Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jan Adam ten  Bokkel Huinink (I8II - I866)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jan Adam ten Bokkel Huinink (I8II - I866)

36 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enkele aanvullingen op zijn levensgeschiedenis

B. Hooghwerff

Het zal iedereen die ziek bezighoudt met historisch onderzoek enpubhcatie van verzamelde gegevens overkomen: Na verschijning van een boek of artikel komt nog nieuw materiaal tevoorschijn.

In 2008 verscheen De beloofde dominee - Uit het leven van ds. D. Bresser en zijn geestverwanten. In dit boek is ook een hoofdstixk opgenomen over ds. J.A. ten Bokkel Huinink, een predikant met wie ds. Bresser nauw bevriend was en die ook behoorde tot de vrienden van ds. L.G.C. Ledeboer.

Enige tijd na verschijning van het boek kwam ik in een antiquariaat een mij onbekende levensbeschrijving tegen: Levensbeschrijving van Johannes Jacobus van Wijk, in 1908 uitgegeven te Utrecht bij L.

Masselink. Tot mijn verbazing trof ik bij het doorbladeren van dit boek de naam van ds. Ten Bokkel Huinink aan. Voor de prijs hoefde ik het niet te laten (één euro) en het boek verwisselde van eigenaar. In dit artikel zijn de aanvullende gegevens verwerkt.

Afkomst en studie

Jan Adam ten Bokkel Huinink werd op 13 februari 1811 in de pastorie van Winterswijk geboren. Hij was de jongste telg in het gezin van Salomon ten Bokkel Huinink en Anna Lindeman. Jan Adam werd al op zeventienjarige leeftijd wees. Uit wat hij later in de familiebijbel optekende, blijkt dat hij voor zijn moeder niet zonder hoop was: 'Zo ik hopen en geloven mag in den Heere ontslapen te Winterswijk den 27 April 1828'.

Over zijn vader, die in 1826 overleed, laat hij dan in die zin niets blijken. Als vijftienjarige jongen schreef Jan Adam na het overlijden van zijn vader een gedicht dat hij waarschijnlijk bij de begrafenis voorgelezen heeft.

Het gedicht ademt de sfeer waarin hij opgroeide. Het is doortrokken van de geest van de Verlichting:

"k Zal nooit dien braven man vergeten, die door 't veredelen van mijn geest, mij lust tot deugd heeft ingeschapen, mij meer dan vader is geweest.

Hoe minzaam wees hij op mijn fouten, hoe spoorde hij tot deugd mij aan, dan voelde 'k weer mijn hart als 't zijne voor Godsdienst, deugd en braafheid slaan.

De eerste beginselen van het Latijn werden Jan Adam bijgebracht door zijn vader. Na diens overlijden zette hij de studie voort bij ds. Entink te Bredevoort. Vanaf begin 1827 kreeg hij onderwijs aan de Latijnse School te Doesburg. In augustus 1830 vertrok hij naar de academie te Utrecht, waar de professoren Heringa, Bouman en Royaards zijn leermeesters waren.

Het eerste jaar kwam er echter niet veel van studeren. Van oktober 1830 tot september 1831 was hij onder de wapenen. Hij diende als jager, 'tijdens de Belgische Onlusten met de Utrechtsche Studenten uitgetrokken zijnde'. In die kwaliteit nam hij van 2 tot 12 augustus 1831 deel aan de Tiendaagse Veldtocht.

Met een van zijn medestudenten ontstond een hechte vriend-

schap. Dirk Bresser, afkomstig uit Hoogeveen en opgegroeid in een vergelijkbaar milieu als Jan Adam, was eveneens in 1830 zijn studie theologie in Utrecht aangevangen. De vriendschap tussen beide studenten zou hun leven lang bestendigd blijven en op een bijzondere wijze worden verdiept. In 1836 vierde de Utrechtse universiteit haar tweede eeuwfeest. Op de avond van 16 juni namen de studenten deel aan een optocht, die de optocht voorstelde van het Nederlandse leger naar Oostende op 2 juni 1600, een dag na de overwinning bij Nieuwpoort in België.

Dirk Bresser vervulde de rol van Sir William Edmund, kolonel van de Schotten. Hij voerde het bewind over een 'detachement Schotten' waartoe naast veertien andere theologische studenten ook Jan Adam ten Bokkel Huinink behoorde.

In hetzelfde jaar, 1836, voltooiden beiden hun studie. Bresser werd kandidaat gesteld en nam een beroep aan naar het Zuid-Hollandse Nieuwpoort. Met

Ten Bokkel Huinink ging het echter anders. In 1836 legde hij geen proponentsexamen af. Zelf schreef hij daarover: 'Hoewel eerst door opgedaan gemoedelijk bezwaar en opzien tegen het Leeraarsambt, den 2den Augustus 1838 voor het Provinciale Kerkbestuur van Overijssel te Zwolle het Proponents examen over mij is afgelegd.'

Het is zeer waarschijnlijk, dat de blinde zielsogen van Jan Adam in deze periode zijn geopend. Van een deugdzame student werd hij een verloren zondaar voor God. Het scheen hem onmogelijk om in het ambt van herder en leraar te kunnen dienen.

Eerste gemeente: Sprang

Nadat hij in 1838 beroepbaar was gesteld, duurde het nog twee jaar voordat hij daadwerkelijk een beroep ontving. Er waren wel pogingen aangewend door gemeenteleden en enkele kerkenraadsleden in zijn geboorteplaats Winterswijk om hem daar beroepen te krijgen, maar zon­ der het gewenste resultaat. Ten Bokkel Huinink werd in september 1840 beroepen te Sprang in Noord-Brabant. Hij nam dit beroep aan en werd op 21 maart 1841 door zijn vriend, ds. D. Bresser uit Nieuwpoort, in deze gemeente tot predikant bevestigd met I Thessalonicenzen 5 vers 12 en 13a. De consulent, ds. H.J. den Boer te Loon op Zand, had 'na vriendelijk verzoek, de Bevestigings-leerrede' aan Bresser afgestaan. Ds.

Ten Bokkel Huinink deed intrede met Markus 16 vers 15b: 'Predikt het Evangelie.' Inmiddels was Ten Bokkel Huinink op 15 oktober 1840 in het huwelijk getreden met zijn nicht Anna Hendrika Lindeman.

