Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Briefwisseling tussen ouderling P. Slabbekoorn en ds. J. Fraanje

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Briefwisseling tussen ouderling P. Slabbekoorn en ds. J. Fraanje

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Fam. L. Boot uit Goes zond ons een tweetal uitgetypte brieven als aanvulling op het interview met ds. A.J. Gunst. Wij zeggen de fam. Boot vriendelijk dank voor deze toegezonden brieven. Voor we deze overschreven, namen we contact op met een zoon van ouderling Slabbekoorn, de hoogbejaarde heer C. Slabbekoorn uit Kapelle, die ons nog wat nadere informatie over zijn ouders en zijn tweede moeder gaf. Ook hem zeggen we vriendelijk dank, ook voor de unieke foto van zijn eigen moeder.

Hier volgt de brief die ouderling P. Slabbekoorn uit Biezelinge schreef aan ds. J. Fraanje te Barneveld. De brief is gedagtekend 21 juni 1928.
Zeer geachte vriend ds. Fraanje en familie,
Het spijt mij zeer dat u de begrafenis mijner vrouw niet kon leiden. Hoewel ik er niet op durfde rekenen, ziende op de verre afstand en de drukke werkzaamheden die u hebt. Maar uit kracht dat ik weet hoeveel betrekking u hebt op de verheerlijking Gods, wil ik u schrijven wat groot wonder de Heere in deze donkere dagen aan mijn vrouw gedaan heeft. Ze heeft, nadat u bij ons geweest zijt, veel geleden en is ten laatste in het ziekenhuis gebracht en geopereerd en is de elfde dag overleden.
Ruim en openbaar heeft ze de genade Gods in de laatste dagen uitgedragen, zodat het ziekenhuis ervan onder beslag was. ‘De Heere kent de weg der rechtvaardigen’, waren de eerste troostwoorden die ze met blijdschap in de ziel ontving. En dat onder een hartelijke schuldbekentenis en onwaardigheid.
Zaterdag heeft ze mij gezegd dat ze zondags heen zou gaan tot de Heere om eeuwig in volle blijdschap te delen. Daar ik het niet geloven kon, want ik kon ze niet missen, ben ik toch zaterdag naar het ziekenhuis gegaan om te zien of het uit zou komen.
Het was ’s nachts één uur dat nog na een grote worsteling de Heere overkwam: ‘Hij zal wel bevrijden haar leven, als ze met de dood zijn gekweld’ psalm 33 (Datheen, jm). Ze heeft haar zwakke krachten gegeven om Gods genade, aan de grootste der zondaars bewezen, uit te roepen. De liefdevermaning aan de zuster en dokter was hartverbrekende. Ik kan het niet woordelijk schrijven, gelijk ze het bevindelijk uitleefde. Het is in onze dagen een zeldzaamheid dat ze zo ruim uitgegaan is. Met stervende lippen zong ze. Ze heeft ook nog enige keren in het ziekenhuis de nauwe betrekking met uw vrouw verklaard, dat ze mij dan zei: ‘Schrijf toch eens aan juffrouw Fraanje.’ Maar mijn omstandigheden lieten het niet toe.
Ik heb er in blijdschap bij geweest. En als ik de vrucht van dat leven ervaren mocht, wens ik ze niet terug. Maar anders is het voor mij om te sterven, want u weet dat wij goed getrouwd waren, en dat met zeven kinderen. U kunt wel denken dat ik mij in uwe verzuchtinge bevele. Ik ga nu eindigen en verwacht na uwe belofte een briefje van jullie.
Ontvangt de hartelijke groeten van ons en bijzonder van mij, uw steeds liefhebbende vriend,

P. Slabbekoorn Jz.


Op deze brief heeft ds. Fraanje als volgt geantwoord, gedateerd 2 juli 1928:

Geachte vriend met uwe kinderen,
U zijt uw vrouw kwijt en zij zijn hun moeder kwijt. Genade en vrede zij u van God in Christus toegebeden in dit zo gewichtvolle feit en nochtans volgens uw schrijven en op grond van Gods Woord en daarin verklaarde genadeverbond en dat bevestigd in en door den dood van de Heere Jezus in het eeuwige welbehagen des Vaders en dat door de bijzondere werking van den Heiligen Geest Die dat waarzaligmakende geloof in het hart van een zondaar werkt en alzo vrije genade verheerlijkt aan een zondaar en zulk een zondaar hier leidt door Zijn raad, hetzij kort of lang hetzij door veel kruis of weinig kruis. God weet wat nuttig en nodig voor haar is, maar God zal op Zijn tijd en tot Zijn eer en om Zijns Naams wille en door Hem vastgestelde manieren, hetzij door veel smart of pijn, door middel van de dood de Zijne verlossen. O, die verlossing is zo groot, zo Goddelijk, zo vrij en soeverein, zo Christus het Middelpunt van dat ganse werk zal zijn.
O vriend, dat God de nieuwe hemel en de nieuwe aarde wil en zal versieren met engelen en mensen naar de rijkdom Zijner genade tot prijs Zijner heerlijkheid, waarin God Zich eeuwig verlustigde. Want Hij zegt: “Mijn lust is aan haar.” En waar Zijn volk eeuwig verlost van de zonde buiten en boven de zonde en uit en gewassen van de zonde en onmiddellijke aanschouwers van de volmaakte gunst en uitlating Gods. O misgun God haar niet, al was zij hier de lust van uw ogen. Door God Zelf wordt niemand bedrogen, maar voor geweld en bedrog worden de Zijnen op aarde bewaard. God geve u genade om God vrij te laten en haar op haar plaats te laten.
Hij beware u voor moedeloosheid, want ontmoedigt dat is het ook niet en hoogmoed is het ook niet, maar den ootmoedigen die wil God leren. Hij beware u voor opstand en Hij beware u om niet te wennen aan gemis zonder dat u er wat uit leert, want het oordeel is groot. En de Heere beware u ook als weduwman en mens en geve u genade om met uwe kinderen aan de troon der genade te verkeren. Treft iemand druk, God wil dien druk verlichten in Christus Zijnen Zoon.
En u, kinderen, u zijt uw moeder kwijt en dat is o zo veel kwijt, maar je zijt God kwijt dat is alles kwijt. De Heere geve u genade om je geliefde vader in zijn grote verdrukking gehoorzaam te zijn, dat je nog mocht worden tot God bekeerd. Doet ook de groeten aan uwe moeder en zijt verder Gode bevolen. Wij zijn door ’s Heeren goedheid nog wel. Ik zal u tien gulden sturen.

Nu de hartelijke groeten, J. Fraanje en gezin, Barneveld.


Deze beide brieven hebben wij ongewijzigd, inclusief de taalfouten, overgenomen. In de laatste regels, waar ds. Fraanje de kinderen van Slabbekoorn aanspreekt, zegt hij: ‘Doet ook de groeten aan uwe moeder’.
Vanzelfsprekend heeft hij het dan niet meer tot de kinderen die hun moeder verloren hebben, maar tot de vader, die de groeten aan diens moeder moet overbrengen.
Opvallend dat Slabbekoorn in zijn brief schrijft over ‘deze donkere dagen’. Meer dan 86 jaar geleden. Het is er in het wereldgebeuren en in de kerk bepaald niet lichter op geworden. Integendeel. Hoewel er hele wereldgeschiedenis door donkere tijden waren voor de kerk, beleven we nu wel zeer donkere dagen. Onder het Oude- en Nieuwe Testament, in de Vroege Kerk, de Middeleeuwen was het ook al duister. En moesten ook de oudvaders niet klagen over de donkerheid der tijden? Van der Groe schreef daar regelmatig over. Dat doet me denken aan een preek die ik enige tijd geleden in Bergambacht hoorde, toen ds. H. Molendijk sprak over ‘In het licht van des Konings aangezicht is leven’ (Spreuken 16: 15a). Daarbij merken de kanttekenaren op: ‘Versta het vriendelijk gelaat, waardoor de koning iemand gunstiglijk aanziet.’ Zoeken we het aangezicht van deze Koning nog om van Hem licht te begeren?

