Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dingeman van der Stoep, Voeten in de aarde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dingeman van der Stoep, Voeten in de aarde

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toelichting
Hieronder volgen twee fragmenten uit de roman Voeten in de aarde van Dingeman van der Stoep.1 Met deze titel wilde hij aangeven dat het verticale, de hemel, heel wat voeten in de aarde heeft in het horizontale, de aarde. Zelf vond hij dit zijn beste boek en rekende hij het tot zijn literaire werken. De literatuurcriticus C. Rijnsdorp vond het ‘een klein meesterwerk’ . Het heeft een zeer sterk autobiografisch karakter en schetst zijn puberjaren in de Oude Leede onder Pijnacker. Hij figureert hierin als Gerrit Slootweg, de Slootwegjongen. Tn die tijd tastte hij’, volgens de neerlandicus en biograaf Hans Werkman, ‘in een identiteitscrisis het geloof af dat zijn ouders beleden’. Volgens C. Bregman, leraar Nederlands van de reformatorische scholengemeenschap “ Guido de Bres” te Rotterdam, was het ‘een afrekening met een verstard en traditioneel vormelijke gereformeerdendom’.2 Van der Stoep ‘gaat in dit boek’, aldus opnieuw Bregman, ‘de vragen naar het waarom van allerlei gebeurtenissen niet uit de weg. Hij geeft niet klassieke antwoorden dat wij alles aan Gods voorzienigheid moeten overlaten. We moeten in de realiteit staan en accepteren dat er heel veel is dat wij niet zullen begrijpen’.
Het eerste fragment beschrijft op een voor Van der Stoep typerende humoristische wijze het belang van de zuivere prediking en de problematiek rond de vroeg-doop. Het tweede schetst hoe de schrijver tijdens zijn schooltijd kennelijk dacht hoe hij later het predikantschap gestalte zou geven. Daaruit blijkt weer eens zijn sterke vermogen tot waarneming van predikanten tijdens kerkdiensten en zijn milde en humorvolle beschouwingen. Het lezen van de eerder door hem en H.H. Felderhof geschreven reportages van kerkdiensten in In de houten broek en Opnieuw in de houten broefa blijft daarom nog steeds aanbevelenswaardig.

Romanfragmenten
“De dominee heeft het Woord weer recht gesneden, zeggen de mensen tijdens het koffiedrinken. Wat die uit een tekst weet te halen, daar sta je van te kijken.
Dat zeggen de koffiedrinkers ook. Maar heb je er wat aan voor je ziel? vraagt de oude Breggeman als hij door de vader meegenodigd is voor de koffie. [...] De vraag of je aan dat rechte snijden van het Woord ook iets voor je ziel hebt, krijgt geen antwoord. Als je over de ervaringen van de ziel begint verzeil je al gauw in allerlei vals-mystieke wateren. Er is maar één objectieve maatstaf en toetssteen voor de mens en dat is het Woord. Daarom is het ook van zo groot belang dat het recht gesneden wordt. Dat doet de dominee. Bij hem vind je de zuivere verkondiging. Als de vader en de buurman en oom Krijn of een andere oom, die ook te koffiedrinken is, zo zitten te praten over de rechte woordbediening, zit Breggeman er eigenlijk maar een beetje doorheen te pruttelen: Maar het gaat toch op een eeuwigheid aan; je zal toch geborgen moeten wezen; je zal er toch zeker van moeten wezen; er zal toch iets met je moeten gebeuren; je kan ook met een ingebeelde hemel naar de hel gaan; dat zal toch wat wezen. Zulke dingen pruttelt hij. Als hij weg is schudden de vader en eventueel de buurman en de oom daarover het hoofd. Geestelijk is er aan Breggeman een steekje los. Hij is van het bevindelijke type en hij leest De Vriend van Oud en Jong.4 Daaraan heeft hij trouwens zijn tweede vrouw te danken, waarmee dit abonnement dus wel een legitiem karakter heeft gekregen. Het is bekend dat de huishoudsters die zich in de Vriend aanbieden potentiële huwelijkscandidaten van christelijken huize zijn. Anders staat het er bij: geen huwelijk. In het geval van Breggeman stond het er niet bij en zo is het dus ook wat geworden tussen hem en Teuntje Kommer. Ze komt uit Den Haag en ze was van huis uit van de Vergadering der gelovigen, maar ter wille van Breggeman is ze gereformeerd geworden. Ze komt nooit in de kerk, maar dat is niet vanwege haar geloof. Behalve dat heeft ze ook nog haar moeilijke voeten. Als ze vijf minuten loopt vergaat ze van de pijn. Niet zo’n moeilijk geval dus voor de kerkeraad. Volstaan kan worden met de gebruikelijke vermaningen over de dagelijkse bekering, waar Breggeman dan zijn piëtistische inzichten doorheen zit te pruttelen, terwijl het hoofd van Teuntje voortdurend nee zit te schudden. Daar kan ze ook niets aan doen. Haar hoofd schudt de hele dag nee. Dat is een soort ziekte, volgens de dokter. Het schuddende hoofd van Teuntje en de schuddende handen van Breggeman zijn, medisch gesproken, zegt hij, broertje en zusje.