Waarschijnlijk in zijn eerste gemeente heeft de Heere krachtig doorgewerkt in het hart van Ten Bokkel Huinink. Als middel hiertoe werden kinderen des Heeren gebruikt, die in de Nederlandse Hervormde Kerk gebleven waren en niet ophielden voor hem te bidden.

Veenendaal en Berkel en Rodenrijs

In 1846 vertrok de predikant naar Veenendaal. Hij nam afscheid van Sprang met I Johannes 2 vers l8a: 'Kinderkens, het is de laatste ure.' In Veenendaal werd hij bevestigd door zijn ambtgenoot F.C. van den Ham met Hebreeën 13 vers Ij. Het eerste gedeelte van het volgende vers (l8a) nam ds. Ten Bokkel Huinink als uitgangspunt voor zijn intrede: 'Bidt voor ons.' In 1851 nam hij een beroep aan naar Berkel en Rodenrijs. In de afscheidsdienst op 16 februari bepaalde ds. Ten Bokkel Huinink de gemeente van Veenendaal bij Openbaring 3 vers 3a: 'Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u.'

Over zijn komst naar en verblijf in Berkel en Rodenrijs is het een en ander meegedeeld door kinderen des Heeren, die een levensbeschrijving nalieten. Dergelijke geschriften zijn in de eerste plaats waardevol wat betreft hun geestelijke inhoud, maar bevatten vaak ook unieke gegevens die kerkhistorisch gezien interessant zijn.

Er zijn drie bronnen die mededelingen bevatten over de periode waarin ds. Ten Bokkel Huinink de gemeente Berkel en Rodenrijs diende. Allereerst de levensbeschrijving van Plonia Hoogenboezem-Biemond: Een laatste woord aan mijne kinderen en de weg welke de Heere met mij gehouden heeft door P.H.B, te W., Rotterdam, zj. Zij schrijft dat er in 1850 in Berkel een vacature ontstond. Er werden verschillende beroepen uitgebracht, maar zonder resultaat. 'De kinderen Gods in die gemeente baden de Heere

om een leraar, die een man was naar Gods hart en de kudde mocht leiden met verstand. En de Heere merkte op de stem van hun gebeden en gaf hun een knecht des Allerhoogsten, en nog wel op een wonderlijke wijze.'

Plonia schrijft dat er een 'ongelovige kerkenraad' was, die zich er weinig om bekommerde welke predikant ze kregen, als de vacature maar weer vervuld werd. Er was weer een bedankje gekomen en ze wisten nu niet goed meer wie ze moesten beroepen. Een dienstmeisje van een van de Zuid-Hollandse eilanden bezocht haar familie in Berkel en wees een van de kerkenraadsleden op ds. Ten Bokkel Huinink. 'De dominee, waar ik dien, heeft een vriend. Als gij die beroept, zal hij misschien wel komen; dat is een goede dominee.' (Met deze vriend wordt zeer waarschijnlijk ds. Bresser bedoeld, inmiddels sinds 1841 predikant te Strijen in de Hoeksche Waard). Omdat het weer tijd was om te beroepen, besloot de kerkenraad dan Ten Bokkel Huinink maar te beroepen. 'Het zou toch luk of raak zijn, als deze het nu juist aannam. Zo gezegd, zo gedaan. Zeker werd het zo bestuurd, want waren zij hem eerst gaan horen, zij zouden hem zeker niet beroepen hebben. Zo ontving zijn eerwaarde dan het beroep en na ernstig en biddend beraad, gevoelde hij zich gedrongen om het aan te nemen. Toen 's Heeren volk dit vernam en hoorde, dat zij nu een bekeerde leraar zouden krijgen, was er in hun tent een stem des gejuichs. Met verlangen en blijdschap werd naar zijn komst uitgezien.'

Raadpleging van het kerkelijk tijdschrift De Boekzaal der geleerde wereld leverde de volgende informatie op over het beroepingswerk in Berkel. De vorige predikant, J.C. Hentzepeter, had op 21 april 1850 afscheid genomen van de gemeente en was vertrokken naar Katwijk aan Zee. Op de nominatie die was samengesteld voor het beroepen van Een nieuwe predikant komen drie namen voor van rechtzinnige, bevindelijke predikanten: J.D.B. Brouwer, J.J. du Sart en I.C. de Vijver. Laatstgenoemde werd in mei 1850 beroepen met het lot tegen J.J. du Sart, omdat de stemmen staakten. Ds. De Vijver bedankte na enkele weken. Daarna werd een zestiental geformeerd waarop weinig bekende namen van rechtzinnige, bevindelijke predikanten voorkomen. Ds. H.J. den Boer te Ouderkerk aan de IJssel, een rechtzinnig predikant, werd beroepen. Nadat ook deze bedankt had in de maand juli, werd in augustus een beroep uitgebracht op ds. J.J. du Sart te Kamerik. Er volgde weer een bedankbrief. Tenslotte werd op 2 oktober 1850 een beroep uitgebracht op ds. J.A. ten Bokkel Huinink, wiens naam niet op de vroegere nominaties voorkwam. Er wordt geen melding gemaakt van een nieuwe nominatie, dus waarschijnlijk is de predikant inderdaad gelijk beroepen. Op 4 november kon de kerkenraad berichten dat ds. Ten Bokkel Huinink het beroep had aangenomen.

Op 23 februari 1851 werd hij bevestigd door hun voormalige predikant, 'onzen voormaligen geliefden Leeraar', Ds. J.C. Hentzepeter. De bevestiger nam

als tekst I Timotheüs 4 vers 6 (midden): 'een goed dienaar van Jezus Christus', 's Middags deed ds. Ten Bokkel Huinink intrede met I Korinthe I vers 23^' 'Doch wij prediken Christus den Gekruisigde.'

De zeventienjarige Plonia Biemond uit Bleiswijk maakte de komst van ds. Ten Bokkel Huinink van nabij mee. 'In het voorjaar van 1851 kwam hun predikant over. Net was ik die dag bij mijn grootouders, die ook in zijn gemeente woonden.

Zij spraken bijna niet dan van hun leraar, zodat het mij zelfs begon te vervelen. Ik dacht: Nu, daar heb ik ook niet veel aan, de gehele dag die praatjes over die dominee, niet wetende, dat hij nog voor mij moest komen.

Daar dacht ik niet eens over.

