Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse aannemingskwestie (1880)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse aannemingskwestie (1880)

Voorspel van de Doleantie in de Nederlandse Hervormde Kerk

48 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
In de negentiende eeuw verkeerde de Nederlandse Hervormde Kerk in een identiteitscrisis. Die kwam ondermeer tot uiting in een richtingenstrijd tussen orthodoxie en vrijzinnigheid en in de opkomst van een beweging tegen de traditionele kerk, die steunde op het gewone volk tegen de traditionele elite. De invoering in 1867 van het recht voor manslidmaten om ambtsdragers te kiezen, leidde tot verdere partijvorming en polarisatie.
De aanneming en bevestiging van nieuwe lidmaten was een van de kwesties waarover de richtingenstrijd werd uitgevochten. Wie wordt er toegelaten tot het avondmaal - en krijgt dus kiesrecht? Welke vragen moeten er gesteld worden bij de openbare geloofsbelijdenis en wie bepaalt dat? Wat is de betekenis van de belijdenisgeschriften? Wat is de rol van de predikant? Wat is de verantwoordelijkheid van de kerkeraad?
De Dordtse aannemingskwestie in 1880 was een belangrijke krachtmeting tussen de orthodoxie en de synode. Het conflict begon met de weigering van drie orthodoxe ouderlingen om ambtelijk aanwezig te zijn bij de aanneming van catechisanten van moderne predikanten. Het liep uit op de schorsing van zestien ouderlingen en twee predikanten in een kerkrechtelijke procedure die zich bijna twee jaar voortsleepte.
Voor en achter de schermen speelde dr. Abraham Kuyper een belangrijke rol. Hij correspondeerde met drie hoofdrolspelers in deze kwestie, maar gaf ook bijna wekelijks commentaar in de kolommen van De Heraut. Het heeft weinig gescheeld, of de Doleantie was begonnen in Dordt!

Orthodoxe opmars
In 1 867 werd in de Nederlandse Hervormde Kerk het kiesrecht voor manslidmaten ingevoerd. Verkiezing van predikanten, diakenen en ouderlingen was altijd een zaak geweest van de kerkeraad, die zichzelf aanvulde. Voortaan konden de stemgerechtigde leden ook zelf kiezen of (in grotere gemeenten) een kiescollege instellen. In Dordrecht sprak een ruime meerderheid zich uit voor de invoering van een kiescollege. Het kiescollege bestond uit de kerkeraad (acht predikanten, zestien ouderlingen en elf diakenen) en zeventig te kiezen gemeenteleden.
Van orthodoxe zijde werd een kiesvereniging opgericht, ‘Onze hulp is van den Heer’. De vermogende koekbakker Marinus Kemp (1830-1882) was een van de initiatiefnemers en zelf jarenlang voorzitter. Kemp was ook eigenaar van een evangelisatiegebouw in de Lange Breestraat, dat in 1867 in gebruik genomen werd.1 Met de emeritus predikant dr. Jan Jacob Stronck (18261900) was Kemp betrokken bij tal van christelijke en sociale projecten in Dordrecht.
Op woensdag 12 april 18 7 1 sprak Kuyper in Dordrecht, in de schouwburg van J.D. van Peeren in de Wijnstraat, over ‘Het Modernisme een Fata morgana op Christelijk gebied’. Zijn woorden vielen in goede aarde. Twee dagen later ontving hij een hartelijk schrijven van elf ouderlingen van de hervormde gemeente, onder wie Kemp en Stronck: ‘Wij zijn U zeer dankbaar, WelEerw. Heer!, dat gij ook in de stad onzer inwoning uwe stem hebt willen verheffen om een juist beeld van het modernisme te schetsen. Nergens toch is het welligt meer noodig, dan in onze stad, waar het modernisme zoo welig tiert en althans op wetenschappelijk gebied nog bijna nooit bestreden is.