De kerkeraad heeft hier ook nog het geval van Piet Zegwaard, een man oprecht en vroom, maar met één weeffout in zijn godsdienstige overtuiging: hij is een laatdoper. Iedere andere gereformeerde huisvader in dorp en buurtschap laat, naar Kuyperiaanse zede, zijn kind dopen op de eerste zondag na de dag waarop het geboren is. De dominee zelf heeft een zeer goed exempel gegeven. Toen een van zijn kinderen in een zaterdagnacht geboren werd, heeft hij het ’s zondagsmorgens eigenhandig gedoopt. Hij stelde de doopvragen aan zichzelf en gaf daar toen ook zelf antwoord op. Daarna reikte zijn moeder hem het kind aan. Hij nam het op zijn linkerarm en sprenkelde met zijn rechterhand het water op het voorhoofdje in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Zo hoort dat. Met de doop wachten tot de moeder er bij kan zijn of, nog erger, de kinderen opsparen en dan eens in de zoveel tijd een doopzondag houden is doorgevloeid, verwaterd, hervormd gescharrel. De doop dient te geschieden, naar het Woord der Dordtse vaderen, zo haast men dezelve hebben kan. Het is oneerbiedig de Here te laten wachten tot het jou uitkomt.
Piet Zegwaard denkt daar anders over. Hij vindt dat zijn vrouw Knelia er bij hoort te zijn als de doopvragen worden gesteld. Dat de vrouw in de man is begrepen en dat hij dus ook voor haar antwoordt, vindt Piet theoretische flauwekul. En dat de Here op een paar weken zou kijken wil er bij hem niet in. De kerkeraad kan hem deswege vermanen maar dat is dan ook al wat hij kan. De laatdoop is nog altijd een legitieme zaak en in de gereformeerde kerken zelfs eerder regel dan uitzondering. Wat de zaak compliceert is dat Piet Zegwaard en zijn gezin al een paar maal demonstratief uit de kerk bleven op de zondagmiddag dat vraag 74 van de Heidelbergse Catechismus: Zal men ook de jonge kinderen dopen? aan de orde van behandeling was. De dominee greep die gelegenheid telkens aan om de vroegdoop aan te prijzen en Piet was het spuugzat dat de preek duidelijk persoonlijk tegen hem en Knelia was gericht. Hij had geen zin naar een Kuyperiaans stokpaardje te komen.
Dat betekende dus dat de Zegwaarden moedwillig de kerkdienst verzuimden, tot dewelk men naarstig komen zal om zich onder de tucht des Woords te stellen. Dat kan een kerkeraad niet op zich laten zitten en zo voltrok zich enkele malen, in de week na de bewuste zondag, de ceremonie, dat de dominee vergezeld van een ouderling naar de buurtschap kwam fietsen teneinde Piet, Knelia en de kinderen, voor zover ze tot hun verstand waren gekomen, te vermanen vanwege hun moedwillige ongehoorzaamheid. Piet en Knelia rekenden al op hun komst. Piet kocht voor een paar dubbeltjes goeie sigaren, die in een koperen vaasje op het pluche tafelkleed kwamen te staan, en Knelia zette zondagse koffie en presenteerde er een koekje bij. En na de obligate vermaning werd het dan meestal wel een gezellige avond. Maar er werd niet gebeden. Als de dominee zei: zullen we nu samen bidden, dan zei Piet: dat vind ik prima, je mag bidden voor de zondaren Piet en Knelia, daar is alle reden toe, maar als je wilt bidden om vergeving voor de zondigheid van Piet en Knelia’s laatdoperij of onze moedwillige ongehoorzaamheid, dan bidden wij niet mee. En een dominee kan zich uiteraard niet laten voorschrijven wat hij al of niet bidden moet. Dus dan maar niet, al zou, zo waarschuwde de dominee, een geval van gebedsverhindering, ook wel eens zijn consequenties kunnen hebben, waarop Piet gelijkmoedig zei, dat de dominee het van hem zo bruin bakken mocht als hij wou. Het is maar goed dat de dominee beroep op beroep krijgt. Hij zal wel spoedig vertrekken.”

