Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Engeltje van der Vlies

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Engeltje van der Vlies

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leven van (on)vroom Bedrog

Dr. H. Florijn

Het is in een van zijn gesckriften dat de bekende Amsterdamse prediker Woutherus Bekker een merkwaardige opmerking maakte. Volgens kem was Ket wel mogelijk dat Engeltje van der Vlies zonder eten kon leven, maar leven zonder te zondigen, kon zij niet. De tijd keeft Bekker op een verrassende wijze, en anders dan kij gedackt zal kebben, in ket gelijk gesteld.

Engeltje van der Vlies werd op 20 augustus 1787 in Schiedam geboren. Ze was de dochter van Frederik van der Vlies (1819) en Johanna Rijnbende (1763-1830) en haar ouders behoorden zoals men dat toen noemde tot de 'lieden van geringe stand'. Engeltje groeide op, maar was ziekelijk in haar jeugd: zij had last van stuipen en buikpijnen. Ouder geworden moest zij een baan gaan zoeken en in 1805 kreeg zij een betrekking bij een zekere J. Hofman in haar woonplaats als werkmeisje, en driejaar later werd zij dienstmeid bij ds. Izack Hoek, predikant in Pijnacker, zijn derde gemeente. Ds. Hoek stond goed bekend onder de rechtzinnigen. Hij was een verklaard en standvastig aanhanger van de rechtzinnige leer, zoals de door hem nagelaten geschriften aantonen. Dit waren voornamelijk leerredes en ze werden pas zo'n twintig jaar na zijn dood uitgegeven, maar ze zijn het lezen nog wel waard. Met het verstrijken van de jaren kostte het ds. Hoek steeds meer moeite om zijn ambtswerkzaamheden te verrichten in verband met een toenemende zwakheid en hij zag zich genoodzaakt om op I juni 1814 emeritaat aan te vragen. Nog hetzelfde jaar, op 26 oktober, overleed hij. In totaal is ds. Hoek drie maal gehuwd geweest. Hij stierf echter als weduwnaar en had behalve een zoon, Jacobus Hoek, die in 1835 als predikant van De Lier zou overlijden, twee dochters en dan nog als dienstmeid Engeltje.

Zenuwtoeval

Met Engeltje ging het niet zo goed. Uiteraard leefde zij mee met haar ouderlijk huis en toen zij in 1811 hoorde dat haar broer in de loting was gevallen om als

soldaat mee te trekken met het leger van Napoleon, kreeg zij een zenuwtoeval. Het waren deze toevallen die vanaf die tijd zouden blijven terugkeren. Nadat in 1814 ds. Hoek was overleden, vertrok Engeltje niet, maar ging zij in dienst bij diens dochter Elisabeth Hoek, in Pijnacker beter bekend als 'juffrouw Stoorvogel'. Daar gebeurden vreemde dingen. Want het was in deze jaren bij juffrouw Stoorvogel' dat de eetlust van Engeltje van der Vlies begon te verminderen. Vanaf maart 1818 leefde zij alleen nog op karnemelk, met soms ter afwisseling een stukje vis of wat vlees en een beetje salade, maar daarna nam zij geen voedsel meer tot zich. En vanaf maart 1822 wilde ze ook niet meer drinken. De zenuwtoevallen bleven aanhouden, maar konden dankzij een ijverige toepassing van warme voetbaden bestreden worden.

Bezienswaardigheid

Dankzij haar aanhoudende vasten werd Engeltje van der Vlies een bezienswaardigheid. De mensen waren nieuwsgierig en ze zochten haar op, vaak met achterlating van kleine geschenken of ook wel geld. Haar geval was overigens niet uniek: in de zeventiende eeuw was er al eens eerder een vrouw geweest die het zonder voedsel stellen kon, een zekere Eva van Vliegen, maar deze vrouw, aanvankelijk hoog geëerd, werd later ontmaskerd als een notoire bedriegster. Was Engeltje dat ook? De vele duizenden bezoekers die haar bezochten, meenden van niet, de medische wetenschap had zo haar twijfels. Vandaar dat door de 'Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht' Engeltje aan een onderzoek werd onderworpen. Ze ging schoorvoetend akkoord en werd vervolgens van II november tot 9 december 1826 dag en nacht bewaakt door vier vrouwen. De vrouwen maakten een nauwkeurig verslag van hun bevindingen en konden de ongerustheid bij de onderzoekers wegnemen, want inderdaad, het was een feit: Engeltje leefde geheel zonder eten en drinken. Het zal duidelijk zijn dat de uitslag van dit officiële onderzoek de toeloop van nieuwsgierigen alleen maar deed toelopen. Daarbij was Engeltje geen onaangename verschijning, integendeel, ondanks het vasten zag ze er goed uit. En ze droeg haar lot gelaten, om niet te zeggen: blijmoedig.