En ook voor ons, WelEerw. Heer!, die door Gods genade voor onze ziel niet genoeg meer hebben aan een fata morgana, kan en zal het naar wij hopen ook nog ten zegen zijn, dat wij weder eens met nadruk gewezen zijn op den ernst van den strijd en de hooge roeping die wij in dien strijd te vervullen hebben, vooral in die betrekking, waarin wij als ouderlingen, tot de gemeente geplaatst zijn.’2
Hervormd Dordrecht telde in de negentiende eeuw acht predikantsplaatsen. De eerste predikant die na de invoering van het kerkelijk kiesrecht in 1867 werd beroepen, was ds. Adriaan Loeff ( 18 38 - 19 11), die orthodox was en behoorde tot de ethische richting.3 Zeven jaar later was de hele kerkeraad ‘om’: ‘De moderne diakens hadden voor het laatst gecollecteerd. De Kerkeraad was, behalve enkele predikanten, geheel orthodox. Men rekende er op dat de modernen nooit zouden terugkeeren.’4
Drie moderne predikanten telde Dordrecht nog: ds. Petrus Marinus Keiler van Hoorn (1825-1908), dr. Paulus Steen (18 3 2 -19 15 ) en ds. Samuel Essenius Greeff (1832-1885).

Eerste aannemingskwestie
Op woensdag 5 april 1876 kwamen de twaalf catechisanten van dr. P. Steen ’s middags om één uur bij hem thuis in de Wijnstraat voor het onderzoek met het oog op hun aanneming als lidmaat. Namens de kerkeraad was ouderling N. Franken aanwezig. Na het onderzoek naar hun feitenkennis stelde hij de leerlingen de vraag, of zij geloofden in de lichamelijke opstanding van Christus. Toen ze die vraag ontkennend beantwoordden, maakte Franken er bezwaar tegen hen als lidmaten toe te laten.
Dr. Steen wilde weten of de kerkeraad de bezwaren van ouderling Franken deelde. Er werd een buitengewone vergadering belegd van de bijzondere kerkeraad (predikanten en ouderlingen) op vrijdag 7 april 1876. Br. Kemp zette de toon met zijn verklaring, dat de daad van br. Franken zijn volkomen instemming had. Hij meende, dat het Christendom staat of valt met de aanneming van de lichamelijke opstanding van Christus en verwees daarvoor naar 1 Cor. 15 . ‘Men noemt de loochening van dit feit “ het nieuwe geloof” , hij schroomt niet het ongeloof te noemen.’
Br. C. Hiensch was als ouderling toegevoegd aan ds. Essenius Greeff. Van diens leerlingen geloofden sommige de lichamelijke opstanding, terwijl andere die ontkenden. Br. Hiensch verklaarde zelf te geloven in de lichamelijke opstanding, maar hij maakte geen bezwaar tegen de aanneming.
Volgens het reglement op het godsdienstonderwijs moest het onderzoek gaan over ‘de mate der verkregen kennis’. De kerkeraad stond nu voor de vraag, of het niet geloven in de lichamelijke opstanding van Christus een gebrek aan kennis was en dus een reden om iemand niet toe te laten. Met zestien van de twintig stemmen sprak de kerkeraad uit, dat het bezwaar van br. Franken gegrond was. Zo blokkeerde hij de aanneming van de leerlingen van dr. Steen.5
De discussie in de kerkeraad werd voortgezet in de pers. Steen publiceerde een brochure onder de titel Schijn bedriegt. Hij bestreed de orthodoxe stelling, dat het verlangen naar leervrijheid niets anders zou zijn dan het verlangen om ‘los te komen van Christus en van de Kerk, aan wier leer men zich ontwassen acht’. Hij betoogde, dat het protestantisme zich juist door leervrijheid onderscheidt van het rooms-katholicisme. Vrijheid van onderzoek leidt tot verscheidenheid van inzicht, dat kan niet anders. ‘Leven, beweging, strijd - ziedaar het kenmerk van eene Protestantsche Kerk.’
Steen vroeg zich af of degenen die zich confessioneel noemen, de belijdenisgeschriften wel door en door kennen. ‘En wat zullen wij zeggen van de Dordsche leerregels? Op de duizend gemeenteleden is er nauwelijks één, die er iets van weet, en ik sta er niet voor in, dat zelfs de Orthodoxe Predikanten er in gekonfijt zijn.’