***

“De jongen gaat naar de school in de stad. De vader hoopt dat hij eenmaal dominee zal worden. Dat is het hoogst bereikbare voor de kinderen van ongefortuneerde gereformeerde ouders. Daarvoor staan ze hun eerstgeboren zonen af. Daarvoor willen ze nog zuiniger zijn dan ze al waren, nog iets krommer gaan liggen dan ze al lagen.
De jongen ziet zelf ook de toekomst wel gloren. Zondag aan zondag tweemaal onder het geklank zittende, verlangt hij er vaak naar zelf op de preekstoel te staan, al was het alleen maar om wat te doen te hebben. De botten in zijn magere billen doen zeer op de smalle geëikenhoute banken. Al te veel schuifelen levert bestraffende blikken van omzittenden op. Hetzelfde gebeurt bij het zoeken in de kerkbijbel naar de gedroogde bladeren die er in liggen en waarvan van sommige alleen de nerven nog over zijn. De inhoud van de broekzakken inventariseren, waarvoor je nu even de tijd hebt, wordt je evenmin in dank afgenomen en het is, zeker als je een vermanende por in je ribben krijgt, ook gevaarlijk. Als er een paar knikkers uit het kuiltje tussen je benen rollen en op de houten vloer hun weg vervolgen, geeft dat een luidruchtige verstoring van de dienst. De dominee is van zijn apropos gebracht. Hij neemt zijn lorgnet in de hand en kijkt kippig maar bestraffend de kerkruimte in.
Als je zelf dominee bent, draait alles om jou. Dan is het uit met de eindeloze verveling. Je komt uit de consistoriekamer de kerk in. Voorop loopt de ouderling van dienst tevens voorlezer, dan kom jij als dominee in je zwarte pak met je hoge witte boord en je brede zwarte das en vervolgens komen de leden van de kerkeraad met achteraan de diakenen. De ouderling van dienst geeft je plechtig de hand en begeeft zich naar de lezenaar die op het doophek prijkt. Jij pakt de leuning van de trap naar de preekstoel en staat een ogenblik, de hand aan het voorhoofd, in gebed verzonken. Dan klim je naar boven, deurtje open, deurtje dicht, en gaat voor de lezenaar staan onder het matglazen ruitje in de hemel boven de preekstoel, waarachter men een electrisch peertje kan vermoeden, dat op deze wijze voorziet in een diffuus licht op bijbel en prekenboekje. Je haakt je horloge met ketting en al los van je vest en legt het boven de bijbel. En dan heb je het verder voor het zeggen. Onze hulp is in de naam des Heren, Genade zij u en vrede. Wij zingen van de negentiende psalm het eerste vers. Thans zal u worden voorgelezen hetgeen uw aandacht opgetekend vindt in Jona 3 en daarvan de verzen één tot en met 10. Ik herzeg Jona 3, vers 1 tot en met 10. Je mag ook telkens even op je bankje gaan zitten. Je kijkt toe hoe de diakenen met de collectezakken aan de lange stokken fraaie staaltjes geven van hun manipuleerkunst. Je zit natuurlijk ook een beetje in je rats als Theunis Ketel, die de kunst van het collecteren nooit onder de knie zal krijgen, met de zak rondgaat en speciaal bij het inpalmen van de stok gevaarlijke achterwaartse bewegingen maakt. Maar ook daar raak je aan gewend. Echt een doodklap heeft nog nooit iemand gekregen. Op de bedreigde punten weten potentiële slachtoffers het gevaar behendig te ontwijken.
De gemeente heeft verder als enige actieve bezigheid het zingen van de psalmen en leeft zich daarin dan ook ten volle uit, waarbij men vooral bewondering moet hebben voor de grootvader. Er zijn meer draaiers in de kerk, goede draaiers, die met de vier tellen aangehouden noten allerlei hoge en lage kunstjes kunnen uithalen, maar de grootvader is de beste draaier. Wat die met een noot van vier tellen naar de hoogte en dan weer snel naar de diepte kan uithalen doet niemand hem na, ook Mijntje Kraaievanger niet, hoewel het een lieve lust is die twee, de grootvader en Mijntje tegen elkaar op te horen kwinkeleren.
Maar het klapstuk van de veiling is toch de preek. En maak je maar geen zorg dat de jongen als hij eenmaal dominee is niet prachtig zal preken. Ademloos zullen de mensen naar hem luisteren en naar hem kijken als hij zijn gebaren maakt of met zijn vuist op de bijbel slaat. Heb je die dominee Slootweg al eens gehoord? In tijden niet zoiets meegemaakt. Maar wel ruimschoots op tijd bij de kerk zijn, anders krijg je geen plaats meer. Zelfs hervormden zullen onder zijn gehoor komen en hij zal er velen bekeren.”