Mijn hart wandelde liever de ijdelheid en de zonde na. Nu, die leraar deed de volgende zondag zijn intrede en daar ging een naam en geroep van hem uit. En waarlijk, dit wekte de begeerte in mij op, om hem dan bij gelegenheid ook eens te gaan horen.'

De bediening van ds. Ten Bokkel Huinink werd gezegend aan het hart van Plonia Biemond. Ze beschrijft dat uitvoerig. Uit haar mededelingen blijkt dat de predikant in Berkel niet alleen voor haar, maar ook voor meerdere jonge mensen tot zegen is geweest. Zijn prediking werd niet alleen gebruikt om zondaren stil te zetten op hun levensweg, hij mocht ook verschillende malen tot zijn grote blijdschap getuige zijn van het feit dat jonge mensen in de pastorie kwamen vertellen dat 'hun ankertje nu vast lag.'

Willem Schilt

Een tweede bron voor de periode van ds. Ten Bokkel Huinink te Berkel vormt het boekje Gods vrijmagtige Genade verheerlijkt aan G.M. Schilt, genaamd Willem Schilt. Schilt kerkte in Berkel, omdat hij in zijn woonplaats Capelle aan den IJssel niet kon opgaan. "Ik ging toen veel naar Berkel ter kerk, bij Ten Bokkel Huinink, in de Grote Kerk, daar ik op rnijn geboorteplaats de kerk had moeten verlaten, om de gruwelleer die daar geleerd werd.'

Hij ging in Berkel voor het eerst aan het Heilig Avondmaal. 'Zo gelovig mocht ik eten en drinken en de nabetrachting over die woorden "Die met Christus opgewekt is, die zoeken de dingen die boven zijn, daar Christus is zittende ter rechterhand Gods." O, gezegend waren mij die woorden en ik geloofde met en in Hem opgewekt te wezen en gevoelde mijn hart brandende om toe te nemen in die weg door genade in Christus' kracht.'

'Ik weende menigmaal dat ik daar niet heen kon. O! de reis naar Berkel was mij zoet; door de korenvelden genoot ik menigmaal Gods heerlijkheid en Jezus' zaligheid, dat wij als de Emmaüsgangers langs den weg gingen, die grootheid in God en in het geschapene, en alles riep mij veel vrede toe, door het verzoenende bloed dat rnijn ziel had gewassen en gereinigd en mij zo dag op dag vrede schonk om met mijn Jezus te leven en te wandelen.'

Johannes Jacobus van Wijk

De 'nieuwe' bron. Levensbeschrijving van Johannes Jacobus van Wijk, geeft nog gedetailleerder informatie over het kerkelijk en geestelijk leven in Berkel.

Van Wijk was op 23 januari iSs^ te Berkel geboren, zijn ouders waren Machiel van Wijk en Johanna Kind. Hij trouwde in zijn geboorteplaats op 16 mei 1851 met Dirkje van den Akker. Jarenlang diende hij de Neder-

landse Hervormde Kerk te Berkel als ouderling. Van Wijk overleed op 2 november I907-De plaatselijke predikant, T. Stigter, verzorgde de uitgave van zijn levensbeschrijving. 'Het is ons aangenaam, dat onze oude vriend alle bezwaren overwonnen heeft en wij hem na zijn heengaan nog in zijn achtergelaten geschrift op de ons zo eigen en bekende manier mogen horen spreken.' 'De beschreven ervaring van Van Wijk zegt ons zo duidelijk: De Heere laat niet varen wat Zijn hand begon. Integendeel, de voortgaande bearbeiding des Heiligen Geestes was zijn deel, met dit kennelijk gevolg, dat deze broeder geestelijk al armer en afhankelijker is geworden in zichzelven. Wij hebben ook de uitkomst zijner wandeling gezien, opdat wij moed zouden scheppen uit zijn behoud. Van zijn laatste ogenblikken zijn wij getuigen geweest: Onder den zwaren last, dien hij te dragen had, mocht hij nochtans ons zijn lofzang doen horen: Wat blij vooruitzicht, dat mij streelt!'

Van Wijk geeft in zijn levensbeschrijving een overzicht van het kerkelijk en geestelijk leven in Berkel vanaf zijn kinderjaren. 'Nu werd ik in mijn gedachten teruggeleid tot het verledene leven hier in onze gemeente, niet alleen hier, maar ook elders. Bijvoorbeeld, het kerkelijk en maatschappelijk leven. En onwillekeurig dacht ik aan de wijze Prediker, die daar zegt in zijn Spreukenboek, dat alles zijn bestemden tijd heeft, en alle voornemen onder den hemel. Er was een tijd om vrolijk te zijn en een tijd om te wenen en alzo verschillende tijden onder het wijze Godsbestuur. Bijvoorbeeld heb ik nog herinnering uit mijn jongelingsjaren van de bekeerde mensen die er toen waren, tenminste van hen, die daarvoor bekend stonden. Maar ach, hoe jong ik was, dan dacht ik: Er is niet veel verschil tussen die bekeerden en de onbekeerden. Och, het was toen een tijd dat de kinderen Sions de aarden flessen gelijk geworden waren. Over het algemeen was er een diepe slaap over de kinderen Gods gekomen.

Voorwaar, dat waren tijden om te wenen, over de diepe afval van Gods kinderen en dat was niet alleen hier, maar daar hoorde men overal van. En toch, onder die algemene afval van den Heere onzen God vond men er toch zo een enkele witte raaf, die door God nog was verwaardigd geworden met de toestand van land en kerk nog eens uit de diepte van ellende tot God te roepen. Er werden er nog gevonden, al waren het maar weinigen. Het waren donkere wolken voor ons volk en onze kerk. Toch beliefde het Gode te behagen om naar het geroep van die weinigen van Zijn kinderen te horen. Niettegenstaande die donkere wolken over kerk en volk van diepe onkunde en afdwaling van Gods weg, gaf God weer een lichtstraal, een weg om weer hier en elders enkele getrouwe wachters op Sions muren te doen verrijzen, die nog met de bazuinen van het evangelie van Gods genade mochten blazen. Dat was toen op vele plaatsen van ons vaderland een nieuwe leer, want de leer der rechtvaardigmaking des zondaars voor God, om uit vrije genade zalig te worden, alleen door dien Borg en Zaligmaker Jezus Christus!, dat werd bijna niet meer gevonden.