Steen sloot zijn brochure af met een hartstochtelijk pleidooi: ‘Handhaven wij dan, in het heerlijk besef van onze vrijheid in Christus, met alle kracht tegen de confessionelen de leus van Paulus: de letter doodt, maar de geest maakt levend, want niet aan doode, maar aan levende lidmaten heeft de Kerk behoefte.’6
De leerlingen van dr. Steen werden aangenomen en bevestigd in een naburige gemeente van vrijzinnige signatuur - in dit geval Barendrecht - en werden alsnog ingeschreven in het Dordtse lidmatenboek.7
Een jaar later weigerden de ouderlingen de moderne predikanten te assisteren bij de avondmaalsviering. Die hadden inmiddels een aantal oud-ouderlingen bereid gevonden die taak op zich te nemen. Maar eerst wilden de moderne predikanten van de kerkeraad weten, of die de ouderlingen steunde in hun weigering.
In de vergadering van 28 maart 1877 legde br. G. ’t Hooft de kerkeraad de uitspraak voor, dat de ouderlingen niet meer bij de bediening van het avondmaal door moderne predikanten zullen assisteren, ‘omdat zij gewetensbezwaar hebben’. De kerkeraad steunde de ouderlingen in hun weigering, maar ging akkoord met de door de moderne predikanten gekozen oplossing.8
Ds. M. Sjoers vond dat de ouderlingen te ver waren gegaan, juist vanwege de roeping van de ouderlingen bij de viering van het avondmaal. Melchior Sjoers (1842-1879) had intrede gedaan in Dordrecht op 2 april 1876. Hij behoorde tot de ethische richting.
In de week voor Pasen 18 7 7 publiceerde hij een brochure over De aanneming van moderne lidmaten in de Ned. Herv. Kerk. Sjoers stelde, ‘dat de Kerk niet alleen belang heeft bij het antwoord op de vraag: Hoevelen zijn nu weer ingeschreven in uwe registers? maar dat zij, voor 't minst, nog niet onbescheiden is wanneer zij weten wil hoedanigen deze zijn. M.a.w. öf zij, op grond van de geschiedenis, het wezen, het geloof der Kerk, wel in bare gemeenschap tehuis behooren, hoe voortreffelijk zij overigens als leden der Maatschappij ook mogen wezen.’9
De moderne predikanten waren verontwaardigd over de gang van zaken bij de aanneming in 18 7 6. Sjoers erkende ‘het onaangename, dat in zulk eene ervaring voor de aannemelingen en voor hun leermeester gelegen moest zijn, ook al handelde de kerkeraad met en in zijnen ouderling uit overtuiging.’ Maar een botsing tussen beginselen die elkaar uitsloten, was onvermijdelijk. Op dat punt waren de verschillende orthodoxe richtingen (ethischen en gereformeerden) het met elkaar eens, dat de modernen geen recht hadden in de Nederlandse Hervormde Kerk, die immers ‘staat of valt met het levende, persoonlijke geloof in den Christus, die en zoo als hij ten derden dage lichamelijk is verrezen uit het graf.’ 10
Sjoers vond het riskant om van het weigeren van moderne aannemelingen een gewetenszaak te maken. De kerkeraad die moderne aannemelingen afwijst, komt onherroepelijk in strijd met de reglementen en riskeert schorsing en afzetting. De consequentie zal zijn, dat orthodoxe ambtsdragers buiten de kerk komen te staan en de moderne aannemelingen alsnog worden ingeschreven.
Met een verwijzing naar het evangelie waarschuwde Sjoers tegen het bewandelen van de weg van de kerkpolitiek: ‘Het modernisme wordt nu eenmaal niet overwonnen door eene meerderheid van stemmen, door uitbanning of afwijzing, d.i. door maatregelen van geweld. Het zwaard van Petrus, dat de kwestiën doorhakt, is zeer geschikt om ons achteruit te brengen; maar iets goeds is er nog nimmer mede gedaan. Daarom waarschuwt ons de Heiland, dat wie het zwaard nemen ook dóór het zwaard zullen vergaan. Een geestelijk kwaad kan slechts langs geestelijken weg worden behandeld en overwonnen.’11
De brochure was mede ondertekend door ds. G. van Herwaarden en vijf ouderlingen: G. ’t Hooft, dr. J.J. Stronck, G. Sillevis, mr. M. Crommelin en P. Gips J.Czn.