Over de auteur en zijn werk
Dingeman van der Stoep werd een eeuw geleden, op 17 september 1906, in Berkel (en Rodenrijs) geboren als derde kind en oudste zoon van acht in leven gebleven kinderen (twee stierven er). Hij groeide op in een hecht gereformeerd gezin in De Oude Leede onder Pijnacker, waar zijn vader in 1912. een eigen tuinderij kocht. Deze las alles van Abraham Kuyper, was vele jaren ouderling van de Gereformeerde Kerk van Pijnacker en enige tijd wethouder voor de Anti-Revolutionaire Partij. Zowel door luiheid en gespijbel als door de financiële situatie thuis moest Dingeman zijn plan om predikant te worden opgeven na twee jaar op het Marnix Gymnasium te Rotterdam te hebben gezeten. Op achttienjarige leeftijd begon hij als typografisch volontair bij een drukkerij in Schiedam om vervolgens zetter bij de firma Boekhoven te Sommelsdijk te worden. Uit die tijd dateren zijn eerste verhalen in het dagblad De Maas- en Scheldebode en het weekblad De Spiegel. In 19x6 werd hij journalist bij de Nieuwe Leidsche Courant, waarvan hij al snel redacteur werd. Daarnaast publiceerde hij in De Rotterdammer. In 19 3 1 trouwde hij in Leiden met Elisabeth Jacomina (Bep) Deijs. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren.
Nadat Van der Stoep eerder de jeugdboeken Een avontuur in den polder (1933) en Jan Vermeer (1935) had gepubliceerd, verscheen in 19 3 7 zijn maatschappijkritische roman Zijn dat uw kinderen? Daarin werd het gereformeerde triomfalisme bekritiseerd en de kerk verweten niet adequaat op de economische crisis te reageren. Twee jaar later schreef hij in ongeveer veertien dagen Laterveer wil het rechte weten, waarin hij op een enigszins ironische maar liefdevolle wijze zijn eigen geloofsgenoten, de ‘kleine luyden’ in een provinciestadje, tekende. Daarbij had hij een grote passie voor het christelijke gezin. Van der Stoep zag het schrijven als een ambacht, een heilig moeten, om van zich af te schrijven, voor welk werk hij een resonans bij zijn lezers zocht. Een hem kenmerkende stuursheid verzette zich bij zijn schrijven tegen een te grote intimiteit.
Omdat hij vond dat het protestants-christelijke literaire tijdschrift Opwaartsche Wegen te intolerant was tegenover andersdenkenden was hij in 19 36 al medewerker geworden van het uit een afsplitsing daarvan ontstane tijdschrift De Werkplaats. Nadat dit in 1938 was gefuseerd met Elckerlyc. Tijdschrift voor christelijke letterkunde was hij tot aan de opheffing in 1939 mederedacteur van het nieuwe blad.5
Minder bekend is dat hij in 1938 zijn eerste filmscenario schreef, namelijk voor de propagandafilm ‘Verbroken Boeien’ van de Nederlandsche Bond van Christelijke Fabrieks- en Transportarbeiders, welke begin 1939 in première ging.6 Vanuit zijn werk als journalist kreeg hij dat zelfde jaar het idee om met de bekende radioverslaggever Herman Felderhof (19 11-19 9 4 ) wekelijks een reportage over een kerkdienst te schrijven. Dit resulteerde in het voornoemde succesvolle boek In de houten broek, waarop in 1959 een vervolg zou verschijnen. Zelf had Van der Stoep in 19 4 1 volgens dezelfde opzet in Herder en Leeraar nog verschillende aspecten van het predikantenwerk belicht.7 Op advies van uitgever Bert Bakker bundelde hij de wekelijks voor De Rotterdammer geschreven ‘Brieven van Mijnheer de Man’ onder de titel Daatje en ik. De driedelige naoorlogse serie August en Alida (19 5 1), August en Alida andermaal (1952) en Ten derden male August en Alida (1953) (later bekort tot De familie Argeloos (1965)) ontstond op een zelfde manier vanuit tweewekelijks voor Trouw geschreven columns.
