Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een wandeling door het museum van het verleden (bij de biografie van Joop den Uyl)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een wandeling door het museum van het verleden (bij de biografie van Joop den Uyl)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

‘Obwohl es die Vergangenheit, als sie Gegenwart war, nicht gegeben hat, drängt sie sich jetzt auf, als habe sie es so gegeben, wie sie sich jetzt aufdrängt. Aber solange etwas ist, ist es nicht das, was es gewesen sein wird. Wenn etwas vorbei ist, ist man nicht mehr der, dem es passierte. . . . l n der Vergangenheit, die alle zusammen haben, kann man herumgehen wie in einem Museum.’
Martin Walser,
Ein springender Brunnen1

Donderdag 21 februari 2008 promoveerde Anet Bleich aan de Universiteit van Amsterdam op haar biografie Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer. In de media werd vooral aandacht besteed aan het nieuwtje dat in de jaren dertig van de vorige eeuw de toen zestienj arige Den Uyl rechts-nationalistische sympathieën had. Tijdens zijn leven heeft hij dat verzwegen. Daarover sprak Anet Bleich zich in interviews als volgt uit: ‘Ik denk dat hij zich kapot schaamde. Zijn kinderen heeft hij er wel over verteld, misschien was dat een van de redenen waarom ze zo huiverig voor deze biografie waren. Om uiteindelijk opgelucht te kunnen constateren dat ik deze episode weergeef voor wat het was: een lichte politieke jeugdzonde. In zekere zin begrijpelijk ook, vanuit het bekrompen gereformeerde milieu waar hij uit kwam. Dit zal voor hem een moeilijk punt geweest zijn, Joop den Uyl was überhaupt nogal zwaar op de hand. Ik denk dat hij zichzelf achteraf vooral heeft verweten dat hij te naïef was, hij had onderschat wat het fascisme teweeg zou brengen.’

Nogal gemakkelijk, die koppeling van ‘gereformeerd’ aan ‘kleinburgerlijk’ . Dat valt te meer op als je moet vaststellen dat Bleich geen gebruik heeft gemaakt van het ruim voorhanden bronnenmateriaal over de gereformeerde wereld van die jaren dertig. Als ze dat wel had gedaan, had ze de oorzaak van zijn ‘lichte politieke jeugdzonde’ waarschijnlijk niet gezocht in het ‘bekrompen gereformeerde milieu’, maar bij Den Uyl zelf. Hij las immers veel, hij zocht al jong zijn eigen weg.
Vandaar dat ik op 22 februari 2008 in Trouw een artikeltje schreef met als titel: Het lag aan Den Uyl, niet aan het gereformeerde milieu.
De ruimte was beperkt en de tijd kort, maar nu heb ik zowel meer ruimte als meer tijd en daar maak ik dankbaar gebruik van om aan te geven dat er in de jaren dertig onder gereformeerden bij een kleine minderheid inderdaad sympathie bestond voor het nationaalsocialisme. In dat verband moeten de namen vallen van verschillende gereformeerde voormannen, zoals de theoloog H.W. van der Vaart Smit, de vu-hoogleraar geschiedenis A.A. van Schelven, de vu-hoogleraar theologie H.H. Kuyper die een zoon had die als oorlogsverslaggever in dienst trad van de Waffen-ss en in 1944 aan het Oostfront sneuvelde, de vu-hoogleraar theologie V. Hepp, die ook al een zoon had met een dienstverband in de Waffen-ss en gevechtservaring aan het Oostfront. Daartegenover staan tientallen gereformeerde voormannen die het nationaalsocialisme overtuigd afwezen, zoals P.A. Diepenhorst, J. Waterink, J. Oranje, H. Algra, Gesina van der Molen, V.H. Rutgers, K. Schilder, G.M. den Hartogh en vele anderen. En met te vergeten mensen als Frits de Zwerver (ds. Frits Slomp) die voor onderduikadressen en nog veel meer zorgde en vrouwen die als koeriersters verzetskranten verspreidden en distributiekaarten bij onderduikers bezorgden. En dan waren er ook nog gereformeerden die eerst wel wat zagen in het nationaalsocialisme, maar daar later op terugkwamen en volop deelnamen aan het verzet. En niet te vergeten het ‘historische feit’ dat de generale synode van de Geformeerde Kerken in 19 3 6 de NSB veroordeelde en de plaatselijke kerken in de gelegenheid stelde kerkleden die lid waren van de NSB onder de tucht te plaatsen. Het is geboekstaafd in het werk van historici als Ger van Roon, Gert van Klinken, Gjalt Zondergeld, Theo van Staalduine, Jan Ridderbos en Maarten Aalders.

Martin Walser stelt - en ik ben dat met hem eens - dat het ‘verleden’, toen het nog een ‘heden’ was, niet meer bestaat. Dat heeft als consequentie dat de ‘mens van het verleden’, toen hij nog een ‘mens van het heden’ was, ook niet meer bestaat. Dat betrek ik op Den Uyls ‘jeugdzonde’ . Als jongvolwassene oordeelde hij anders over het nationaalsocialisme dan als puber. In beide gevallen geldt: met oordelen over het verleden met de maatstaven van heden. Vandaar dat Walser voorstelt het verleden te zien als een historisch museum vol persoonlijke - en dus subjectieve! - herinneringen.
Jn mijn rondwandeling door het museum van de geschiedenis maak ik de lezer attent op zaken die in mijn herinnering zijn blijven leven; anderen zullen op hun rondwandeling andere herinneringen hebben.