Ds. Van Koetsveld

Een van degenen die haar na de test bezochten, was ds. CE. van Koetsveld. Hij was in 1835 predikant van de gemeente te Berkel en Rodenrijs geworden en als gevolg daarvan kwam hij regelmatig op bezoek bij de predikant die toen in Pijnacker stond. namelijk ds. De Jong. Deze predikant moest niet veel hebben van juffrouw Hoek of Stoorvogel en haar dienstmeid. Beiden kwamen niet bij hem in de kerk, hij was te 'licht' en juffrouw Hoek las tijdens de diensten voor uit de nagelaten preken van haar vader, die zij in handschrift bezat. En inderdaad, dat waren gegronde, rechtzinnige preken. Van Koetsveld zocht Engeltje op en schreef: 'Zij woonde in een van die dorpshuisjes, waarvan men op het oog zeggen zou, dat zij voor de Akka's of enig ander kleiner mensenras zijn gebouwd. Het achterkamertje, waar Engeltje zat en ook sliep in een bedstede, was wel niet groot en daarbij laag van verdieping; maar zag er toch gezellig uit. Op de achtergrond was een venster, voor den binnenkomende (ik zie het nog) aan de rechterzijde. Dit venster was altijd open en Engeltje zat er met haar tafeltje voor, als om zich met de lucht te voeden.' Ook op Van Koetsveld

kwam zij niet over als een vrouw die gebrek leek en het slecht had: 'Zij zag er niet uit alsof zij door het langdurig vasten was vermagerd. Ze had een eenvoudig, goedig gezicht; alleen wat bol en bleek, zodat hij, die er niets van wist, haar voor een kraamvrouw houden kon of voor een herstellende kranke, die voor het eerst opzat. Zij verdeelde haar aandacht tussen haar breikous en de bezoekers, schoon zij tot dezen niet meer sprak dan nodig was. Die gedurige herhaling werd dan ook vervelend. Al beviel mij de toon van juffrouw Hoek niet bijzonder. Ik sprak meermalen met beiden en kon het bijna rnijn buurman niet vergeven, dat hij zo weinig belang in Engeltje scheen te stellen en zo twijfelachtig over haar vasten sprak, zeker om die oude preken van ds. Hoek, die de mensen uit de kerk hielden!'

Prenten

Men vond het in deze tijd nodig om prenten van Engeltje te verspreiden. De opdrachtgevers zagen haar blijkbaar als een soort curiositeit en in 1827 werd men voor zestig cent de trotse bezitter van haar afbeelding. Kocht Van Koetsveld er ook een? Een antwoord op die vraag blijft uit. Hij vervolgde de geschiedenis en schreef: 'Engeltje werd ziek, en daar mijn collega zich weinig met haar bemoeide, rekende ik mij gerechtigd, dit zeldzame geval bij mijne pastoralia te annexeren. Zij verzwakte zichtbaar. Aan medicijnen viel natuurlijk niet te denken, daar de onderhuidse inspuitingen nog niet bekend waren. Of dit haar geluk was of haar ongeluk, laat ik daar. Maar zeker is het, dat nu ieder, geleerden en ongeleerden, het einde verwachtten, waarop ik haar dan ook zocht voor te bereiden door toespraak en gebed. Maar het scheen bijna overbodig. Zij was recht christelijk gestemd en tot Sterven bereid. Toch was zij dankbaar voor rnijn bezoek; maar kwam mij, toen ik wat verder doorsprak over haar levensloop, wat gesloten, ik zou bijna zeggen achterhoudend, voor. Maar misschien beeldde ik het mij alleen in. 't Is mij meer voorgekomen.'

Ds. De Jong liet zich nog steeds niet veel gelegen liggen aan de beide vrouwen, aldus Van Koetsveld: 'Collega de Jong liet haar aan mijne pastorale zorg over en maakte mij bijna knorrig door alleen de schouders op te halen, wanneer ik mij op mijn patiënte beroemde. Want even als de geneesheer, die hart voor zijn vak heeft, verlustig ik mij altijd in iets nieuws en vreemds bij mijn praktijk. Intussen kwam Engeltje, tegen aller verwachting, weer wat bij en herstelde zelfs geheel; natuurlijk zonder de 'versterkende middelen, ' waar de Haagsche armen alles van wachten, vooral wanneer zij ze missen. Ik hoorde haar herstel; maar zonder haar meer te zien; want om dringende gezondheidsredenen had ik Berkel moeten verlaten.'

