toch ook veel bijbelser dan dominee (heer). Gedurende de ambtsperiode van de derde Hammer predikant Theodorus Venator, die er van 1626 tot aan zijn dood in 1643 stond, kwam de huidige preekstoel in de kerk te staan, uitgenomen het achterschot en het klankbord dat bij de laatste restauratie van de kerk werd aangebracht ter vervanging van wat er eerder toe diende.
De bestuurorganisatie van 1816, waarbij koning Willem 1 naar Engels model hoofd der kerk werd en waarvan Bavius Ynia zei dat toen de hervormde kerk begraven werd die volgens hem in 1795 gestorven was bij de komst van de Fransen in ons land, bracht veel gemeenten die een rechtzinnige kerkenraad hadden
in problemen. Dat was ook het geval in Den Ham. De kerkenraad had na het vertrek van ds. L.A. van Nes naar Bentheim in 1828 een beroep uitgebracht op ds. J.W. Henschen die sinds 1817 predikant was in Schuttorf een dorp in de graafschap Bentheim. Vermoedelijk had ds. Van Nes de kerkenraad van zijn oude gemeente op hem geattendeerd. De graafschap Bentheim had al sinds jaren nauwe verbinding met ons land. Vandaar ook dat er wel predikanten vanuit het graafschap naar ons land kwamen en omgekeerd. Ds. Henschen nam het beroep naar Den Ham aan maar de dag van vertrek naar het Sallandse dorp is nooit gekomen. De classis ging optreden. De consulent uit Hellendoorn en een ringcollega uit Ommen die de Groninger richting waren toegedaan, wilden dit beroep ongedaan maken. Ze kregen er lucht van dat ds. Henschen bepaald geen aanhanger was van hun richting. Eerder het tegendeel. Het kerkelijk leven in de graafschap Bentheim werd in die dagen gekenmerkt door een Schriftuurlijk-bevindelijke inslag. De bekende Bernardus Moorrees (1780-1860) heeft in zijn levensbeschrijving e.e.a. onderstreept. Hij wees daarbij ook op Geesjen Pamans die daar woonde en haar bevindelijke boeken die door Bentheimse predikanten werden aanbevolen. Vandaar dat de ringpredikanten het beroep op een rechtzinnig predikant ongedaan wilden maken. Hij zou wel eens een gevaarlijk concurrent voor hen kunnen zijn. Kortom, de vijandschap tegen de leer die naar de Godzaligheid is lag bovenop hun beraadslagingen. Ze wisten de scriba van de classis voor hun karretje te spannen om dit te realiseren. Advies werd o.m. ingewonnen bij de beruchte, invloedrijke dr. G. Benthem Reddingius uit Assen die een uiterst negatief oordeel over ds. Henschen gaf. Benthem Reddingius gaf vier jaar later samen met ds. Brouwer een geschrift uit waarin hij schreef dat de hemel hen zou mogen bewaren dat de drie formulieren regel van het geloof zouden worden in de kerk. Hendrik de Cock noemde hem 'zogenaam gereformeerd predikant van Assen' en een wolf die de schaapskooi van Christus aantastte. Deze Benthem Reddingius vermeldde dat Henschen een 'ouderwetschen mijstieken prediktrant' had en vooral begeerd werd door 'dweepachtige lieden'. Hij eindigde zijn negatieve getuigenis met de woorden: 'Hartelijk wensche ik, dat de pogingen, welke men moge aanwenden ter voorkoming van de onheilen, wel zullen gelukken'. Koning Willem I ondersteunde deze actie met een disprobatie op het beroep. Henschen moest door dit koninklijk schrijven in het graafschap Bentheim blijven, hoe graag hij ook naar Den Ham had overgekomen.
De kerkenraad moest verder. Een beroep werd uitgebracht op kandidaat Hendrikus Lambertus Caspar Everhard Bakker. Deze zoon van een vrijzinnig predikant ontplooide zich als een vertegenwoordiger van de Groninger Richting. Precies wat de classis en de heersende kerkbesturen wensten. Hij bleef in Den Ham tot aan zijn dood in 1866. Geen wonder dat daardoor in Den Ham de afscheiding stevig voet onder de grond kreeg. Bakkers opvolger dr. A.G. Boon was eveneens vrijzinnig. Daarna keerde het tij, want de in 1872 beroepen predikant H. Hasselman uit Heukelum die overkwam naar Den Ham was de gereformeerde richting van harte toegedaan. Hij diende Den Ham tot aan zijn vertek naar Veenendaal in 1878 vijfjaar. In een gedachtenisrede die hij hield bij zijn 25" jarig predikantschap zei Hasselman dat hij node het beminde Zuid-Holland verliet 'voor het toen liberale Den Ham in Overijssel, waar ik wederom aan het oude Evangelie, naar de opvatting onzer belijdenis, ingang mocht verschaffen. Onder veel strijd, maar met niet geringen zegen, mocht ik hier arbeiden. totdat het door vele uitmuntende Evangeliedienaren vermaarde, de waarheid liefhebbende, maar met vele geestelijke krankheden worstelende Veenendaal mijn diensten begeerde'. De bakens waren met de komst van ds. Hasselman verzet. In Den Ham mocht weer gepreekt worden naar Schrift en belijdenis.