Dat de kerkeraad op dit punt verdeeld was, bleek uit de Open brief aan Ds. M. Sjoers door een ouderling die M. Kemp als weerwoord publiceerde. Kemp was ongelukkig met de praktijk van de aanneming van nieuwe lidmaten: ‘De bijna algemeene gewoonte om op 18 a 19 jarigen leeftijd zich aan te laten nemen, moet voor den geestelijken bloei der gemeente verderfelijk zijn. Wat toch is voor de meesten het lidmaatschap? De sluitsteen van eene beschaafde opvoeding en terwijl men eene belijdenis aflegt om voortaan voor den Heer te willen leven is het voor zeer velen het aangewezen punt, om hunne intrede in de wereld te doen.
Zoolang de aanneming nog past, ook in het kader van eene zoogenaamde beschaafde opvoeding, die dan daarmede voltooid is, zoolang er nog geen smaadheid en waarlijk zelfverloochening aan het lidmaatschap verbonden is, kan de kerk als instituut uiterlijk bloeien, innerlijk niet.’ 12
Het venijn van de Open brief zat in de staart: ‘Mijne meening in het algemeen is, dat leeraars, zoo zij niet noodwendig daartoe geroepen worden, de belangen der gemeente het best bevorderen, als zij de behandeling van geschillen zooals het nu besprokene, zoo die zich openbaren, maar overlaten aan hen, die er allereerst en allermeest bij betrokken zijn: aan de ouderlingen zelf.’ 13
De orthodoxe gelederen werden in 1878 met twee predikanten versterkt. Jakob Eigeman (1832-1902) deed intrede in Dordrecht op 9 september en Alijdus Warmoldus Lambertus Talma (1835-1902) op 10 november. Eigeman antwoordde op de beroepingsbrief: ‘Bij verschil, ja! nu en dan misschien zelfs zéér groot verschil van richting, wensch ik immer den weg der humaniteit te bewandelen, verdraagzaamheid en getrouwheid nimmer van elkaar scheidende. [...] Echt-christelijke liberaliteit, die ons staan doet in de vrijheid, waarmede Christus Zijne gemeente heeft vrijgemaakt, zij ons deel, en, zelfs bij hemelsbreed verschil van religieuze of theologische opinie, een niet-schenden van de eerbiedwaardige vormen der samenleving, een behoefte.’14

Artikel 38
Kwesties rond de aanneming van leerlingen speelden in tal van gemeenten waar moderne predikanten tegenover een orthodoxe kerkeraadsmeerderheid stonden. De synode probeerde daaraan een einde te maken door artikel 3 8 van het reglement op het godsdienstonderwijs te wijzigen. Die wijziging trad in werking op 15 januari 1879. Cruciaal daarin was de zin: ‘Bezwaren tegen de geloofsovertuiging der aannemelmgen leveren geen grond tot afwijzing op, wanneer zij zich bereid verklaren toestemmend te antwoorden op de vragen die hun naar art. 39 zullen worden gedaan.’ Tegelijkertijd was een wijziging van artikel 39 aanhangig, waardoor de belijdenisvragen niet langer letterlijk waren voorgeschreven, maar slechts in geest en hoofdzaak.
Het hoofdbestuur van de Confessionele Vereniging riep de kerkeraden in een circulaire op om protest aan te tekenen bij de synode. ‘Daarbij: ouderlingen mogen niet medewerken tot de aanneming van lidmaten door predikanten die het onwettig art. 3 8 gehoorzamen, evenmin als ouders hunne kinderen geloofsbelijdenis door zulke predikanten mogen laten afnemen.’15
De Nieuwe Rotterdamsche Courant noemde de actie van de Confessionele Vereniging revolutionair: ‘Onze berichtgever acht door deze circulaire het bewijs geleverd - voor zoover dit nog noodig was - dat de Herv. Kerk vermolmd is. Waar ongestraft zoo kan worden opgewekt tot verstoring van orde en rust en tot verzuim en vergrijp in de uitoefening van kerkelijke betrekkingen, tot het “ verscheuren” van een door de Kerk wettig aangenomen artikel, daar schijnen de gestelde machten alle energie verloren te hebben en voor de revolutie te wijken.’ 16
In Dordrecht vergaderde de bijzondere kerkeraad op 24 maart 1879. De namen van de nieuwe lidmaten werden voorgelezen. Voordat daarover een besluit werd genomen, werd de circulaire van de Confessionele Vereniging aan de orde gesteld. Op voorstel van ds. Sjoers besloot de kerkeraad een verklaring af te leggen en daarvan bericht te sturen aan de synode.