Ds. J.C. Hentzepeter

Maar daar werd een tijd geboren, dat door het vertrek en sterfgeval van de leraar, ds. Lamping, die ledige plaats werd aangevuld door ds. Hentzepeter, een jong predikant.'

Ds. W.A. Lamiping, die de gemeente Berkel en Rodenrijs diende vanaf 8 april l833' overleed op 29 december l834-Van Wijk vergeet de opvolger van ds. Lamping te vermelden: de bekende ds. CE. van Koetsveld, schrijver van De pastorie te Mastland, die in 1835 vanuit Westmaas naar Berkel en Rodenrijs kwam. In 1838 vertrok hij naar Schoonhoven, ds. J.C. Hentzepeter werd in 1839 zijn opvolger te Berkel. Over deze predikant schrijft Van Wijk: 'Hij was een zeer ernstig man en stipt van leven en wandel. Ik heb in die dagen wel horen zeggen van bekeerde mensen, dat hij een tweede Daniël was, hoe hij op gezette tijden driemaal daags den Heere mocht bidden voor

zichzelf en voor de gemeente, die aan zijn zorgen was toevertrouwd. Met één woord, hij was een leraar, die het beleefde, wat hij predikte, en vooral in de laatste twee jaren, dat hij bij ons was. Men hoorde wel zeggen van Gods volk, dat hij wat naderbij was gekomen. En ook die laatste tijd kwam er ook al enige verandering en vooral in vele jongelui. Er kwam bij zeer velen een begeerte en ook onderzoek naar de waarheid, maar doorbrekend licht was nog niet te zien. Maar de Heere werkt ook alles niet op één dag, en alzo baande de Heere een weg en onze leraar vertrok naar Katwijk aan Zee! Hij was een leraar, ja, een zone der vertroosting.' Berkel en Rodenrijs was de tweede gemeente van ds. Johan Goenraad Hentzepeter. Hij kwam in augustus 1839 vanuit Heinenoord, waar hij in 1836 als kandidaat bevestigd was. In 1850 vertrok hij naar Katwijk aan Zee. In die gemeente deed hij op 28 april 1850 intrede met Lukas 24 vers 4-7 ^^ °P 25 april 1852 preekte hij afscheid met Mattheüs 28 vers 20. Hij vertrok naar Middelburg, waar hij al op 29 oktober 1853 overleed.

Gezelschap

"In die herderloze tijd kwam het arme volk te zamen. Wij hadden in die tijd een huis, waar wij geregeld alle woensdagavonden te zamen kwamen, om daar met elkander te spreken. Daar was geregeld onze voorganger, W. van IJseldoorn, hij was een vader in Christus. Wij waren dikwijls samen met 30 of 40 personen bij elkander. Ja, toen waren het tijden dat wij allen mochten getuigen en het den dichter nazeggen:

Ai ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen Van 't zelfde huis, als broeders, samenwonen.

Daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd.

Dat waren nog tijden, waarin nog in beoefening werd gebracht, wat Gods Woord ons zegt: Als één lid lijdt, dan lijden al de leden. Er werd gebeden voor elkander. Ja, met de godzalige Lodenstein mochten wij ook zingen:

Zoete banden die ons binden Aan dat lieve volk van God, enz.

Dit lag op de bodem des harten, om onder de zegen des Heeren elkander te wijzen op de enige weg tot zaligheid onzer onsterfelijke zielen.

De vijandschap bleef niet weg, de duivel legde zijn macht ook daar aan, om toch zoveel hij kon, die eenheid te storen en liefdebanden te breken. Nu, dat was voor ons geen nieuws. Wij weten, als God Zijn Kerk bouwt, dan komt de duivel en bouwt een kapel en geeft zijn dienaren bevel, om toch dat rijk van Ghristus maar teniet te krijgen. Velen van ons volk mochten in die tijden wel onder de invloed verkeren van diepe afhankelijkheid van den Heere, om door den Heere bewaard te worden tegen zo'n menigte vijanden van Gods Kerk en volk.

Een nieuwe predikant

Maar enige tijd later mocht God ons verlossen en onze gemeente (daar in die tijd onze gemeente vacant was) zenden een bode Gods. Dat was de heer J.A. ten Bokkel Huinink. Nu, bij het optreden van deze Godsgezant in onze gemeente, was dat een vreemde leer. Zijn prediking was, zoals Gods Woord dat zegt, voor de Jood een ergernis, voor de Griek een dwaasheid, voor die geloven een kracht Gods tot zaligheid. En alzo was die prediking een vreemde klank voor velen in onze gemeente. 'Zoiets dat kunnen wij niet begrijpen, dat behoort hier niet thuis', werd door velen gezegd. Er kwam bijna iedere week vijandschap aan de orde, maar ook aan de andere zijde werkte de Heere door en gaf getrouwmakende genade aan deze leraar. Ja, hij mocht ook den apostel nazeggen: "Het zegel mijns apostelschaps zijt gijlieden in den Heere." Wij hebben ook mogen zingen in die dagen: Deze en die is daar geboren en de Allerhoogste zal ze Zelf bevestigen en schragen. Alle knoppen zijn wel niet tot vruchten gekomen, o neen, vele knoppen zijn afgevallen, maar toch, Gode zij dank, er is nog een overblijfsel, dat naar de verkiezing der genade mocht zijn overgebleven. Alzo, dat onze gemeente gezegend mocht zijn met dat volk, dat het geklank des bazuins mocht kennen.

Ja, dat was een ware tijd, waarin onze gemeente Berkel heinde en verre bekend stond voor een gemeente, die zo rijk bedeeld was van den Heere, met vele Sionskinderen in haar midden. Het waren voor vele zielen tijden van blijdschap, maar niet minder van strijd. In die tijden was de vijandschap niet gering, maar dit werd ondervonden door Gods volk, dat zonder strijd geen bekroning te wachten was. Alzo werd dat ogenblik geboren, dat de Heere de leraar verplaatste in een andere hoek van Zijn wijngaard. Ook die ledige plaats werd onder Gods wijs bestel

eer aangevuld, en ons weer een leraar toegezonden en dat was ds. H. Alzo brak er weer een nieuw tijdperk voor ons aan, om reden, dat iedere leraar zijn bijzondere gaven en talenten van den Heere ontvangen heeft. Wij vonden in hem niet wat wij verlangden, niettegenstaande hij bleef bij de Gereformeerde belijdenis en dus wij moesten Gode zwijgen.'