Een van Hasselmans opvolgers was ds. K. Havinga. Hij diende tweemaal Den Ham, namelijk van 1886 tot 1889 en van 1891 tot 1894-Tussen die periode was er geen predikant geweest in Den Ham zodat hij in zijn eigen vacature terug beroepen werd. Iets dat in de hervormde kerk ongebruikelijk is. Kornelis Havinga behoorde van huis uit tot een afgescheiden gemeente, maar onder invloed van de prediking van Kohlbrugge koos hij er voor om hervormd predikant te worden. Deze keus werd gewekt vanwege een opmerkingdie prof. dr.J. Cramer op college in Groningen maakte. Hij maakte Kohlbrugge belachelijk en wekte hilariteit bij studenten door Kohlbrugge's opmerking te lanceren; 'In Christus is mijn verrotte ik zo fris als een cederplant'. Het dreef hem de geschriften van de Elberfelder doctor in en het bracht bij hem een radicale geestelijke omkeer te weeg. Hij diende achtereenvolgens de gemeenten Daarle (1882-1885) Zwartsluis (1885-1886), Den Ham (1886-1889) Zui-Ien(l889-l89l), Den Ham (1891-1894), Andel (1894-1900), Oud-Beijerland (1900-1904) en Hattem (1904-1910). Havinga's vrouw heette Heike Haan. Samen met haar man droeg zij zorg voor nicht Titia omdat haar ouders naar Amerika waren geëmigreerd. Titia Haan trouwde met de boerenzoon Hermannus Miskotte. Het eerste kind dat Hermannus en Titia kregen noemden ze naar Titia's pleegouders. Kornelis Heiko Miskotte werd zijn naam. Niemand anders dan de latere hoogleraar K.H. Miskotte, Nederlandse pleitbezorger van de dialectische theologie van Karl Barth. Die vernoeming zullen Kornelis Havinga en Heike Haan wel aardig hebben gevonden. Het pleitbezorgen van de theologie van Barth hebben Titia's pleegouders niet meer meegemaakt. Ze zouden het ook niet hebben kunnen meemaken...
Ds. Havinga werd opgevolgd door IJme Doornveld die vanuit Loon op Zand overkwam naar het Sallandse dorp. Hij stelde een wekelijkse bidstond in zoals hij in zijn vorige gemeente gewend was. Op vrijdagavond kwam de kerkenraad wekelijks bij elkaar. Er werd over de Romeinenbrief gemediteerd, gebeden en met elkaar gesproken. Hij heeft ook zijn best gedaan de jaarmarkt die in Den Ham gehouden werd af te schaffen. De jaarmarkt kreeg steeds meer een kermisachtige uitstraling. Zijn pogingen gelukten. Vlak voor zijn vertrek naar Ouddorp in 1898 werd de jaarmarkt afgeschaft. Hij heeft zich ook ingezet om onder bepaalde gezinnen gedrukte leerredenen te verspreiden om het lezen en onderzoeken van Gods Woord te bevorderen. Hoewel de preken van Doornveld niet verschenen in de serie Tot de wet en de getuigenis, voorloper van de serie Genade voor genade maar in het confessionele Van goedertierenheid en recht, doen zijn preken aan kracht en bevindelijkheid niet onder voor die van eerstgenoemde. Bekend is zijn arbeid om het Schots p uriteinse erfgoed onder de aandacht te brengen. Met C.B. van Woerden sz. vertaalde hij Beproeving en zegepraal des geloofs van Samuel Rutherford en helemaal zelfstandig Het kromme in het levenslot van Thomas Boston in het Nederlands.