De kerkeraad constateerde, dat het gewijzigde artikel 38 in lijnrechte strijd was met artikel 1 1 van het algemeen reglement (‘handhaving harer leer’ ), met de waardigheid van het ouderlingschap en met zichzelf. Het was de overtuiging van de kerkeraad, dat hij om des gewetens wil niet anders kon handelen. Ten slotte verklaarde de kerkeraad, in lijn met het advies van de Confessionele Vereniging, dat hij wijziging van het oude artikel 38 beschouwde als niet geschied. Het voorstel werd aangenomen. Alleen dr. Steen en ds. Essenius Greeff stemden tegen; ds. Keiler van Hoorn was met kennisgeving afwezig.
Aan de kerkeraadsvergadering was langdurige samenspreking voorafgegaan tussen de predikanten Sjoers, Loeff en Talma. Talma verklaarde later, dat de motie uitsluitend gericht was tegen de nieuwe redactie van artikel 3 8 en dat het geenszins de bedoeling was om de aanneming van leerlingen van de moderne predikanten te beletten. ‘Geen oogenblik hebben wij gedacht, dat er in dat opzicht noodlottige gevolgen zouden voortvloeien uit de aanneming der motie.’17

Tweede aannemingskwestie
Naar aanleiding van dit kerkeraadsbesluit verklaarden de ouderlingen collectief, ‘bij de aanneming tot lidmaten, geene predikanten bij te kunnen staan, die het nieuwe Art. 3 8 Godsdienstonderwijs als de basis erkennen waarop de aanneming moet geschieden’ .18 Daarmee blokkeerden ze de aanneming van de 61 leerlingen van de drie moderne predikanten, tegen wie deze verklaring in feite gericht was. Deze predikanten tekenden dus protest aan.
In een ingezonden brief in de Dordrechtscbe Courant lichtte ds. Keiler van Hoorn de gang van zaken toe: ‘Wij, predikanten, (Keiler van Hoorn, Steen en Essenius Greeff) vereenigden ons niet met die revolutionaire handelwijze van den kerkeraad, en, omdat wij van meening zijn, dat het oordeel over geloofsovertuiging bij het lidmaat worden, niet aan den ouderling, maar aan het geweten van den leerling en den Kenner der harten behoort; en, in casu, omdat wij meenen, dat men protesterende tegen een wettig vastgestelde bepaling, inmiddels gehouden is, aan die bepaling gehoorzaam te zijn.’ I9Toen de ouderlingen bleven weigeren, dienden de moderne predikanten een bezwaarschrift in bij het classicaal bestuur van Dordrecht.
In de week na Pasen, op 18 april 1879, kwam het classicaal bestuur in een buitengewone vergadering bijeen om te beraadslagen over het bezwaarschrift. De conclusie was, dat het bezwaar tegen het ‘college van ouderlingen’ verkeerd geadresseerd was. Dat moest naar de kerkeraad.
Keiler van Hoorn, Steen en Essenius Greeff richtten zich nu tot de kerkeraad met een bezwaarschrift tegen de ouderlingen in het algemeen en tegen drie ouderlingen in het bijzonder, dr. J.J. Stronck, G. Sillevis en J.G. van Schaardenburg, die hadden aangegeven niet bij de aanneming van hun leerlingen aanwezig te zullen zijn, terwijl ze daarvoor op het rooster stonden. De bijzondere kerkeraad van Dordrecht vergaderde op 28 april 1879 over de zaak en besloot na het voorlopig onderzoek de stukken weer door te sturen naar het classicaal bestuur.
Het classicaal bestuur van Dordrecht sprak op 5 mei 1879 steun uit voor de ouderlingen in hun weigering. Een voorstel om de ouderlingen te schorsen en te doen wat des kerkeraads is, werd met vijf tegen drie stemmen verworpen. Het classicaal bestuur oordeelde, ‘dat de ouderlingen in deze niet anders hebben kunnen handelen dan zij gehandeld hebben’, gezien het protest dat de kerkeraad en het classicaal bestuur zelf bij de synode hadden aangetekend tegen artikel 38.