Het eerste wat mij op mijn rondwandeling opvalt, is dat de puber en adolescent Den Uyl op een bepaalde manier altijd gereformeerd is gebleven. In het openbaar sprak hij met de sonore galmstem van een gereformeerde dominee uit de jaren dertig en veertig. Ook zijn strijdbaarheid was typisch gereformeerd. Gereformeerden streden over alles; niet voor niets noemden ze de kerk op aarde de ‘strijdende kerk’ en de kerk in de hemel de ‘triomferende kerk’ . Ilc prijs mij zalig dat die strijd bij ons thuis buiten de deur werd gehouden; het leven was belangrijker dan de leer.
Omdat ik twaalf jaar jonger ben dan Den Uyl, herken ik weinig van het gereformeerde leven dat hem gevormd heeft. Hij kwam tot de ‘jaren des onderscheids’ ruim voor de oorlog, ik op het eind van de oorlog, een ingrijpend verschil. Ik lees op pagina 1 7 van Bleichs biografie dat ‘tijdens de lange zondagse wandeling (minstens tweeënhalf uur) kon worden nagepraat over de preek.’ Bij ons thuis werd nooit nagepraat over de preek; de gereformeerden zaten tij dens de oorlog in een onzinnig theologische conflict over de ‘veronderstelde wedergeboorte’; gekker kon het niet. Toen ik tiener was zei mijn vader na de koffie: ‘Kom Gerrit, we gaan schaken.’ En op wandelingen in de buurtschap Oele ten zuiden van mijn geboorteplaats Hengelo of in de bossen van kasteel Twickel bij Delden werd er al helemaal niet over geloofszaken gepraat. Mijn vader wees mij op de leeuwerik die opsteeg naar het hemelgewelf, op vogels die je kon herkennen aan hun zang, op de dikke boom in Oele die je pas met acht kinderen kon omspannen, op de goudglanzende rogge waar straks de sikkel in zou worden geslagen en op de vele veldbloemen langs de sloten en de beekjes. Mijn boek Geplunderde aarde, getergde hemel uit 1988 heb ik met de woorden: ‘Hij leerde mij de liefde tot God en de natuur’ gewijd aan de nagedachtenis van mijn vader.

En dan nu het eigenlijke punt: Den Uyls kortstondige flirt met nationaalsocialistische ideeën. Dat loog er niet om. In 19 3 5 w as Joop denUyl zestien jaar. Hij schreef in een opstel: “Wij strijden tegen die geldmacht, die koopmansgeest, die Nederland ten verderve voert. Het gaat erom: Dietsland - groot of - dood. En wij willen het groot, groot in alles waarin een klein volk groot kan zijn. Idealisten moeten we worden, mensen die (zonder loon!) goed en bloed voor hun volksgemeenschap, hun vaderland over hebben.” (Bleich, p. 29. Ik citeer Bleich met ‘ . . . ’ en Den Uyl met “ . . . ” ).
Het is de vraag of de zestienjarige Den Uyl besefte wat ‘Dietsland’ betekende; mogelijk was het alleen de term die hem aansprak. In ieder geval stond ‘Dietsland’ voor autoritair gezag, afschaffing van het parlement, geen klassen en partijen, de nationale volksgemeenschap beschermen tegen liberalen, marxisten, vreemdelingen en de macht van het geld. Joden konden geen staatsburger zijn, ze hadden slechts ‘gastrecht’ . Vergelijk dat eens met de artikelen 4 en 5 van het partijprogram van de Duitse n sd a p van 24 februari 19 20 en zie de overeenkomsten: 4. ‘Staatsbürger kann nur sein, wer Volksgenosse ist. Volksgenosse kann nur sein wer deutschen Blute ist, ohne Rücksichtsnahme auf Konfession. Kein Jude kann daher Volksgenosse sein.’ 5: ‘Wer nicht Staatsbürger ist, soll nur als Gast in Deutschland leben können und muß unter Fremdengesetzgebung stehen.’ Dat program werd in de jaren 19 3 3 - 19 4 5 consequent uitgevoerd, met genocide als gevolg.