Nadat de Duitsers de Nieuwe Leidsche Courant in 19 4 1 hadden verboden, werd hij in 1942 redacteur bij uitgeverij Bosch & Keuning en verhuisde hij naar Baarn. In het verdere verloop van de oorlog dook hij onder, zo kon hij deel nemen aan ondergrondse activiteiten. Daarnaast kreeg Van der Stoep ook nog met de Vrijmaking te maken. Toen enkele bevriende ouderlingen van hem in 1945 werden geschorst, ‘maakte hij zich uit solidariteit ook vrij’ . Zodra hij zag dat de Vrijgemaakten zich op hun beurt ook ‘verengd’ hadden, keerde hij enige jaren later terug. Voor of nadien probeerde hij tevergeefs beide gereformeerde kerken in Baarn weer met elkaar te verzoenen.
Na zijn benoeming tot adjunct-directeur in 1945 was hij van 19 52 tot aan zijn pensioen in 19 7 2 directeur van uitgeverij Bosch & Keuning. Als zodanig was hij zowel in de christelijke als neutrale uitgeverswereld zeer actief. Verder was hij mederedacteur van Vrouwenpost. Het door hem met zijn vrienden P.J. Risseeuw en C. Rijnsdorp in 1946 opgerichte blad Ontmoeting. Letterkundig en Algemeen-Cultureel Maandblad plaatste meer het levensbeschouwelijke dan het artistiek-formele op de voorgrond. Als mederedacteur en uitgever bood Van der Stoep hiermee een podium voor nieuwe auteurs, terwijl hij hieraan ook zelf bijdragen leverde. Mede omdat men ongewild door de hervormden in een isolement werd gedreven en jongere prozaschrijvers de plaats van oudere niet innamen, trad hij in 19 57 af als redacteur. Verder was hij vanaf 1945 tot aan de opheffing bestuurslid van het Contact, een kring van protestants-christelijke auteurs, tevens was hij de spil van een groep van protestants-christelijke uitgevers. Omdat de benaming ‘christelijk’ vaak te beladen was, gebruikte hij deze aanduiding in verband met literatuur later liever niet meer. Hij wilde bij het schrijven niet geremd worden doordat zijn boekfiguren volgens de bijbel en de calvinistische beginselen moesten handelen. Hij geloofde niet meer in de oecumene als herstel van de kerkelijke verdeeldheid, maar in de éne ‘katholieke’ kerk als het ideaal, waarvoor iedereen volgens hem zijn identiteit zou moeten ïnleveren. Zonder terug te verlangen naar vroeger betreurde hij het dat er naar zijn waarneming niets van de gereformeerde zede over was.
Hoewel vooral bekend door zijn proza schreef Van der Stoep vanaf 1936 ook gedichten. Zijn overigens enige bundel kerstgedichten Dit Kind kreeg grote bekendheid. Ondanks dat hij tegenover Risseeuw toegaf dat deze tak van zijn creativiteit meer gelegenheidspoëzie was, vond een recensent echter dat het evenwicht tussen de verhuiselijking en vergeestelijking van deze poëzie de bekoring van deze bundel uitmaakte. Hij vond het typerend voor de auteur dat het eigen huisgezin en de getekende Heilige Familie elkaar weerspiegelden.
Naast zijn literaire werk leerden velen hem in de jaren r 952 tot 19 57 als jurylid kennen bij de radioquiz ‘Mastklimmen’ in het door Johan Bodegraven (1914-199 3) gepresenteerde amusementsprogramma ‘Steravond’ van de NCRV.
Pas na zijn pensionering had Van der Stoep weer tijd om romans schrijven. Na Voeten in de aarde verscheen in 1985 ten slotte nog De dader ligt op Meerzijn. De kleinzoon van een hervormde (!) Hollandse dorpsdominee vertelt aan de hand van terugblikken de rond 1880 spelende geschiedenis van zijn grootvader en zijn eigen jeugd omstreeks 1930. Hierdoor kon hij recente maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen, die rond 1980 speelden zoals de verdeeldheid bekritiseren en van commentaar voorzien. Door gebrek aan belangstelling van de uitgevers lukte het Hans Werkman niet om een derde roman, waarin de levensbeschouwing voor het eerst ontbrak, postuum uitgegeven te krijgen.8
Het ging Van der Stoep in zijn romans vooral om de glorie van het goede en eenvoudige christelijke gezin. Volgens Risseeuw accepteerde de burgerman zijn humor, omdat hij niet boven maar naast hem stond. J. van Doorne omschreef het als een démasqué, omdat hij de burgerman enerzijds door had en anderzijds ook weer lief had, een geschonden mens, die het ook maar eens goed gezegd moest worden. En dat alles met humor.

