Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over op een ander spoor

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over op een ander spoor

Een inqrijpende koerswijziging in het SoW-proces (1989 en 1990)

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Dit jaar (2003) hopen de synoden van de drie Samen op Weg-kerken het besluit te nemen tot vereniging van de Nederlandse Hervormde Kerk (nhk), de Gereformeerde Kerken in Nederland (gkn) en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden (elk). Als alles volgens plan verloopt, zal de verenigde kerk in 2004 een feit zijn onder de naam ‘Protestantse Kerk in Nederland’ . Niet iedereen is blij met het bereikte resultaat, zoals vastgelegd in de kerkorde van de nieuwe kerk. Er leven bezwaren en er is onrust. Op 29 januari 2003 verscheen in dagblad Trouw het bericht, dat de kerkenraad van de gereformeerde kerk te Nieuw-Vennep een enquête had gelanceerd over de vraag of de SoW-kerken moeten fuseren dan wel federeren. De kerkenraad schreef voorstander te zijn van eenwording van de SoWkerken, maar dan als droom die ooit eens werkelijkheid moet worden. Hij schaarde zich onder degenen die de lossere federatievorm verkiezen boven de totale fusie, die naar zijn mening van bovenaf wordt opgelegd. De actie van de kerkenraad van Nieuw Vennep houdt verband met de onrust die is ontstaan over de verhouding van de plaatselijke kerk tot het landelijk kerkverband in de toekomstige verenigde kerk. Daarover zijn in de afgelopen jaren binnen de gkn grote tegenstellingen ontstaan. Volgens H.G. Dane, algemeen secretaris van de gkn, zelfs zo groot, dat een zakelijk meningsverschil dreigt uit te groeien tot een conflict.1 In verband hiermee besloot de generale synode op 13 december 2002 om in het voorjaar van 2003 een beraadsdag te houden over de positie van plaatselijke (gereformeerde) kerken in het kerkverband van de Protestantse Kerk in Nederland. Deze dag kan naar de mening van de synode ook nuttige informatie opleveren voor de besluitvorming van de kerkenraden over hun uiteindelijke antwoord op de vraag of ze in het komende naj aar wel of niet instemmen met een voorstel om over te gaan tot vereniging met de nhk en de elk.
Reeds eerder waren er verschillen van inzicht over de vormgeving van de toekomstige verenigde kerk. Op 14 februari 1990 stonden de synoden van de nhk en de gkn2 recht tegenover elkaar over de vraag of verder gewerkt moest worden aan een nieuwe kerkstructuur voor een eigentijdse kerk dan wel aan het bijstellen van een bestaande kerkstructuur naar het voorbeeld van die van de nhk. Korter gezegd: het ging om de keuze tussen vernieuwing of aanpassing van een bestaande structuur. Het jaar 1990 leidde tot een breuk in het tot dan toe gevoerde beleid. Na veel overleg in de Raad van Deputaten ‘Samen op Weg’ en een synodale commissie ad hoe besloten de synoden af te stappen van de bezinning op een ecclesiologische schets voor de verenigde kerk en van het ontwerpen van een statuut voor groeiend gezamenlijk kerkrecht. Op 2.5 oktober 1990 besloten zij een andere weg in te slaan, namelijk het ontwerpen van een samenhangend geheel van grondleggende artikelen voor de toekomstige verenigde kerk.