Met 'ds. H.' bedoelt Van Wijk ds. T.E. Heinecken, die in oktober 1854 vanuit Burum naar Berkel en Rodenrijs kwam en de gemeente diende tot zijn overlijden in 1858.

Huwelijksbevestiging

Ds. Ten Bokkel Huinink bevestigde in 1851 het huwelijk van Van Wijk: 'In de tijd van ons hu­ welijk stond te Berkel ds. J.A. ten Bokkel Huinink, en deze heeft ons huwelijk kerkelijk ingezegend. En het is of ik de toespraak, die Z.Eerw. na het lezen van 't formulier hield, nog in mijn oren hoor. Hij vergeleek het huwelijk bij een boom in de lente, die zo schoon in zijn groene bladerdos en bloesems staat te prijken. Maar als de herfst komt, verliest de boom zijn schone bladeren, en als de winter komt, staat de boom geheel dor en is hij ontdaan van al dat sierlijke van vroeger. En dit beeld bracht Z.Eerw. over op het huwelijksleven. Het gaat er om aan deze zijde van 't graf en bovenal voor 't volk des Heeren in wegen van beproevingen en druk, ja in die wintertijd voor de ziel nochtans den Heere te volgen hetzij door be­ zaaide of onbezaaide wegen en den Heere te mogen billijken in Zijn wijze wegen, die Hij dikwijls houdt met Zijn volk.'

Overlijden van de vrouw van ds. Ten Bokkel Huinink

Die wegen van beproeving zijn ook ds. Ten Bokkel Huinink niet bespaard gebleven. Tijdens zijn verblijf in Berkel en Rodenrijs verloor hij zijn vrouw. Zelf schreef hij hierover: 'Den 16 Sept. 1852 heeft het den Heere behaagd mij mijne eeuwig dierbare onvergetelijke vrouw Anna Hendrika Lindeman weder door de dood te ontnemen na eene hoogst allergelukkigste echtvereeniging van schier twaalf Jaren. Ik staar nu deze mijne hoogstbeminnelijke gade in de gewesten der Eeuwigheid na, trouwens

echter geenszins als degene die geen hope hebben, maar integendeel in het geloof, met de goede en gegronde hope dat ik haar eenmaal zeker, bij den Heere in Wien zij ontslapen is, zal wedervinden en met haar voor eeuwig en altoos den Drie-eenigen en Volzaligen God te verheerlijken. Die hier naar Zijn eeuwige onbegrijpelijke en onderscheidene liefde en genade boven niet levende anderen aan ons dezelve betoont, en groot gemaakt heeft. De laatste woorden mijner teeder geliefde stervende vrouw zijn geweest "Nog even slechts weinige oogenblikken en ik ben voor eeuwig thuis." Berkel l6 Febr. 1853J At B Huinink.

Mijne lieve vrouw was geboren gelijk ik hier tenslotte nog bijvoeg te Zutphen den 6 Dec. 1808 en heeft alzoo slechts de ouderdom van 43 j^^"" ^^ 9 rnaanden bereikt. (Job I vers 2lb)' De predikant bleef met twee kinderen achter, 'te jong om hun groot verlies te beseffen'.

De ambtsperiode van ds. Ten Bokkel Huinink in Berkel en Rodenrijs duurde slechts kort, van februari 1851 tot oktober 1853. Op 2 oktober 1853 preekte hij afscheid met I Johannes 2 vers l8a: 'Kinderkens, het is de laatste ure.'

Beroep van Doornspijk

Ds. Ten Bokkel Huinink had het beroep van de gemeente Doornspijk aangenomen. Uit het beroepingswerk van deze gemeente en de predikanten die er dienden blijkt dat men in Doornspijk een schriftuurlijk-bevindelijke prediking begeerde. Op 22 mei 1853 nam ds. S. Hogerzeil, die de gemeente sinds 1845 gediend had, afscheid wegens vertrek naar Scherpenisse. Er volgde een korte vacaturetijd. waarin slechts twee beroepen werden uitgebracht. Voordat ds. Ten Bokkel Huinink in juli 1853 werd beroepen, was een maand eerder een beroepsbrief verzonden naar de pastorie van Strijen. Die werd bewoond door Ten Bokkel Huininks studievriend, ds. Dirk Bresser. Hij was echter niet meer dezelfde Bresser als tijdens de studietijd in Utrecht en de bevestiging van zijn vriend in diens eerste gemeente Sprang. In zijn tweede gemeente, Strijen, die hij vanaf 1841 diende, was een groot wonder gebeurd. Aanvankelijk stelde Bresser zich vijandig op tegen kinderen des Heeren, die op zondagavond in de woning naast de pastorie samenkwamen. Zij kwamen niet in de kerk, omdat ze zich met zijn prediking niet konden verenigen. Ze bleven de predikant echter altijd opdragen aan de troon der genade. Uit nieuwsgierigheid ging Bresser, een paar jaar na zijn komst in de gemeente, op een zondagavond eens poolshoogte nemen. Hij wilde wel eens weten of er soms over hem geroddeld werd. Voorzichtig sloop hij het huis binnen en luisterde met zijn oor tegen het sleutelgat naar de inhoud van de gesprekken. Hij hoorde, in plaats van roddels over zijn persoon, dat in het dankgebed hartelijk en aanhoudend om zijn bekering werd gesmeekt. Toen was het Gods tijd om de jonge predikant stil te zetten. Eerst tot schrik, maar later tot grote blijdschap van de aanwezigen viel Bresser de kamer binnen. De predikant, die in zijn prediking altijd aandrong op deugdzaamheid en plichtsbetrachting, leerde nu: 'Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed.' Aanvankelijk wilde hij de volgende zondag de kansel niet meer op. Op aandringen van de leider van het gezelschap, Teunis Stooker, heeft hij toch gepreekt. Ds. Bresser beleed die zondag openlijk dat hij de gemeente altijd een papieren Jezus voorgehouden had. Hij gaf echter ook zijn vaste voornemen te kennen voortaan een levende Jezus te prediken. Het gevolg was dat de mensen van het gezelschap weer naar de kerk gingen. Ook een aantal afgescheidenen keerde

eer terug. Bresser zelf werd een trouw bezoeker van het gezelschap in de woning van zijn buren. Het aantal kerkgangers nam gestaag toe. Volgens een oude overlevering was dat ook het geval met de opbrengst van de collecten. In de tijd kort na de bekering van de predikant moesten de diakenen de collectezakken halverwege eerst gaan legen, daarna konden ze pas verder om de andere helft van de kerk te collecteren. In 1852 werd het kerkgebouw aanzienlijk uitgebreid.