Noten
1 . D. van der Stoep, Voeten in de aarde, Baarn 1980, 61-63; 86-88. Uit de bewaarde drukproef blijkt dat hij op het laatst nog met de pen tekst toevoegde. Zie: Vrije Universiteit (vu), Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) (hdc), archief D. van der Stoep (nr. 653), doos 1. Voor de publicatie bood uitgeverij Bosch en Keuning zijn relaties in een onbekend jaar t.g.v. de jaarwisseling onder de titel Een dun laagje ijs een kortere versie van de tekst van hoofdstuk III aan. In: A.P. Crom e.a. (red.), Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, dl. 5. (Zuid-Holland Zuid), Kampen 1984, 33 zijn de bladzijden 6-8 als fragment opgenomen. Recensie van Hans Werkman in: Aangekruist. Boekbesprekingen van J.M.A. Biesheuvel tot Jan Wolkers, Groningen 1982, 14 9 - 15 1 .

2. Hans Werkman, ‘Dingeman van der Stoep, Berkel en Rodenrijs 1 7 september 1906 - Baarn 28 augustus 19 9 7 ’, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1998-1999, Leiden 2000, 139 -148.

3. In de houten broek. Over dominees, preeken en kerkmenschen, Den Haag 1940. Met de houten broek werd de preekstoel bedoeld. Zie voor recensie van J.E. Niemeijer van het vervolg Opnieuw in de houten broek. Over dominees, preken en kerkmensen, Baarn 1959: Ontmoeting, 13 (1959-1960), 227-228.

4. Deze periodiek werd in 18 80 opgericht en bestaat nog steeds. Vanaf 1 9 1 1 had het de ondertitel ‘Christelijk weekblad’ . Inmiddels verschijnt het tweewekelijks. Het wordt nu in reformatorische kring gelezen.

5. Zie ook: R.G.K. Kraan, ‘Protestants-christelijke letterkunde in historisch perspectief’, in: J. de Bruijn (red.), Bepaald gebied. Aspekten van het protestantschristelijk leven in Nederland in de jaren 1880-1940, Baarn 1989, 74-100; 93-94.

6. Zie voor manuscript en recensies: vu, hdc, doos 1 . Deze film werd in 1948 opnieuw in productie genomen.

7. Herder en Leeraar. Over dominees en hun dagelijksch werk, Den Haag 19 4 1 .

8. Vriendelijke mededeling van Hans Werkman. Het typoscript bevindt zich in: vu, hdc, archief Van der Stoep, doos 1.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 2006

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's

Dingeman van der Stoep, Voeten in de aarde

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 2006

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's