Voorgeschiedenis
Het begin van het Samen op Weg-proces ligt in het jaar 1962, toen op initiatief van achttien hervormde en gereformeerde predikanten (‘De Achttien’ ) in Utrecht het congres ‘Van kerken tot kerk’ werd gehouden.3 Daarna bleef het enkele jaren betrekkelijk stil. De wezenlijke start lag bij het rapport ‘Samen op Weg’ van de jeugdorganisaties, dat aan de beide synoden werd aangeboden. Aan de gereformeerde synode werd het op 25 november 1969 aangeboden door veertien hervormde en gereformeerde jongeren, die daar met de predikanten Th.M. Loran (hervormd) en Kr. Smit (gereformeerd) aanwezig waren.4 In dit rapport ontvouwden de jongeren een ‘Tienjarenplan tot eenwording van de Gereformeerde- en Nederlandse Hervormde Kerk’. Hun voorstellen leidden in 1973 tot de eerste gezamenlijke vergadering van synoden, gehouden in de Lucaskerk te Utrecht op 15 en 1 6 juni van dat jaar. Voor de gkn was die vergadering “ de meest spectaculaire gebeurtenis.” 5 De beide synoden discussieerden met elkaar aan de hand van twee gespreksnotities: een nota over het belijden van de kerk, opgesteld door de gereformeerde dr. H.B. Weijland, en een nota over de institutaire aspecten van het samengaan, opgesteld door de hervormde secretaris-generaal ds. F.H. Landsman. In de laatste nota pleitte Landsman voor geleidelijke integratie, waaronder hij verstond een geestelijk proces langs welke weg kan worden gekomen tot een gemeenschappelijk belijden, leven en werken van beide kerkgemeenschappen met als uiteindelijk doel de institutaire eenwording van beide kerken. Landsman: “Wij hebben bewust voor deze open procesmatige vorm van samengaan gekozen, omdat de twee andere vormen die zich laten denken [hij bedoelde federatie en fusie, dKr] en die in de wereldwijde gemeenschap van kerken ook wel wordt nagestreefd, óf te weinig óf te veel tegelijk van de betrokken kerken vragen.” 6 In datzelfde jaar vielen ook schaduwen over de contacten tussen de beide kerken: het onverwachte afhaken van de hervormden bij de plannen tot het stichten van een gezamenlijk dienstencentrum en de brief van het hervormde moderamen aan de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden, waarin o.m. werd gesteld, dat “ ook in de gereformeerde kerken het verschijnsel van het zogenaamd vrijzinnig theologisch denken kerkelijk en theologisch verwerkt blijkt te kunnen worden.” 7 Hoewel deze laatste stelling niet was af te leiden uit officiële uitspraken van de gkn, moeten we achteraf erkennen, dat zekere ontwikkelingen in de gereformeerde theologie en bepaalde voorstellen van kerkelijke vergaderingen wel aanleiding gaven tot een dergelijke uitspraak.
In 1984 werden twee belangrijke documenten vastgesteld: de Verklaring van Overeenstemming8 en de Intentieverklaring.9 Nadat de kerkenraden en classes in beide kerkgemeenschappen over deze teksten waren geraadpleegd, verklaarden de beide synoden in 1986 zich te bevinden in staat van hereniging. IO Eerder al kreeg het toenaderingsproces van de beide kerkengemeenschappen gestalte in een procesmatige aanpak. Concreet vinden we dit terug in de achtereenvolgende schetsen voor de toekomstige vormgeving van de verenigde kerk en in het voorstel voor het opstellen van een statuut voor het gezamenlijk kerk-zijn. Deze voorstellen werden aan de synoden voorgelegd door de Raad van Deputaten ‘Samen op Weg’ (hierna: de Raad van Deputaten), die in 1973 in het leven was geroepen voor het bevorderen van het SoW-proces. De raad was bevoegd in overleg met de moderamina werkgroepen in te stellen, die de samenwerking en eenheid op verschillende terreinen van het kerkelijk leven zouden helpen bevorderen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw waren het onder meer de werkgroepen ‘Kernen van Belijden’, ‘Toekomstige Vormgeving’ en ‘Werkorde’, die voorstellen voorbereidden voor behandeling in de gezamenlijke vergadering van synoden.
Vanuit de Raad van Deputaten werd driemaal een schets aangeboden, namelijk in 1984, 1986 en 1988. De schets toekomstige vormgeving beoogde een structuur aan te geven voor de verenigde kerk. Deze structuur werd gezien als einddoel van een proces, waarmee - volgens de auteurs - jaren en decennia gemoeid zouden zijn. Bij de presentatie van de laatste schets in de gezamenlijke vergadering van synoden in oktober 1988 zei de hervormde dr. G.D.J. Dingemans, voorzitter van de Werkgroep Toekomstige Vormgeving, onder meer het volgende: “Wij hebben een schets, een houtskooltekening, voor een kerk bij u op tafel gelegd. (...) We gaan daarin uit van een presbyteriaal-synodaal stelsel van kerkinrichting, zoals dat gegroeid is in onze gemeenschappelijke hervormde en gereformeerde traditie. En we leggen het hoofdaccent op de plaatselijke gemeente. Bovendien kiezen we op grond van onze consultaties voor een kerkordemodel van drie ambtelijke vergaderingen of bestuurslagen: de gemeente onder leiding van een kerkeraad; de classis onder leiding van een classicale vergadering en de landelijke gemeenschap onder leiding van de synode.” 