Het spreekt voor zich dat de grote verandering in het leven en de prediking van ds. Bresser ook een aanzienlijke verandering betekende in de vriendschap met ds. Ten Bokkel Huinink. Was er eerst sprake van een uitwendige vriendschap, nu waren ze inwendig één van geest en één van zin. Tijdens het verblijf van Ten Bokkel Huinink in Veenendaal (1846-1851) werd Bresser in 1849 beroepen in de vacature van de tweede predikantsplaats te Veenendaal. Het was een van de eerste beroepen die Bresser ontving, ongetwijfeld heeft zijn vriend pogingen ondernomen om hem op de nominatie in Veenendaal te krijgen. Hij kreeg Bresser echter niet in zijn nabije omgeving, want de predikant had geen vrijmoedigheid om Strijen te verlaten. Bresser miste ook in 1853 de vrijmoedigheid om de roepstem uit Doornspijk op te volgen, hoewel hij pas bedankte 'na ernstig beraad'. Na het bedanken bepaalde hij zijn gemeente bij Filippenzen I vers 25= 'En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven en met u allen zal verblijven tot uw bevordering en blijdschap des geloofs.' Het daarna uitgebrachte beroep van Doornspijk op ds. Ten Bokkel Huinink had wel het gewenste resultaat.

Bevestiging in Doornspijk

Op 9 oktober 1853 werd hij bevestigd tot herder en leraar van de gemeente Doornspijk. Zijn vriend, ds. J.C. Eijkman uit Nunspeet, tevens consulent van de gemeente, bevestigde hem met Hebreeën 13 vers 17 midden: 'want zij waken voor uw zielen.' De tekst voor de intrede was Handelingen 5 vers 42: 'En zij hielden niet op allen dag in den tempel en bij de huizen te leren en Jezus Christus te verkondigen.'

Van ds. Eijkman, die de gemeente van Nunspeet diende van 1846 tot 1857» wordt getuigd dat hij een man was 'die de oude rechtzinnige leer van harte aanhing en predikte'. Zijn bediening werd rijk gezegend. Toen hij in 1861 zijn 25"jarig ambtsjubileum herdacht, zei hij onder meer: 'Ik mag door de genade Gods hopen, dat Hij mij van tijd tot tijd, inzonderheid te Nederlangbroek en te Nunspeet, als slijk in Zijn hand heeft willen gebruiken om de ogen der blinden te openen.' Het is bekend dat hij het middel mocht zijn voor de bekering van Jacoba Doornenbal, de vrouw van Wulfert Floor. Ds. J.T. Doornenbal schrijft daarover: 'Een opmerkelijke opwekking van het geestelijk leven had in die tijd plaats te Neerlangbroek onder de rijk gezegende prediking van ds. Eijkman. Velen zijn onder zijn bediening toegebracht; in het huisgezin op "De Hondspol" zelfs vier, in één jaar tijds; drie van de kinderen en een bouwmeester.'

De bevestigingspreek werd bij G. van Peursem te Amsterdam uitgegeven onder de titel De wederzijdsche verpligting van de gemeente en hare voorgangers.

Predicatie over Hebr. XIII : Ijm van J.C. Eykman, Predikant te Nunspeet. Ter bevestiging van mijnen vriend en medebroeder, den WeTEerw. Heer J.A. ten Bokkel Huinink, in de H.Bediening bij de gemeente te Doornspijk, 2 Oct. 18^3. Die datum klopt dus niet, de bevestiging vond plaats op 9 oktober. In de voorafspraak wees ds. Eijkman op het grote voorrecht dat de Heere de gemeente 'bij vernieuwing, en dat zó spoedig een Zijner dienstknechten zendt, die door Gods genade voor de behoudenis en de welstand uwer zielen wenst te waken.' Hij was er zelf ook van harte mee verblijd.

'Maar ook hij, die in deze ure optrad, mag zich met u verblijden, dewijl hij een geliefde medebroeder op een aan zijn eigen gemeente zo naburige en alleszins verwante standplaats mag begroeten. Ja, mijne begeerte en bede is niet minder dan de uwe heden vervuld geworden. En wat mijn vriend, uw nieuwe leraar, betreft, o! wij wensen niets vuriger, dan dat hij aanvankelijk mede onze blijdschap dele en meer en meer van dag tot dag door de goede hand zijns Gods over hem hier verblijd moge worden.' Van de inhoud van de preek van ds. Eijkman kan worden gezegd, dat de bazuin geen onzeker geluid voortbracht. Duidelijk wees hij aan hoe een dienaar waakt voor de zielen. De dood in Adam en het leven in Christus moeten worden gepredikt en ook tijdens catechisaties en herderlijke bezoeken worden voorgehouden. Ernstig waarschuwend en liefde-

vol nodigend richtte hij zich tot de gemeente van Doornspijk. Hij sprak 'onbekeerde zondaren', hoorders 'die het gevaar hunner zielen leerden bekennen' en hoorders "wier zielen aanvankelijk gered zijn' onderscheiden aan. Tot de eersten zei hij: 'Laat u dan door de schrik des Heeren, die uw voorganger u verkondigen zal, bewegen tot het geloof. Ontvangt met zachtmoedigheid het woord, dat in u geplant wordt en uwe zielen kan zalig maken. Neemit daartoe naarstig de middelen van openbare prediking en bijzonder onderwijs waar, die u weder in ruime mate zullen verschaft worden. Want het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het woord Gods. Doch ontvangt, zeg ik, het woord met zachtmoedig­ heid en wordt niet toornig, als uw voorganger van tijd tot tijd zijn bestraffingen scherp aanbindt of de valse hoop, waarmede gij uw zielen vleit, u tracht te ontnemen, want hij is gesteld om te waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zal. Uw zielen zouden van zijn hand geëist worden, indien hij u ongewaarschuwd liet verloren gaan. Maar bidt veel meer, dat God Zijn Geest pare met het woord uws voorgangers, opdat gij eens mede moogt blinken als parelen aan zijn kroon in de luistervolle dag van Jezus' toekomst.' 'En gij, die het gevaar uwer zielen leerde bekennen, laat u al meer en meer door het woord van 's Heeren dienstknecht van uw volstrekte hulpeloosheid in u zelven overtuigen. Maar ook aan de andere zijde weert zijn woord niet af, als hij u, in de naam van Zijn Zender, zal opwekken tot geloof en bekering. Beroept u dan daartegen niet op uw onmacht, maar erkent liever de billijkheid van 's Heeren eis en laat u op Christus wijzen, Wiens genade u genoeg is en Wiens kracht in zwakheid volbracht wordt. Ja, Wiens minzame en wijduitgestrekte nodiging luidt: 'O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk.'