Dr. W.J.M. Engelberts (1868-1940) diende Den Ham van 1899 tot 1905-Hij kwam van Bergschenhoek en vertrok naar Amsterdam. Hij was het die een dissertatie schreef over Willem Teellinck die wel de vader van de Nadere Reformatie wordt geheten omdat hij de eerste was die een geschrift schreef dat voldoet aan de kenmerken van die beweging. Engelberts wieg stond in Elberfeld omdat zijn vader daar als huisonderwijzer les gaf in de Franse taal ten tijde dat dr. H.F. Kohlbrugge daar diende. Zijn vader schreef nog een brochure waarin hij het opnam voor Kohlbrugge die beschuldigd werd van antinomianisme. Ook deed vader Engelberts die zeer kunstzinnig was vanuit Utrecht - waar hij op latere leeftijd theologie ging studeren-een zelfgemaakt schilderij aan Kohlbrugge kado waar deze hem zeer erkentelijk voor was. Kohlbrugge schreef terug 'Uw goed schilderij zal tusschen een paar andere goeden eene plaats hebben als een liefelijk souvenir van de fatsoendelijke wijze, waarop u een blijk van erkentelijkheid liet toekomen aan hem, die niets weet dan dat hij zich van zijnen plicht gekweten heeft omtrent zijnen naaste; wat dank kan ik anders mijnen God brengen, die mij uit vele benauwdheden gered en mij steeds raad gegeven heeft in veel radeloosheid en Zich mijner vaderlijk en koninklijk aannam, als, zooveel mij bekend was, niemand zich om mij bekommerde. Die trouwe God zij ook met u en uwe kinderen en verrasse u met allerlei heilsbeloften, die Hij alleen waar te maken heeft'. Willem Jodocus Matthias was een kleuter toen zijn vader die brief ontving. Zijn vader die predikant werd in Nieuw-en St. Joosland, IJzendoorn en Ommen heeft hem in zijn eerste gemeente bevestigd, maar maakte niet meer mee dat zijn zoon zich aan Den Ham verbond. Van W.J.M. Engelberts weten we dat hij in het spoor van zijn vader en Kohlbrugge ging. In zijn dissertatie over Teellinck heeft hij geen kritiek uitgeoefend op de Nadere Reformatie zoals later wel is gebeurd. Eerder het tegenovergestelde. Het is de moeite waard de auteur zelf aan het woord te laten: 'In de zeventiende eeuw kwam er onder het Protestantisme in ons vaderland eene richting op, bekend onder de naam van Piëtisme. Zij was eene reactie tegen het dogmatisme, waarin velen waren ingedommeld, die zich te goed deden op hetgeen te Dordt was vastgesteld, en, die eenzijdig op de leer zagen, zonder genoegzaam op het leven te letten. En-immers wat baat ook de beste leer, als zij niet wordt omgezet in het leven! Voor dat euvel begonnen de oogen hoe langer hoe meer open te gaan en de verdienste van het Piëtisme is juist geweest, dat het kwam met de leuze; niet alleen gezond in de leer, maar ook in het leven, op de practijcke der godtsaligheydt'. Van deze richting was Willem Teelinck een uitnemend voorloper (...) Dat dit Piëtisme tenslotte verwaterd is, dat het hier is opgegaan in mysticisme, elders in een methodisme, hetwelk vreemd is aan het beginsel der vrijheid dat het Protestantisme vertegenwoordigt, waarvan zelfs heden ten dage in ons vaderland de invloeden merkbaar zijn, dit alles mag niet op het goede streven van velen dier 'practizijns' een blaam werpen, daar het juist mede door hun invloed is, naar het mij voorkomt, dat het streng zedelijk karakter van het Calvinisme is bewaard gebleven, toen het zich dreigde te verliezen in leerheiligheid'.
Engelberts werd opgevolgd door ds. G.B. Holland die Moerkapelle in 1905 verwisselde met Den Ham. Ruim zeven jaar diende hij de gemeente. Tenslotte vertrok hij naar Driesum. In zijn tijd (1909) richtte de kerkenraad een hervormde scholen-vereniging op. Ds. Holland weigerde namelijk samen te werken met de gereformeerden die verzochten om samen te werken om tot een christelijke school te komen. Wie met de prediking van ds. Holland bekend is zal begrijpen dat hij moeilijk kon samenwerken met de activistische Kuyperianen. De stoere Kohlbruggiaanse taal die zijn prediking kenmerkte liet zich niet verenigen met de neo-gereformeerden. Dus ook niet het christelijk onderwijs aan de kinderen. Enkele maanden voor zijn vertrek naar Driesum opende hij de nieuwe school en hield hij in de kerk op I juni 1912 een preek over Psalm 7^ = 4 = 'Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des HEEREN en Zijn sterkheid en Zijn wonderen die Hij gedaan heeft'. Een prachtige tekst bij zo'n gelegenheid. Trouwens ook om de geschiedenis rondom de kansel van hervormd Den Ham mee te besluiten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2010
Oude Paden | 44 Pagina's