11 Ten aanzien van de besluitvoorstellen bij de schets, die door de moderamina waren geformuleerd, merkte Dingemans op, dat ze te vrijblijvend waren. Hij vroeg om duidelijkheid. Naar de mening van de werkgroep zou het vervolgtraject moeten bestaan uit raadpleging van de kerkenraden en classes. Maar zover kwam het niet. Ouderling-kerkvoogd mw. C.W.J. van den Brom-Borgers stelde in een motie voor “ af te stappen van de lijn van de Schets 1988 en uitgaande van de hervormde kerkorde een schets te schrijven over de structuur van de toekomstige kerk die - uitgaande van de praktijk in reeds gefedereerde gemeenten, classes en provinciale kerkvergaderingen en particuliere synoden - werkbaar, bemensbaar en betaalbaar is.” 12 In de motie onderbouwde zij niet, waarom de voorstellen in de ‘Schets 19 88’ onwerkbaar, onbemensbaar en onbetaalbaar zouden zijn. Mr. R Ingwersen zegde namens de Raad van Deputaten toe met de werkgroep te zullen spreken over aanpassing van de schets. De voorzitter van de vergadering, ds. B. Wallet, stelde voor de besluitvorming uit te stellen om zodoende de gelegenheid te krijgen de ‘Schets 1988’ bij te stellen op grond van de ter synode gemaakte opmerkingen en de ingediende moties. Wallet: “ ... dat wij over een jaar weer bijeenkomen om de bespreking van de schets voort te zetten, en alsdan te beslissen deze door te zenden naar de kerkenraden en classes.” 13
In dezelfde gezamenlijke vergadering van synoden werd een informatieve bespreking gehouden over het rapport van de werkgroep Werkorde. Deze werkgroep stelde voor een statuut in het leven te roepen onder de naam ‘Statuut van de nhk, de gkn (en de e lk) in staat van hereniging’ . Zij koos voor een kerkorde-model, dat groei mogelijk maakt. De werkgroep stelde in haar rapport dat de kerkelijke eenheid alleen via een langdurig proces bereikt zou kunnen worden en dat niet te voorspellen was op welk moment de juridische eenheid in strikte zin tot stand zou kunnen komen. De werkgroep: “ Eens zal er een moment moeten komen, waarop één nieuwe eenheid ontstaat en de twee of drie bestaande als zodanig worden opgeheven. Pas dan kan er sprake zijn van een nieuwe kerkorde. Op de weg daarheen is (ook) voor de juridische vormgeving een overgangsfase nodig, waarin het oude recht van de partners nog in een bepaalde (geleidelijk afnemende) mate blijft bestaan, maar tevens al nieuw recht van toepassing is, dat steeds in belangrijkheid toeneemt tot op het moment van de eenwording.” 14 De inhoud van het statuut zou bestaan uit gemeenschappelijk aanvaard bindend recht van de betrokken kerkgemeenschappen. De werkgroep zag als voordeel van de statuutfase, dat daarin gemeenschappelijk aanvaarde definitieve regelingen konden worden opgenomen en dat die regelingen konden afwijken van de afzonderlijke kerkorden. Het statuut zou blanco beginnen. De werkgroep schreef: “Wij bieden u nu als het ware ‘een lege huls’, met de uitdaging deze gaandeweg te vullen.” 15 Desgewenst konden eerst praktische zaken worden opgenomen, zoals traktements- en beheersregelingen, maar dat hoefde niet. De werkgroep noemde ook aansprekender voorbeelden. “Na gedegen voorstudie zou een gemeenschappelijke regeling voor de generale synode kunnen worden opgenomen. Evenzo voor de provinciale synode, voor de classis, voor het beroepingswerk, voor de doop, voor de ledenregistratie, voor het beheer of ten aanzien van arbitrage en geschillen. Hetzelfde zou kunnen gebeuren ten aanzien van artikelen die gaan over het belijden, het apostolaat, Israël, de ambten. Elk onderwerp zou worden opgenomen op het moment dat het voldoende is voorbereid en besproken en de tijd en de geesten er rijp voor zouden zijn” , aldus de werkgroep Werkorde.16 Het statuut zou in een groeiproces gevuld worden via de in beide kerken gebruikelijke kerkordelijke procedures. Bovendien zou federatieve samenwerking gebaseerd blijven op de Tussenorde. In de overgangsfase zou de omvang van de Tussenorde afnemen en die van het statuut toenemen, doordat er steeds meer gezamenlijk bindend recht zou ontstaan. De voorgestelde werkwijze zou tegenstanders van het SoW-proces de nodige ruimte geven.
Het rapport over het statuut werd in informatieve zin besproken, officieel omdat de moderamina de tijd nog niet rijp achtten voor besluitvorming. Nadat de gereformeerde ds. P. Schravendeel een motie had ingediend om toch tot besluitvorming over te gaan, kwam de aap uit de mouw. De hervormde secretaris-generaal dr. K. Blei legde namens het hervormde moderamen een verklaring af. Hij bracht naar voren dat het hervormde moderamen niet voldoende tijd had gehad om de eigen kerkordelijke commissie over dit voorstel te raadplegen. Blei: “Het moderamen wil deze raadpleging graag, omdat nog niet ondubbelzinnig is uitgemaakt of het voorstel van de werkgroep Werkorde een juridisch goed begaanbare weg is. (...) Als van te voren had vastgestaan, dat er besluitvorming zou plaatsvinden, dan zou het rapport helemaal niet geagendeerd zijn. Mocht onverhoopt toch tot besluitvorming gekomen worden, dan kan nu al gezegd worden, dat de ratificatie door de hervormde synode lang op zich zal laten wachten omdat de synode eerst nog de Commissie voor Kerkordelijke Aangelegenheden wil raadplegen.” 17 Na deze verklaring stemde de gereformeerde synode in meerderheid voor de motie-Schravendeel, de hervormde synode stemde in meerderheid tegen.18 Daarmee was een breuk ontstaan in het SoW-proces.
Met leedwezen constateerde de generale synode van Almere van de gkn op 22 november 1988, dat tijdens de afgelopen gezamenlijke vergadering van synoden het wederom niet mogelijk bleek te komen tot principiële keuzen over de toekomstige vormgeving. In voorgaande jaren was het SoW-proces van incident tot incident voortgeschreden. Daarom besloot de gereformeerde synode de principiële verschilpunten tussen de beide kerken te inventariseren en een plan op te stellen voor het oplossen van de knelpunten, die het SoW-proces belemmerden. Aan het hervormde moderamen werd gevraagd soortgelijke stappen binnen de nhk te nemen.19