'Voorts gij, wier zielen aanvankelijk gered zijn, eerbiedigt ook gij de dure last van uw herder, om voor de blijvende en toenemende welstand uwer zielen te waken. En laat het u daarom te allen tijde zeer welgevallig zijn, wanneer hij niet alleen de balsem der vertroosting u toedient, maar ook u krachtig opwekt tot een leven overeenkomstig uw hoge voorrechten, sprekende met de apostel: 'Gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn.' En inzonderheid dat door u de apostolische vermaning behartigd worde: 'Broeders, bidt voor ons.' Want waar de voorganger door de gebeden des volks veel wordt ondersteund, daar, daar vooral wil de Heere met Zijn zegen wonen en het leven gebieden tot in eeuwigheid.'

Een persoonlijk woord.

Tenslotte sprak hij een hartelijk woord tot zijn vriend: "En nu, zeer geliefde in Christus verbonden vriend en medebroeder! Gezegend zij de dag, die u niet alleen aan deze gemeente tot een voorganger gaf, maar die

ook mij de nabuurschap van een dierbare vriend verschafte! Ja, ik weet, wij mogen ons beiden in deze goedertieren bestelling der Goddelijke voorzienigheid verblijden en daarin de wonderlijke gangen des Heeren eerbiedigen.

Maar onze blijdschap, zij gaat m^ede gepaard met weemoedige herinnering aan het verledene.

Het verlies, dat mij vroeger trof, heeft ook u daarna getroffen. Een dierbare, godvruchtige wederhelft, werd ons beiden ontnomen. Nochtans, geprezen zij de Naam des Heeren! Wij werden ondersteund door Zijn hand tot op dezen dag. En zij, zij gingen henen in vrede, en kunnen daar, waar zij nu zijn, niet meer verlangen om in dit benedenverblijf van zonde en ellende bij ons te wezen. Och of wij dan slechts mogen verwaardigd worden om, terwijl wij hier zijn, hun geloof na te volgen en aanschouwende de uitkomst hunner wandeling, met lijdzaamheid te lopen de verdere loopbaan, die ons is voorge­ steld!' (...) 'En nu, mijn broeder! De Heere zegene u uit Sion! Wees met uw ganse huis, wees met uw nieuwe gemeente den Drie-enigen God bevolen! Hij zij uw Schild en Loon zeer groot! Hij vertrooste uw hart over het gemis ener geliefde gade door de voorspoedige op­ wassing van uw kroost in de vreze Zijns Naams, en bovenal door een ruim genot van Zijn eigen zielzaligende nabijheid! Hij bekrachtige u naar ziel en lichaam tot al uwe roeping en stelle u tot een uitgebreide zegen voor velen, zo hier als elders!' De vrouw van ds. Eijkman,

Ds. Ledeboer op bezoek bij ds. Ten Bokkel Huinink

Ds. Ten Bokkel Huinink was één van de getrouwe predikers binnen de Hervormde Kerk in de negentiende eeuw. Van 1860-1866 diende hij de gemeente Oud-Alblas. Onder Gods volk in de Alblasserwaard wordt verteld dat in die periode de bekende ds. L.G.C. Ledeboer contact met hem zocht, omdat hij over Ten Bokkel Huinink een goed gerucht had gehoord. Ledeboer kon niet plaatsen hoe Ten Bokkel Huinink zonder zijn geweten geweld aan behoeven te doen in de Hervormde Kerk kon blijven en besloot deze predikant een bezoek te brengen als hij in de omgeving van Oud-Alblas was. Van hart tot hart spraken zij toen met elkaar. Zelfs zo dat Ledeboer de gehele aanleiding van zijn bezoek vergat. Dit gebeurde tot driemaal toe. Na het derde bezoek vroeg Ledeboer aan de Heere hoe het toch kwam dat hij steeds vergat met Ten Bokkel Huinink over kerkelijke zaken te spreken. Daarop ontving hij de woorden: "Indien Ik wil dat hij blijft, totdat Ik kom, wat gaat het u aan.'

Fragment uit de kerkbode, door ds. P. de Vries.

Maria Catharina Molemans, was te Nunspeet overleden op nieuwjaarsdag 1851, nog maar 33 ja^r oud. De predikant schreef in het overUjdensbericht dat ze overleed 'na eene onvergetelijke echtverbindtenis van veertien jaren. Zij liet mij zes kinderen achter, waarvan het jongste voor naauwelijks zeven weken ons geschonken werd. Wij treuren, maar niet als die geene hoop hebben; want het leven was haar Christus en het sterven gewin.'

Tweede huwelijk

In de weg van Gods voorzienigheid ontving ds. Ten Bokkel Huinink tijdens zijn verblijf in Doornspijk een nieuwe levensgezellin. Ze woonde in de pastorie van... Nunspeet en heette Louisa Anna Maria Eijkman.

Louisa was de oudste in het gezin van ds. Eijkman, ze werd in 1837 te Neerlangbroek geboren. Ds. Eijkman, zijn geliefde vriend en broeder, werd nu ook de schoonvader van ds. Ten Bokkel Huinink. Op lO september 1856 vond te Ermelo de voltrekking van het huwelijk plaats.

Als echtgenote van ds. Ten Bokkel Huinink kreeg Louisa ook de zorg over zijn twee zoontjes van tien en zeven jaar oud. Uit dit tweede huwelijk werden zes zoons geboren.