Tegen deze achtergrond verbaast het me dat Bleich zegt dat uit alles wat aan tekstmateriaal van de jonge Joop den Uyl bewaard is gebleven niets blijkt van ook maar een spoortje anti-Joods ressentiment. Het enige wat wonderlijk overkomt, zou zijn dat hij in de jaren vóór 1940 geen oog had voor de centrale functie van het antisemitisme binnen het nationaalsocialisme (Bleich, p. 32). Maar daar ging het juist om! Het ging om de ideologie, niet om het ressentiment. Het lijkt er trouwens op dat Den Uyl als tiener een vat vol tegenstrijdigheden was: ‘Hij had waardering voor Hitler-Duitsland - hij ontwaarde er “ een herboren, zelfbewust volk, in eensgezindheid om den Führer geschaard” - maar hij zag ook schaduwzijden: “ rassenleer, Jodenvervolging, kerk en staat’” (Bleich, p. 30).
Jammer dat de woorden van Den Uyl door Bleich onvolledig zijn geciteerd, want nu weten we niet hoe zwaar Den Uyl de schaduwzijden van Hitler-Duitsland liet wegen tegenover de voordelen. Nog een voorbeeld van onzorgvuldig citeren, eveneens op pagina 30. Volgens Bleich zag Den Uyl de fascistische groepen “ als een goed bedoelde doch mislukte poging om uiting te geven aan het ontwaakte nationalisme.” Die mislukking komt op rekening van het “ humanistische” , niet-christelijke karakter van het fascisme. Dat leidt Bleich a f uit den Uyls hartenkreet: “ Laten wij dan zorgen dat het Christelijke Nationalisme - als noodzakelijk voor een gezond volksleven - ingang vindt bij het Nederlandse volk. ” Wat was het ‘goede’ dat Den Uyl m het fascisme zag? Op deze manier komen we dat niet te weten.
Hier lopen de interpretaties van Bleich de mening van Den Uyl lelijk in de weg, maar uit wat Den Uyl zegt, valt op te maken dat hij de ware aard van zowel het nationaalsocialisme als het fascisme behoorlijk heeft onderschat. Maar dat deden er midden jaren dertig wel meer, en niet altijd de minsten. Neem het hem eens kwalijk; hij was zestien jaar en meer een dromer dan een denker, als hij ooit een denker is geweest. Maar dat doet in de onderhavige kwestie niet ter zake. Van belang is slechts dat hij na 19 40 definitief afstand nam van nationaalsocialisme en fascisme en een overtuigd sociaaldemocraat werd.

Opmerkelijk genoeg koppelt Bleich niet alleen Den Uyls ‘jeugdzonde’ aan zijn gereformeerde afkomst, maar ook zijn weerzin lid te worden van de n s b of van een fascistische organisatie. Ik lees op pagina 31: ‘Deze vroege politieke sympathieën hebben geen praktische politieke gevolgen gehad. [...] Een verklaring hiervoor is wederom zijn diepe verbondenheid met het gereformeerde geloof. Binnen de gereformeerde zuil was dwepen met het nationalisme wel toegestaan, maar dat moest dan een “ christelijk” en geen “ humanistisch” nationalisme zijn. Aansluiting zoeken bij een “ seculiere” fascistische groepering zou betekenen dat men zich als gereformeerde buiten de eigen groep plaatste. Dat wilde Joop niet.’ Dus toch nog iets goeds over die vermaledijde gereformeerden!

Gerrit Manenschijn (1931) is theoloog en emeritus hoogleraar ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit, bloedgroep: gereformeerd.

Noot
1. Martin Walser (geb. 1927) behoort tot de top van de hedendaagse Duitse literatuur. In 1998 verscheen zijn autobiografische roman Ein springender Brunnen over zij n kinder j aren inde naziti j d, voor welk boek hij de vredesprijs van de Duitse boekhandel kreeg. Het is geen roman over het nationaalsocialisme, eerder een subjectieve impressie over de belevingen van een kind dat opgroeit in een middenstandsmilieu van halve en hele nazi’s en vele onverschilligen. Walser neemt waar zonder te oordelen, des te overtuigender de literaire kwaliteit. Daarmee laat hij ook zien dat een historicus uiterst terughoudend moet zijn in zijn oordelen, om van veroordelen maar te zwijgen. Vandaar die opmerking over het gemeenschappelijke verleden als een museum waar men kan rondwandelen om te bezichtigen waarin men geïnteresseerd is. Het citaat, dat ik als motto aan deze column heb meegegeven, is een sleutelzin voor al zijn werk, in het bijzonder voor Ein springender Brunnen. In onnavolgbaar fraai Duits zegt hij dat het verleden, toen het nog een heden was, nu niet meer bestaat. Paradoxaal genoeg dringt het verleden zich in het heden zó aan ons op, dat wij het ervaren als meer dan een herinnering, als een feitelijke stand van zaken, maar dat is bedrieglijk. Zo fopt ons ‘de list der rede’, zou Hegel zeggen; nu schrijven wij dat toe aan ‘de onbetrouwbaarheid van het geheugen’. De man van 71 die dit boek schreef, is niet meer het kind dat hij beschrijft, maar al schrijvende beleeft hij het als het kind van toen. Dit pas ik toe op Den Uyls kortstondige fascinatie voor het nationaalsocialisme. Die fascinatie was echt, maar de latere verwerping van die fascinatie was zowel echt als oprecht. De jongvolwassen Den Uyl van 1940 was een ander dan de puber Joop van 1935, toen nog niet voor iedereen duidelijk was waar het met het nationaalsocialisme op uit zou lopen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2008

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's

Een wandeling door het museum van het verleden (bij de biografie van Joop den Uyl)

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2008

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's