Een ingrijpende beleidswijziging
In het landelijk jaarboek van de gkn verschijnt elk jaar een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen op landelijk terrein. Het jaaroverzicht over 1988 vermeldt, dat het SoW-proces met horten en stoten verder ging, hetgeen de preses van de synode noodzaakte te spreken over een mid-life crisis: de taaiheid van de structuren en de taaiheid van het kerkgevoel waren er de oorzaak van, dat voor de tweede keer een gezamenlijke vergadering van synoden moest worden afgelast of de besluitvorming moest worden uitgesteld, 20 de laatste keer omdat het moderamen van de hervormde synode nog een advies van zijn kerkrechtdeskundigen zou ontvangen.21 Dit advies werd door het hervormde moderamen bij brief van 12 april 1989 meegedeeld aan het gereformeerde moderamen en aan de Raad van Deputaten ‘Samen op Weg’ . In de brief werden tegen de voorstellen van de werkgroep Werkorde inzake het statuut twee hoofdbezwaren naar voren gebracht: de invulling van het aanvankelijk blanco statuut zou te kort doen aan de gewenste eenheid in de bepalingen van de kerkorde en de verschillende werkingssfeer van het statuut per onderwerp of per regeling (de bepalingen zouden in bepaalde gevallen alleen kunnen gelden voor gemeenten die dat wensten) zou verwarring veroorzaken. Het statuut diende voor de gehele kerk te gelden.22 Van een bij zaak werd hier een hoofdzaak gemaakt. De bedoeling van het statuut was, dat regelingen, die daarin zouden worden opgenomen voor de SoW-kerken als algemeen aanvaard bindend recht zouden gelden. Volgens het rapport van de werkgroep zouden hierop uitzonderingen gemaakt kunnen worden.23 Deze uitzonderingen greep het hervormde moderamen aan om het gehele voorstel af te wijzen. Ruim zes weken voor de brief van het hervormde moderamen, namelijk op 2 maart 1989, had de Raad van Deputaten, waarin het hervormde moderamen was vertegenwoordigd, nog aan de werkgroep Toekomstige Vormgeving geschreven zich te verheugen over de komende rapportage van de werkgroep, namelijk de aanpassing van de ‘Schets 1988’, die voor de gezamenlijke vergadering van synoden van 29 november 1989 geagendeerd zou worden. In zijn brief zegde de raad toe te zullen bevorderen, dat de besluitvorming vooral zou verlopen over de vraag of deze schets aan de kerkenraden en classes ter consultatie kan worden aangeboden.
De brief van het hervormde moderamen bracht een duidelijke wijziging in het tot dan toe gevoerde beleid zonder eerst de synoden te raadplegen. Het hervormde moderamen wist de nieuwe visie geaccepteerd te krijgen bij het gereformeerde moderamen en de Raad van Deputaten Samen op Weg. In de maanden daarna volgden de ontwikkelingen elkaar snel op. De gereformeerde mr. P. Ingwersen, vice-voorzitter van de Raad van Deputaten SoW, berichtte op 11 mei 1989 dat hij de synoden in het najaar van 1989 zou verzoeken hem van zijn taak te ontheffen. Kernpunt van zijn moeite was, dat hij na vijf jaar lidmaatschap moest constateren, “ dat er niets, althans zeer weinig is bereikt” . Hij vond de brief van het hervormde moderamen oecumenisch en juridisch bezien onder de maat en geloofde niet in recht dat dingen onmogelijk maakt en recht dat frustreert. Ingwersen: “ Ik geloof als jurist en als lid van de Kerk evenwel in recht dat nieuwe mogelijkheden biedt, bestaande grenzen overschrijdt en een nieuwe horizon doet opdoemen. Het recht is de mensen tot middel gegeven en niet tot doel.” 24
Op 17 mei 1989 stuurde de Raad van Deputaten een brief aan de moderamina van de synoden met de mededeling dat “ in de periode die voorafging aan de combisynode van oktober 19 8 8 er onvoldoende of zelfs geen gelegenheid was de verhouding van ‘Schets’ en ‘Werkorde’ (=statuut) voldoende te doordenken. De raad stelde daarom voor om aan de combisynode van november 1989 verantwoording af te leggen van de redenen waarom geen herziene schets zou worden aangeboden en er geen voorstel zou komen een dergelijke schets aan de kerkenraden en classes ter consultatie aan te bieden. De raad deed nu het voorstel een nieuwe werkgroep in te stellen: Samen op Weg als beweging van vernieuwing, om te voorkomen dat SoW een zaak van organisatorische vormgeving zou zijn. Volgens de raad zou de beweging een geestelijk proces moeten worden.25 Vergeleken met de brief van 2 maart had de raad in korte tijd dus een merkwaardige draai gemaakt.
Nadat de beide moderamina op voorstel van de Raad van Deputaten hadden besloten de werkzaamheden van de werkgroepen Toekomstige Vormgeving en Werkorde op te schorten, deelden zeven leden van de werkgroepen mee, dat zij niet langer verantwoordelijkheid konden en wilden dragen voor hun deelname aan het SoW-proces. Prof. dr. A. van der Beek (hervormd), prof. dr. G.D.J. Dingemans (hervormd), drs. E. Hazelaar (gereformeerd), dr. J. Hendriks (gereformeerd), mr. P. Ingwersen (gereformeerd), drs. J. Kroeze (hervormd) en ds. J. Monteban (hervormd, één van de leden van ‘De Achttien’ ) schreven in hun brief van 6 juni 1989,26 dat de beleidskeuze om af te stappen van een schetsontwerp en een statuut voor hen een bevestiging was, dat de moderamina een andere weg wilden inslaan dan in de schetsen was aangegeven. Zij vonden dit onaanvaardbaar, onder meer omdat het groeiproces naar een herenigde kerk hiermee werd onderbroken op een moment, dat de kerkenraden en classes van beide kerken in de gelegenheid zouden worden gesteld hun mening over het schetsontwerp 1988 kenbaar te maken. Aan hun brief voegden zij toe, dat zij vanaf het eerste begin het volgende voor ogen hadden gehad:

- een kerk van presbyteriaal-synodale structuur, die meer van beneden naar boven functioneert dan van boven naar beneden;
- een kerk, waarin niet alles van boven af tot in de finesses geregeld is;
- een kerk, waarin ruimte kan zijn voor de verscheidenheid der gaven in plaatselijk en classicaal verband;
- een kerk, die gevoelig is voor haar rol in de samenleving en in de oecumene, meer dan voor het handhaven van haar kerkorde;
- een kerk, waarbinnen de verscheidenheid geen reden is om elkaar te mijden, maar om elkaar te zoeken;
- een kerk, waarin het presbyteriaal karakter niet wordt afgezwakt door een mogelijk overwicht van deskundigheid vanuit een functionarissencircuit;
- een kerk, waarin de landelijke organen voornamelijk ten dienste van het grondvlak willen werken.

Het besluit van de moderamina werd dan ook gezien als een ingrijpende beleidswijziging in het SoW-proces.
Deze beleidswijziging was nog niet bekend bij de leden van de synoden. Op 17 juni 1989 vroegen twee predikanten (Jansen Schoonhoven en Doude van Troostwijk) in de vergadering van de hervormde synode wat in de eerstvolgende gezamenlijke vergadering van synoden, te houden in november 1989, aan de orde zou moeten komen. Uit het antwoord van de preses, ds. B. Wallet, blijkt, dat het statuut en de schets van tafel waren. Wallet: “Voor het toekomstige kerkrecht wordt de hervormde kerkorde (de Romeinse artikelen) als uitgangspunt genomen. Dit zal niet als dictaat gelden, maar nagegaan dient te worden over welke punten overeenstemming bereikt kan worden. Dit houdt niet in dat alles wat in de schetsen staat gedesavoueerd zou zijn.” 27
Aan de hand van een brief van de moderamina werden de synoden op Z9 november 1989 op de hoogte gebracht van het nog ontbreken van een rapportage van de Raad van Deputaten. In de bespreking over de brief trok mw. prof dr. R. Bons-Storm (hervormd) fel van leer: “Het is heel menselijk en werelds om op zeker te spelen en om de hervormde kerkorde (...) te handhaven; om niets nieuws te hoeven doen; om geen chaos te krijgen. (...) Vernieuwing is een bijbelse notie, met zo weinig mogelijk beperkende bepalingen en een zo groot mogelijke ruimte voor creativiteit van de Geest. “Nieuw” is immers nog nooit vertoond. Dat kan niet met een continuering van de hervormde kerkorde. We moeten de praktisch theologische uitdaging aangaan, die de opbouw van een nieuwe kerk gaandeweg invult en vertrouwd maakt. ” 28 De gereformeerde ds. R Schravendeel vroeg of de synoden de voorgenomen koerswijziging de leden van de werkgroep Toekomstige Vormgeving en de kerken wel zouden kunnen aandoen. “Waarom wordt nu pas aan een geheel andere strategie gedacht. (...) We zijn sinds 1973 al i6 jaa r bezig en nu wordt gesuggereerd dat er op het principiële vlak nog niets is gedaan. De neiging wordt kennelijk gevoeld om weer geheel opnieuw te beginnen.” 29
De onvrede van velen over de gang van zaken rond de toekomstige vormgeving van de SoW-kerk werd zichtbaar in de daaropvolgende gezamenlijke vergadering, die gehouden werd op 14 februari 1990. Daar werd het rapport van de Raad van Deputaten besproken, waarin - conform de wens van het hervormde moderamen - voorgesteld werd prioriteit te geven aan het beschikbaar krijgen van een samenhangend geheel van kerkordelijke uitgangspunten en bepalingen, waaruit duidelijk zou moeten worden wat de grondlijnen zullen zijn van de kerkordelijke vormgeving van de vereniging. Mr. R Ingwersen kwam met een minderheidsvoorstel om de eerder vastgestelde beleidslijn vast te houden en over de schets en het statuut (dat laatste als tijdelijke verzamelplaats van definitief gemeenschappelijk aanvaard bindend recht van de betrokken kerkgemeenschappen) eerst de kerkenraden en classes te horen. Aan het eind van een lange vergaderdag bleek, dat de gereformeerde synode het minderheidsvoorstel-Ingwersen steunde (8 stemmen tegen) en de hervormde synode het verwierp (5 stemmen voor). De synoden stonden opnieuw lijnrecht tegenover elkaar. Tijdens de avondzitting werd een commissie ad hoe ingesteld, die aanbevelingen moest doen om een definitieve breuk te voorkomen en een oplossing te zoeken voor de toekomstige vormgeving van de verenigde kerk. De commissie werd als volgt samengesteld: ds. J. Brezet, mw. C.W.J. van den Brom-Borgers, G. van der Meiden, dr. J. Hoek, ds. B. Wallet en mw. mr. T.M. Willemze namens de nhk; ds. C.H. van den Berg, ds. P. Boomsma (voorzitter), G.H. de Bruijn-Talen, ds. A. Hekman, ds. J. de Kievit en mw. mr. A. Scholten-Bruins Slot namens de gkn; ds. R.E. van den Berg en ds. W. Bleij namens de elk.
In oktober 1990 kwam het rapport van de commissie ad hoe in behandeling. Voorgesteld werd een nieuwe werkgroep in te stellen met als opdracht het ontwerpen van een samenhangend geheel van grondleggende artikelen voor het gezamenlijk kerk-zijn van de drie betrokken kerkgemeenschappen. De synoden stemden unaniem in met dit voorstel. Daarop werd de werkgroep Kerkorde ingesteld met als opdracht:

... het ontwerpen van een samenhangend geheel van grondleggende artikelen voor het gezamenlijk kerk-zijn van de zich verenigende kerken. Bij de uitvoering van deze opdracht dient de werkgroep uit te gaan van het laten functioneren van de structuur van de hervormde kerkorde in engere zin als beginpunt en hoofdlijn, met dien verstande dat bezien moet worden welke artikelen aanpassing behoeven om basis te kunnen zijn voor de verdere vormgeving van de verenigde kerk. Voorts moet daarbij worden betrokken hetgeen in het Samen op Weg-proces reeds werd verworven aan gemeenschappelijk goed (waaronder de Verklaring van Overeenstemming inzake het samen kerk zijn, de reactie daarop van de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden en het materiaal van de achtereenvolgende schetsen),30 terwijl moet worden bezien welke elementen uit de kerkorden van de andere deelnemende kerken kunnen worden ingebracht.31

De commissie ad hoe wist de synoden te overtuigen van de wenselijkheid om duidelijkheid te verkrijgen over de hoofdlijnen van de kerkordelijke structuur van de toekomstige verenigde kerk, maar dan wel gebaseerd op ecclesiologische uitgangspunten. In de opdracht waren die uitgangspunten echter niet nauwkeurig aangegeven.
Dagblad Trouw besteedde uitvoerig aandacht aan de combisynode van oktober 1990. Naar aanleiding van het verschijnen van het rapport van de commissie ad hoe schreef de krant op 5 oktober een artikel onder de titel ‘Samen op weg met hervormde kerkorde’. Hierin komen enkele opmerkelijke zinnen voor: “De synodebesturen zetten een dikke streep door een ‘Schets 1990’ van de toekomstige SoW-kerk, die vorig najaar op de combisynode zou worden gepresenteerd. Het stuk bestaat nog steeds, zwevend ergens tussen de bureauladen van adviseurs en de postbakken der kerkbestuurderen.... De inhoud van de schets is tot op vandaag onbekend en zal dus, als de commissie ad hoe haar zin krijgt, tot de jongste dag onbekend blijven.” Onder de titel ‘Gereformeerden over de hervormde streep gehaald’ schreef de krant op 26 oktober: “Met de hervormde kerkorde van 19 5 1 als ‘beginpunt en hoofdlijn’ gaat een SoW-werkgroep Kerkorde binnenkort studeren op de juridische regels van de SoW-kerk.” Korte tijd later haakte de Remonstrantse Broederschap, die een aantal jaren als waarnemer had deelgenomen, als gevolg van bovengeschetste ontwikkelingen af van het SoW-proces.

Structuur van de hervormde kerkorde
Op dit punt aangekomen moeten we nog aandacht besteden aan de in de opdracht gebruikte uitdrukking “ de structuur van de hervormde kerkorde als beginpunt en hoofdlijn” . Achteraf bezien heeft deze uitdrukking niet altijd helderheid verschaft bij de voortgang van het SoW-proces. Daarom is het goed nog even stil te staan bij de toen gegeven toelichtingen.
Het besluit waarin bovenvermelde opdracht is opgenomen, geeft de volgende uitwerking van de term “ hervormde kerkorde als beginpunt en hoofdlijn” : uitgegaan zal worden van hetgeen voorhanden is in de kerkorden van de drie kerken, waarbij in het bijzonder de structuur van de hervormde kerkorde in engere zin (de 30 grondleggende artikelen) als beginpunt en hoofdlijn zal dienen. Vooral de vorm van die kerkorde zou dus gelden als beginpunt en hoofdlijn. Volgens de mondelinge toelichtingen zouden alle artikelen tegen het licht worden gehouden. Alles zou bespreekbaar zijn. Waar geen wijziging in de hervormde artikelen zou worden aangebracht, zou de inhoud letterlijk in de nieuwe kerkorde worden overgenomen. Voorts werd opgemerkt, dat de artikelen van de nieuwe kerkorde “wel dezelfde functie” zouden krijgen als de artikelen van de hervormde kerkorde, “maar niet dezelfde inhoud.” Tevens werd gesproken over een “ nieuwe verwoording” van het gezamenlijk kerk-zijn en dus van “ aanpassing van de bepalingen van de hervormde kerkorde” , maar ook van de hervormde kerkorde als “ samenbindend element” . Omdat bij de bespreking van het rapport van de commissie ad hoe vorm en inhoud enigszins door elkaar liepen, waren heel wat gereformeerden huiverig voor de functie die de hervormde kerkorde in het vervolgtraject zou kunnen krijgen. De verstrekte opdracht was er duidelijk over: in het bijzonder de structuur (de vorm) van die kerkorde was beginpunt en hoofdlijn. Bij het ontwerpen van een samenhangend geheel van grondleggende artikelen voor het gezamenlijk kerk-zijn zouden voluit worden betrokken hetgeen voorhanden was in de drie kerkorden en hetgeen in het SoW-proces werd verworven aan gemeenschappelijk goed.