Ds. Keiler van Hoorn stuurde de uitspraak van het classicaal bestuur naar de Dordrecbtsche Courant met de toevoeging, dat de predikanten tegen deze beslissing onmiddellijk appèl hadden aangetekend bij het provinciaal kerkbestuur.20
Het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland stelde in zijn vergadering op 18 juni 1879 vast, dat de wijziging van artikel 38 volgens de reglementaire bepalingen tot stand gekomen was. Maar het tekende daarbij aan, dat die niet los gezien mocht worden van de voorgestelde wijziging van artikel 39, die nog aanhangig was. Bovendien overwoog het, ‘dat eene Christelijke Kerk niet alleen op de Reglementen, maar uit den aard der zaak gegrond is op de Belijdenis des geloofs, die in Gods Woord is vervat’ en ‘dat Art. 38 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs de Ouderlingen in de noodzakelijkheid zou kunnen brengen om tot lidmaten aan te nemen hen, wier afgelegde geloofsbelijdenis in strijd is met den grondslag der Christelijke Kerk in het algemeen en der Nederlandsche Hervormde Kerk in het bijzonder, namelijk met de belijdenis van de genade Gods in Jezus Christus als den eenigen grond ter zaligheid’.21
Het provinciaal kerkbestuur constateerde, dat ‘een principieel verschil van overtuiging tusschen beide partijen aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan van het geschil’ en oordeelde, dat de bijzondere kerkeraad van Dordrecht ‘door zijn geweten gedrongen en gebonden aan Gods Woord besluitende Art. 38 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs niet in toepassing te brengen, niet kan geacht worden tegen zijne verplichting gehandeld te hebben, en dat er mitsdien geen vrijmoedigheid kan gevonden worden de Ouderlingen J.J. Stronck, G. Sillevis en J.G. van Schaardenburg in het bijzonder voor schuldig te houden’.
De classicale vergadering van Dordrecht op 25 juni 1879 besloot opnieuw bij te synode aan te dringen op intrekking van artikel 3 8 en ook ‘op eene regeling, waardoor gewetensbezwaren worden opgeheven en aan den eisch van het wezen der kerk voldaan’.

Synodaal beleid
In de zomer van 1879 vergaderde de algemene synode van de Nederlandse Hervormde Kerk in Den Haag. Op de agenda stonden opnieuw de belijdenisvragen bij de aanneming van lidmaten. Kuyper wijdde er een commentaar aan in De Heraut. Hij verwees daarin naar de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk, die in dezelfde dagen vergaderde in Dordrecht, in het kerkgebouw van de gemeente in het Kromhout. ‘Twee Synoden zitten op dit oogenblik. Te Dordt een Synode van mannen, die op den bodem der Gereformeerde belijdenis staande, geestelijk aan hun kerk bouwen en er in jubelen mogen, dat hun kerk van jaar tot jaar de muren rijzen ziet.
En te ’s Gravenhage een Synode van mannen, die het stadswerkhuis hebben leeggehaald, om maar alle dienstbare stutten en balken en houvasten en brandladders bij de hand te hebben, zooals de reeds waggelende muren van hun versleten kerk waggelen en dreigen in te buigen.
We zeggen niet in Dordt een ideaal al is het in ’s Gravenhage het toppunt van ellende.
Maar toch tusschen die beiden een verschil, dat elk minnaar Christi in de groote kerk zuchten doet: “Waren we in den Haag maar weêr zoover als te Dordt!”