Jeugdvriendin en zielsvriendin
We vroegen wat nadere inlichtingen bij Cornelis Slabbekoorn, een zoon van de ouderling uit Kapelle, die de negentig al is gepasseerd maar nog gezegend is met een zeer helder geheugen. Zijn moeder, over wie beide brieven dus gaan, heette Wilhelmina Adriana van Dalsen. Ze werd op 27 april 1886 geboren in Yerseke en leefde in haar jonge jaren, ondanks dat haar ouders haar een godsdienstige opvoeding gaven en het ouderlijk gezin tot de Ledeboeriaanse gemeente behoorde, in de wereld. Niet op een brute wijze, maar toch moest ze van de dienst des Heeren niets hebben. Pieternella Filius, die later de vrouw van ds. J. Fraanje zou worden, was eerst haar jeugdvriendin, later werd zij haar zielsvriendin. Daarom vroeg ze aan haar man of hij, toen zij al in het ziekenhuis lag, ‘juffrouw Fraanje’ een brief wilde schrijven.
Mevrouw Fraanje was van huis uit Nederlands Hervormd. Zij werd getroffen onder een preek van ds. J.P. Paauwe in Yerseke, vrouw Slabbekoorn onder een preek van ds. A. Janse.
Met zijn medeouderling W. van Oosten diende Slabbekoorn sr. de Gereformeerde Gemeente in Goes. Daar is onder andere zijn zoon Cornelis gedoopt door ds. Fraanje. Dat was in 1924. Ds. Fraanje stond toen in Barneveld, maar kwam nog regelmatig in Goes preken.
Vanaf 1927 waren Van Oosten en Slabbekoorn sr. ouderling in de toen geïnstitueerde gemeente te Biezelinge.
De vrouw van Slabbekoorn sr. werd opgenomen in het ziekenhuis in Goes, vanwege een verstopping. Maar in het ziekenhuis bleek dat ze de gevreesde ziekte had. Cornelis heeft geen andere herinneringen aan zijn moeder dan dat hij met de luxe auto van de bakker op het dorp mee mocht naar het ziekenhuis. De bakkersvrouw lag toen eveneens in het ziekenhuis en haar man ging haar bezoeken.
Cornelis herinnert zich een grote ziekenzaal met aan weerszijden wel vijf of zes bedden. “Dat ik voor het eerst in mijn leven in een auto heb gezeten maakte méér indruk. Ik weet nog dat, toen moeder gestorven was, er een diaken bij vader binnenkwam. Mijn één jaar jongere zusje en ik zaten samen onder de tafel. Hij zei tegen vader: ‘Zo, het is nu dus afgelopen’. Wij begrepen toen nog niet wat daarmee bedoeld werd.” Vrouw Slabbekoorn overleed op 24 juni 1928.
Ouderling Van Oosten heeft haar begraven. In De Saambinder van 28 juni 1928 stond haar rouwadvertentie. Slabbekoorn sr. had daar geen geld voor; iemand anders heeft dat buiten zijn medeweten voor hem geregeld. Vandaar dat de datum van overlijden daarin ontbreekt.

Waarlijk bekommerd
Na goed een jaar hertrouwde Slabbekoorn sr. met een zus van zijn overleden vrouw. Zij was niet eerder gehuwd geweest en heeft reeds tijdens de ziekte van haar zus de zorg voor het gezin van zeven kinderen op zich genomen. Deze vrouw, die Adriana Cornelia van Dalsen heette, heeft zelf geen kinderen gekregen. Zij heeft voor het oog van de wereld onberispelijk geleefd en nooit een verkeerde stap gedaan, maar durfde zich in geestelijk opzicht niets toe-eigenen. En de eerste vrouw van Slabbekoorn was in haar jeugd bepaald niet het braafste meisje van het dorp. Daarin zien we ook weer het vrijmachtige, Goddelijke welbehagen. Want van haar ging een helder getuigenis uit aangaande haar staat voor de eeuwigheid en helaas niet van haar zuster, ondanks haar keurige levenswandel. Of zij tot de bevestigde kerk behoorde?
Haar zoon Cornelis hoorde dat zijn moeder zich daar niet voor uitgaf, maar een bekommerde ziel was, die nog ‘voor de zaak’ stond. Ze was geen hoogvlieger, maar een ware bekommerde.
Korte tijd na haar heengaan hield ds. G.H. Kersten een lezing in Middelburg. Na afloop was er gelegenheid tot vragen stellen. “Kan een bekommerd mens, een echte bekommerde, een ruim sterven hebben?” vroeg een der aanwezigen. Ds. Kersten antwoordde: “Ja, dat kan. Ik heb dat onlangs meegemaakt met de vrouw van Slabbekoorn.”