Enkele voorlopige conclusies
Uit de geschetste gang van zaken kunnen enkele voorlopige conclusies worden getrokken.

i . De brief van i z april 1989 van het hervormde moderamen resulteerde in een belangrijke wijziging in het tot dan toe gevoerde beleid van de SoW-kerken. Het is de vraag waarom het moderamen van de generale synode nhk deze weg koos om het beleid een andere wending te geven. Dit moderamen was vertegenwoordigd in de Raad van Deputaten So W en had ook via die weg door middel van overleg zijn invloed kunnen doen gelden. De bewuste brief van i z april 1989 sloeg in als een bom en stelde de partners in het proces (het gereformeerde moderamen en de Raad van Deputaten SoW) min of meer voor een voldongen feit.32 Had het hervormde moderamen geen vertrouwen meer in de aangewezen organen voor het bevorderen van het SoW-proces?
2. Vanaf het begin van de procesmatige aanpak van het SoW-proces stond vast, dat de structuur (vorm) van de hervormde kerkorde in engere zin (de 30 grondleggende artikelen) beginpunt en hoofdlijn zou zijn voor de toekomstige vormgeving van de verenigde (tevens vernieuwde) kerk. Later heeft bij vele leden van de kerken de gedachte ingang gevonden, dat de inhoud van de hervormde kerkorde (het hervormde kerkmodel) uitgangspunt zou zijn bij de vormgeving van de verenigde kerk.
3. Bij de clash tussen de beide synoden in februari 1990 bleek, dat de meerderheid van de gereformeerde synode en een klein deel van de hervormde synode angst bestond voor de ingreep van het hervormde moderamen. Zou de beleidswijziging tot gevolg hebben, dat het kerkmodel van de nhk moest worden overgenomen? Met andere woorden: zou er wel iets terechtkomen van het ideaal om samen een nieuwe vorm van kerkzijn te ontwerpen?
4. In Z003 is niet meer na te gaan wat het resultaat zou zijn geweest van de door de werkgroep Toekomstige Vormgeving en de werkgroep Werkorde gekozen route van het groeimodel, waarvoor de vroegere secretaris-generaal van de nhk, ds. F. H. Landsman, in 1973 de start had gegeven. Op het moment van verschijnen van dit artikel is de kerkorde voor de verenigde kerk vrijwel afgerond. Het zou interessant zijn om na te gaan welke elementen uit de drie kerkorden en het tot 1989 opgestelde gemeenschappelijke materiaal in de nieuwe kerkorde zijn verwerkt en welke elementen niet zijn overgenomen.33
5. Voor veel gereformeerden blijft het de vraag, of de waardevolle elementen uit de eigen traditie voldoende zijn meegenomen naar de verenigde kerk en of de nieuwe structuur wel past bij een eigentijdse kerk.34

Het vervolg van deze geschiedenis zal ons leren of in het najaar van 2003 de vereniging van de drie SoW-kerken op basis van de nieuwe kerkorde, die wel steeds meer is aangepast aan de wensen van de lutherse en gereformeerde partners, echt tot stand zal komen. De vraag blijft of de bezwaren die de laatste tijd naar voren zijn gekomen, voorkomen hadden kunnen worden met de keuze voor het groeimodel van de werkgroep Toekomstige Vormgeving? Wie zal op deze vraag het goede antwoord kunnen geven.

Noten
1. Kerkinformatie, nr. 100 (januari 2003), pag. 5.

2. De Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden trad in 1986 als waarnemer toe tot het SoW-proces, sinds het najaar van 1990 als volwaardig deelnemer.

3. De Achttien, Van kerken tot kerk - Hervormd-Gereformeerd gesprek. Amsterdam 19 6 1. Zie voor de voorgeschiedenis: Frans Rozemond, Op weg naar De Achttien. Gereformeerden en hervormden vóór 19 6 1, in: Historisch Tijdschrift GKN, jg. 1 nr. 1 (oktober/november 2002), pag. 3-16.

4. Acta Generale Synode van Sneek 1969, art. 169 en bijlage 38.

5. J. Plomp, Jaaroverzicht 1973, in: Jaarboek 1974 van de Gereformeerde Kerken in Nederland, pag. 500.

6. Kerkinformatie, nr 25 (mei 1973), pag. 22. Zie ook: Verslagboek gezamenlijke vergadering van synoden van 1973.

7. J. Plomp, Jaaroverzicht 1973, in: Jaarboek 1974 van de Gereformeerde Kerken in Nederland, pag. 501.

8. Zie voor het concept van de Verklaring van Overeenstemming: Verslagboek van de gezamenlijke vergadering van synoden, gehouden in november 1986, pag. 5 1-6 1. Daarin werden vier punten uitgewerkt, waarover in de beide kerken geen verschil van mening bestond (rechtvaardiging van de zondaar, de kerk als Lichaam van Christus, Gods openbaring is de waarheid en de kerk staat in dienst van het komende Rijk) en vijf punten, die werden aangeduid als gemeenschappelijke vragen, te weten de kerkelijke tucht, pluraliteit, geboorteleden, verhouding plaatselijke gemeente t.o.v. de landelijke kerk en het spreken van de kerk in de samenleving.