In 1858 vertrok ds. Ten Bokkel Huinink uit Doornspijk om de herdersstaf op te nemen in Ee (Friesland). Hij deed er intrede op 2 nnei 1858 met Markus 16 vers 15b. Twee jaar later, op 13 mei i860, nam hij afscheid met Romeinen 16 vers 24-De kerkenraad schreef in De Boekzaal: 'Zijn slechts tweejarige werkzaamheid onder ons zal bij velen in gezegende gedachtenis blijven.Wij hadden hem gaarne langer behouden en wenschen hem met onze heilbede in zijnen nieuwen werkkring te volgen.'

Oud-Alblas en Waspik

Het nieuwe arbeidsveld van ds. Ten Bokkel Huinink lag in de Alblasserwaard. Zijn vriend, ds. Bresser uit Strijen, bevestigde hem op 20 mei 1860 in Oud-Alblas met Filippenzen 2 vers 29a: 'Ontvangt hem dan in den Heere met alle blijdschap.' De consulent, ds. L.H. Schotsman te Papendrecht, had 'het werk der bevestiging bereidwillig afgestaan' aan ds. Bresser. De intredetekst was Johannes I vers 43a: 'En hij leidde hem tot ezus.'

Ook over de periode in Oud-Alblas zijn herinneringen vastgelegd. Arie Jongeneel, later bekend onder Gods volk in Oud-Alblas, was lO jaar toen ds.

Ten Bokkel Huinink naar Oud-Alblas kwam. Later schreef hij; 'Wij hadden toen een godzalige leraar, ds. J.A. ten Bokkel Huinink, die een zoon des donders was voor de onbekeerden, ook voor mij. Want ik kon dikwijls mijzelf niet bedwingen onder zijn vermaningen en waarschuwingen. Als hij dan Gods volk aansprak, dan zag ik met droefheid en jaloersheid enkele personen aan, die ik kende en van wie gezegd werd, dat zij bekeerd waren. Het gebeurde soms dat ik zo onder de indruk verkeerde onder de prediking van dood en eeuwigheid, dat ik 's namiddags, als de leraar in een andere gemeente moest prediken, alleen het veld inging en schreiende de eenzaamheid zocht achter hennep, horden of grienden, en op mijn knieën ging bidden om bekering.'

Ook zijn broer Jan, die twee jaar ouder was, schreef over ds. Ten Bokkel Huinink; 'Hij was een ernstige man, zowel in zijn leer als in zijn leven. Hij had de Heere tot steun, in het bijzonder in de twee laatste jaren. Toen was de Heere met Zijn gerichten bij ons in de gemeente, want er kregen 710 mensen de pokken, waarvan er zestig stierven. Daar kwam nog bij de pest onder het vee. Dat was zo erg dat bijna alle dieren die het kregen, eraan stierven. (...) Wij hadden een leraar, die de bazuin aan de mond zette tot blijdschap en zegen voor vele zielen in de gemeente. Ook voor velen van buiten de gemeente, want er kwamen honderden mensen overal van-

daan, sommigen van uren ver. In onze gemeente waren er van de kerkenraad en van het bestuur die zeiden: Deze rede is hard, wie kan dezelve horen? Omdat hij een arme zondaar en een rijke Christus verkondigde, en de arme mens in zijn diepe doodstaat neerlegde, de mens die zonder een levendmakende daad nooit naar de Heere zal vragen.' De onder Gods volk later zo bekende Hermanus van den Hoven liep als jongen van Groot-Ammers naar Oud-Alblas om ds.

Ten Bokkel Huinink te horen.

Opmerkelijk is het grote aantal beroepen dat de predikant tijdens zijn verblijf in Oud-Alblas ontving, in totaal vijfentwintig.

Gedurende zijn ambtelijke loopbaan ontving hij ongeveer vijftig beroepen.

Tijdens de periode in Oud-Alblas zullen ds. Ten Bokkel Huinink en ds. Bresser elkaar regelmatig ontmoet hebben. In eerdere gemeenten (Berkel en Rodenrijs uitgezonderd) was dat vanwege de verre afstanden niet mogelijk. Op 20 augustus 1864 werd in de pastorie van Oud-Alblas een zoon geboren, die de naam Dirk kreeg. Veertien jaar later schreef een andere zoon van de predikant in de familiebijbel achter de naam Dirk: 'genaamd naar Ds. D. Bresser predikant te Strijen (een oud vriend van Vader).' Op 18 maart 1866 nam ds. Ten Bokkel Huinink wegens vertrek naar Waspik afscheid van Oud-Alblas met Romeinen 16 vers 24 = 'De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen.

Amen.' Een week later werd hij in Waspik bevestigd door zijn schoonvader, ds. J.C. Eijkman uit Bruchem, die daarbij sprak over Mattheüs 28 vers 20: 'En zie. Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.' Ds.

Ten Bokkel Huinink deed intrede met 2 Korinthe 5 vers 20.

In Waspik mocht hij slechts negen maanden dienen. Op 18 november doopte hij zijn jongste kind, Abraham Johannes. Na een korte ziekte overleed ds. J.A. ten Bokkel Huinink op oudejaarsdag 1866, 55 j^^r oud. Zijn weduwe berichtte in de overlijdensadvertentie: 'Heden is, tot diepe droefheid van mij, onze kinderen en vele betrekkingen en vrienden, na eene korte ongesteldheid, zacht en zalig in den Heere ontslapen mijn hartelijk geliefde echtgenoot, de Wel-Eerw. HeerJ.A. ten Bokkel Huinink, Predikant alhier, in den ouderdom van ruim 55 jaren.' De kerkenraad van Waspik schreef in een bericht in De Boekzaal, dat hun 'hooggeachte en geliefde Leeraar plotseling en geheel onverwacht' van hen was weggenomen. 'Den dag te voren was hij nog twee maal voor ons opgetreden, maar hij mogt het jaar niet met ons eindigen, reeds voor het einde des jaars was hij ingegaan in de hoogere vreugde.'

De grafsteen van ds. Ten Bokkel Huinink is nog te vinden bij de kerk te Waspik. De inhoud van de bekende daarop vermelde tekst. Openbaring 14 vers 13, is waarheid geworden ook voor deze getrouwe dienstknecht: 'En ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Schrijf, zalig zijn de doden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen.'

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010

Oude Paden | 62 Pagina's

Jan Adam ten  Bokkel Huinink (I8II - I866)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010

Oude Paden | 62 Pagina's