62 jaar ambtsdrager
De oude Slabbekoorn, die 102 jaar is geworden en 62 jaar in het ambt van ouderling heeft gediend, was voor zijn huwelijk eerst boerenknecht.
Later reed hij met paard en wagen als goederenvervoerder. Daarna werd hij fruitteler. Van huis uit was hij Nederlands Hervormd. Terwijl zijn ouders op zondagmiddag sliepen, ging hij stiekem naar de overburen of liep langs de zeedijk. Maar hij wist dat zodra de kerkklok luidde, hij in de kerk moest zijn, hoewel hij daar geen zin in had. Later verhuurde hij zich bij een boer in Nisse. Daar waren nog twee inwonende knechts en twee meiden. Eens per jaar moesten de mestputten worden geleegd en uitgereden naar het land. Na de oogst, naar zoals men dat dan noemde, ‘de stoppels.’ Dat gebeurde met drie karren die bespannen waren met twee paarden; voor elke kar een knecht en een span paarden. Slabbekoorn was nog niet gereed met het bemesten toen de volgende knecht met zijn kar aan kwam rijden. Hij vroeg waarom Slabbekoorn nog niet klaar was. “Vader zei dat hij het ineens aan zijn hart had gekregen. Hij was toen negentien jaar en was ervan overtuigd dat hij geen twintig zou worden.
Het werd in zijn waarneming sterven en God ontmoeten. Die knecht zei toen: ‘Als je het aan je hart hebt, breng ik je nu bij de dokter’. Dat gebeurde.
Die constateerde inderdaad een hartkwaal, maar het was bij vader een andere hartkwaal dan de dokter dacht. Een week later zei de dokter, toen vader weer bij hem terug moest komen, dat hij te voorbarig was geweest met zijn diagnose. En aan die geestelijke hartkwaal kon de dokter niets veranderen. Daar moest de hemelse Medicijnmeester voor komen. Daarna diende vader bij een nette boer in Kattendijke.
Bij deze boer moest het personeel na de maaltijden uit de Bijbel lezen. Hardop. Vader kon nauwelijks lezen, maar kende wel een paar psalmen van buiten en las dan steeds dezelfde psalm. In die tijd ging hij op de jongelingsvereniging in Wemeldinge. De voorzitter vroeg eens: ‘Wie bekeerd is, moet opstaan.’ Alle jongemannen gingen staan, behalve vader. Hij was in eigen ogen onbekeerd. Nu had vader een oom die tussen Kattendijke en Wemeldinge woonde. Deze oom wees vader op ds. Roelofsen die toen in Goes stond. Vader ging daarheen en is toen niet meer uit de Gereformeerde Gemeente weggebleven. Want dáár werd zijn hart verklaard. In Goes kerkte ook de jonge Fraanje, de latere dominee. Vader kende hem al uit Biezelinge. Ze liepen zondags met een groepje jongemannen naar de kerk in Goes, ‘tussen de twee poorten’, een wandeling van vijf kilometer.
Ds. Roelofsen nam Fraanje eens apart en vroeg aan hem: ‘Joost, wat scheelt je?’ ‘Dat zeg ik nooit!’ kwam het besliste antwoord.
Waarop ds. Roelofsen zei: ‘Dan zal ik het zeggen: je moet op de preekstoel, maar je wilt niet!’
Zo lag het toen van binnen bij Fraanje. Toen vader wilde hertrouwen, gaf dat bezwaren. Die kwamen via de classis zelfs op de particuliere synode terecht.
Immers, in het Oude Testament staat dat degenen die opnieuw trouwen met een zuster van de overleden vrouw, geen kinderen zullen krijgen. Ds. Kersten gaf zijn mening weer: ‘Dat geldt nu niet meer, dat was onder het Oude Testament. Want er zijn bewijzen van dat er wél kinderen zijn gekomen’. Hij noemde verscheidene voorvallen als bewijs.
Toen vader al zeer oud was, vroeg hij aan zijn vriend Arie Gunter uit Sint-Annaland of deze hem zou willen begraven.
Gunter stemde toe, maar toen vader overleed was hij ziek en daardoor helaas niet in staat aan de begrafenis leiding te geven. Slabbekoorn had eveneens vriendschapsbanden met ouderling Caljouw uit Arnemuiden. Deze heeft toen geregeld dat ds. W. Verhoeks uit Arnemuiden de begrafenis heeft geleid.” Aldus de heer C. Slabbekoorn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Oude Paden | 64 Pagina's

Briefwisseling tussen ouderling P. Slabbekoorn en ds. J. Fraanje

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Oude Paden | 64 Pagina's