9. Kern van deze verklaring is: het getuigen van de verbondenheid in Jezus Christus, welke uitgaat boven de verschillen tussen de beide kerkgemeenschappen. Zie ook: P. Schravendeel, Jaaroverzicht 1984, in: Jaarboek 1983 van de Gereformeerde Kerken in Nederland, pag. 551-553.

10. De Evangelisch-Lutherse Kerk trad in datzelfde jaar als waarnemer (voorlopig participant) toe tot het SoW-proces.

11. Verslagboek van de gezamenlijke vergadering van synoden, oktober 1988, pag. 21. Het is de moeite waard de gehele toelichting op de ‘Schets 1988’ van dr. Dingemans nog eens na te lezen: zie de pag. 20-24.

12 . Verslagboek van de gezamenlijke vergadering van synoden, oktober 1988, pag. 25.

13 . Ibidem, pag. 33.

14. Ibidem, pag. 202 en 203.

15 . Ibidem, pag 203. De term ‘lege huls’ is door de werkgroep zelf geïntroduceerd. Achteraf bezien had dat beter niet kunnen gebeuren, omdat men daar op een vreemde manier mee aan de haal kan gaan. Vgl. E. Overeem, Over lege hulzen en theologische gatenkaas, in: Kerkinformatie, nr. 250 (mei 1993), pag. 8 en 9.

16. Ibidem, pag. 203 en 204.

17 . Ibidem, pag. 37 en 38.

18. Ibidem, pag. 38.

19. Acta Generale Synode van Almere i98y, art. 226. Het resultaat van deze opdracht werd op 22 november 1990 besproken in een zitting van de synode van Emmen. Zie daarvoor: Acta Generale Synode van Emmen 1989, art. 275 en bijlage 43. Het rapport van deputaten voor de kerkorde met als titel ‘De kerkorde gkn, op zichzelf bezien en in verband met Samen op Weg’ is de moeite waard om nog eens na te lezen.

20. E. Elkerbout, Jaaroverzicht 1988, in: Jaarboek 1989 van de Gereformeerde Kerken in Nederland, pag. 555.

21. A. Borman, Jaaroverzicht 1989, in: Jaarboek 1990 van de Gereformeerde Kerken in Nederland, pag. 529.

22. Zie voor de brief van het hervormde moderamen: Verslagboek van de gezamenlijke vergaderingen van synoden van 2 9 .11.19 8 9 en 14.2.1990, pag. 164-167. De brief is later toegelicht in een vervolgbrief van 2 1 december 1989: zie hetzelfde verslagboek, pag. 187 -193. Vergelijk Gerard Dekker en Gerben Heitink, Samen op de goede weg? Baarn 2002, pag. 42, waar de ingreep van het hervormde moderamen een coup van bovenaf wordt genoemd.

23. Vergelijk het rapport van de werkgroep in het Verslagboek van de gezamenlijke vergadering van synoden, oktober 1988, pag. 204, de alinea die begint met “Dit brengt ons bij het tweede aspect van het statuut als groeimodel.”

24. Verslagboek van de gezamenlijke vergaderingen van synoden van 1 989 en 1990, pag. 17 4 - 17 5

25. Ibidem, pag. 17 6 - 18 1.

26. Verslagboek van de gezamenlijke vergaderingen van synoden van 1989 en 1990, pag. 182-184.

27. Notulen Generale Synode Nederlandse Hervormde Kerk, 17 juni 1989, pag. 92-93.

28. Verslagboek van de gezamenlijke vergaderingen van synoden van 1989 en 1990, pag. 33.

29. Ibidem, pag. 33.

30. Bedoeld worden de ‘Schetsen’ 1984, 1986 en 1988 voor de toekomstige vormgeving van de verenigde kerk, die waren opgesteld door de Werkgroep Toekomstige Vormgeving van de Raad van Deputaten ‘Samen op Weg’. De teksten van de schetsen zijn opgenomen in de verslagboeken van de gezamenlijke vergaderingen van synoden, gehouden in november en december 1984 te Lunteren resp. Amersfoort, november 1986 te Ede en oktober 1988 te Lunteren.

31. Verslagboek van de gezamenlijke vergadering van de (generale) synoden van de nhk, de gkn en de elk, gehouden van oktober 1990, pag. 20. Zie ook: Acta Generale Synode van Emmen 1989, art. 229 en aanhangsel ix.

32. Vergelijk Gerard Dekker en Gerben Heitink, Samen op de goede weg?, Baarn 2002, pag. 65-111 .

33. Een aanzet hiertoe is gegeven door L.C. van Drimmelen, Mondige vreemdelingen, in: M. Bons-Storm en L.A. Hoedemaker (red.), Omwegen door de woestijn. Reflecties over de theologie van prof. dr. G.D.J. Dingemans bij zijn afscheid als kerkelijk hoogleraar. Kampen 1993, pag. 31-42.

34. Vergelijk Gerard Dekker en Gerben Heitink, Samen op de goede weg?, Baarn 2002, pag. 65-111.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2003

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's

Over op een ander spoor

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2003

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's