Afgescheiden

In 1838 werd Engeltjes afbeelding opnieuw verkocht. Het was nodig, want met de opbrengst kon men dit van ziekte herstelde menselijke monument zonder eetlust des te langer in stand houden, zo zullen de vervaardigers wel gedacht hebben. Ook 'haar' kerk toonde zich royaal. Engeltje was namelijk afgescheiden geworden en ze had zich aangesloten bij de gemeente te Delft. De classis van de afgescheiden gemeenten gaf haar wekelijks twee gulden als uitkering, en er werd ook voor haar gecollecteerd. Geestverwanten werden erop gewezen dat haar portret te koop was en zo rooide Engeltje het allemaal in financieel opzicht heel behoorlijk. De tijd verstreek en Engeltjes gezondheid leek alleen maar vooruit te gaan. Zoals Van Koetsveld schreef: 'De etenden gingen de vastende voor. Eindelijk stierf ook juffrouw Hoek, door een kring van vromen omringd.' Het nieuwe was er in de laatste jaren wel wat afgegaan, maar toch was de zaak in stand gebleven. Van tijd tot tijd kwamen er nog altijd rijke en gulle bezoekers. En daar de omstandigheden dezelfde bleven, kon Engeltje niet als een gewoon mensenkind gaan leven, maar moest zij zich als een merkwaardigheid laten bekijken.

En zo vonden de boerenmensen, bij wie juffrouw Hoek haar kamers had gehad, er nog genoeg voordeel in om de zaak aan te houden en daarvoor Engeltje de vrije inwoning en nodige verzorging te verlenen.'

Sterven

In het jaar 1853 werd Engeltje opnieuw ziek. Het zou haar laatste ziekte zijn. Op 23 december 1853 overleed ze in haar woonplaats Pijnacker. Twee wetenschappers, namelijk professor De Riemer en dokter Stipriaan hadden gemeend er op in te moeten spelen door haar lijk in voorraad op te kopen. Ze wisten zich daarin gesteund door de geneeskundige commissie van Zuid-Holland, die het goed had gevonden onder voorwaarde dat zij bij de lijkschouwing tegenwoordig mochten zijn. Direct na haar overlijden werd haar lijk dan ook onderzocht door de Geneeskundige Commissie, die nu door nauwkeurig anatomisch onder­ zoek zou te weten komen hoe de natuur langs een anderen weg dan door de gewone voeding het weefsel van het menselijk lichaam zo vele jaren lang in wezen kon houden. Van Koetsveld: 'Het begon met het ontkleden en wegen van het lijk, zeker om te weten of het in de laatste tijd in gewicht was afgenomen. Toen begon de ontleding, inzonderheid waar het hier het meest op aan kwam, van maag en ingewanden. Aller ogen volgden elke beweging van het ontleedmes... Maar op eens ging het ontleedmes als een signaal in de hoogte... want, de karnemelk met grutjes, ten dele nog onverteerd, kwamen uit de ingewanden te voorschijn, als het corpus delicti dat het vroom, of gewis niet vroom bedrog bewees!' De ontsteltenis was groot, de woede eveneens. Van Koetsveld: 'Op de dode te toornen, gaf niet veel; maar de toorn ontlastte zich op de levenden. De chirurg vloog op de man aan, schudde hem vrij onzacht en dreigde hem dadelijk de politie te zullen ontbieden en de zaak voor de rechtbank te brengen. Maar de man viel op de knieën en de vrouw vouwde de handen. Zij waren maar arme mensen, die van de voordeeltjes moesten leven. Juffrouw Hoek had 't hun geleerd, en gezegd, dat het geen zonde was en zij er geen kwaad mee konden...Ten slotte begreep de Geneeskundige Commissie, dat niets beter bedekt dan het graf. De dode had dus aan haar bedrog ten minste een spoedige begrafenis te danken, zonder dat verder haar lijk werd geschonden. Zo min mogelijk werd haar naam meer genoemd. Men is toch niet graag bedrogen, en dan zo vele jaren lang!'

Bedrog

Evenals haar zeventiende-eeuwse voorgangster was dus ook Engeltje van der Vlies een bedriegster gebleken. Zeker is het bij de vromen uit de streek ingeslagen als een bom; ook Van Koetsveld was van streek, hij schreef: 'Treurig was ik te moede, toen ik voor jaren, nog niet al deze bijzonderheden, maar toch de uitkomst zelve hoorde. Was dan de gehele geschiedenis niet anders geweest dan een listig gesponnen bedrog, en juffrouw Hoek met Engeltje waren dan voorbeelden van de grofste huichelarij, voortgezet tot in den dood? Ik kon het niet geloven.' Hij beschouwde de kwestie van alle kanten, maar vond toch geen afdoend antwoord. Van een ding was hij echter wel overtuigd, namelijk van het volgende: 'Toch rustte op deze vrouwen en allen die haar navolgden het zware oordeel dat Nathan op David toepaste: "Gij hebt de Naam des HEEREN doen lasteren".'

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2010

Oude Paden | 44 Pagina's

Engeltje van der Vlies

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2010

Oude Paden | 44 Pagina's