Het ideaal zou er natuurlijk dan eerst zijn, indien op den bodem der Gereformeerde belijdenis weêr al de leden van het Gereformeerde lichaam in deze landen konden saamwerken. Zal dat ooit? Zal men ook voor dat ideaal te Dordt bezield blijven?’11
Op 25 augustus 1879 nam de hervormde synode een besluit over artikel 39 van het Reglement op het godsdienstonderwijs. Een jaar eerder was de volgende formulering voorgesteld: ‘De bevestiging van lidmaten heeft plaats in eene daarvoor bepaalde godsdienstoefening, bij welke hun de volgende, of soortgelijke met het Christelijk Hervormd karakter der Kerk overeenkomende, vragen worden voorgesteld.’ Van orthodoxe zijde vond men de woorden ‘soortgelijke met het Christelijk Hervormd karakter der Kerk overeenkomende’ niet duidelijk genoeg en wilde men die schrappen. Van moderne zijde wilde men juist niemand aan voorgeschreven vragen gebonden hebben. De synode hakte de knoop door met de formulering: ‘bij welke hun de volgende vragen, in wezen en boofdzaak, ter beantwoording worden voorgesteld’ .13
De synode richtte zich in een herderlijk schrijven tot de leden van de Nederlandse Hervormde Kerk. Zij waarschuwde, ‘dat, wanneer voedsel gegeven wordt aan den geest van verzet tegen wettig ingevoerde kerkelijke verordeningen, er een regeeringloosheid zou ontstaan, die op niets anders dan op eene ontbinding der kerk zou uitloopen.’ Tegen een beroep op gewetensbezwaren voerde de synode aan, dat ‘hoe eerwaardig de stem van een door Gods geest verlicht geweten bij een Luther was, zich ook de misdadige Wederdoopers tegen Luther beriepen op hun geweten’ en ‘dat er in al de achttien eeuwen van het bestaan der kerk velen zijn geweest, die, zich op die stem verlatende, tot jammerlijke dwalingen en dwaasheden zijn vervallen.’ De synode riep op om broederlijk te blijven samenwerken. ‘Dit is mogelijk. In menigen kerkeraad, in menig klassikaal bestuur, in menig provinciaal kerkbestuur, in de synode zelve bovenal, heerscht, bij alle verschil in dogmatische richting, een broederlijke geest. Men spreekt er zich vrij uit over de zeer uiteenloopende zienswijzen, die men heeft, en drukt elkander toch de broederhand.’
Het herderlijk schrijven getuigde van idealisme: ‘Deze zamenwerking en zamenleving van menschen van allerlei rigting draagt rijke vrucht. Er blijft daardoor leven en geest en kracht bij allen. Van elkander gescheiden, zouden velen nog erger overdrijven, hier geheel loszinnig worden, daar geheel verstijven. Wij kunnen elkander niet missen dan met groote schade voor de goede zaak. En voor die goede zaak is nog zoo veel te doen! Onmetelijk uitgebreid ligt het arbeidsveld der liefde voor ons open.’ 14

Verkiezingsstrijd in Dordrecht
Op maandag i september 1879 werden in Dordrecht verkiezingen gehouden voor het kiescollege. De rechtzinnige kiesvereniging ‘Onze hulp is van den Heer’ voorzag de orthodoxe kandidaten van een indringende aanbeveling: ‘De strijd op kerkelijk gebied heeft vooral in de laatste maanden duidelijk aan het licht gebracht, waar onze Synode door hare heillooze beginselloosheid wordt heengevoerd.’15
Op maandag 3 november 1879 werden verkiezingen gehouden voor het college van notabelen, het kiescollege voor de kerkvoogdij. De vrijzinnige kiesvereniging ‘Godsdienst en Leven’ waarschuwde voor het ‘orthodoxe gevaar’: ‘Bij de laatst gehouden verkiezing van leden voor het Kiescollege, hadden onze Candidaten slechts 70 a 80 stemmen te weinig; velen van onze geestverwanten waren tot de stembus gekomen, maar toch bleven nog te velen thuis; zoo er slechts 100 liberalen meer hadden gestemd, de orthodoxen hadden niet als nu den juichtoon mogen slaken: “De overwinning is aan ons, de laatste liberalen zijn uit het Kiescollege verdwenen; nu zijn wij alleen baas;” en wat orthodoxen doen, als zij de baas zijn, dat heeft de Kerkeraad, in April, bewezen bij de aanneming der nieuwe lidmaten.’16
De rechtzinnige kiesvereniging ‘Onze hulp is van den Heer’ stelde daartegenover: ‘Wij wenschen met open vizier te strijden. De rechtzinnige richting wil in het Cóllegie Notabelen volstrekt geen uitsluiting van modernen, maar hoopt daarin wel de meerderheid te verkrijgen.
Dat Cóllegie toch kiest de Kerkvoogden en zoo lang de meerderheid niet is aan de zijde der rechtzinnige richting, heeft zij geen hoop één enkel Kerkvoogd uit haar midden benoemd te zien. Want hoewel men de orthodoxie vaak beschuldigt van uitsluitingszucht, staat daar het Cóllegie van Kerkvoogden als een sprekend bewijs, hoe juist de liberale partij, als zij in de meerderheid is, zich door dien geest van uitsluiting geheel laat beheerschen.’17
De orthodoxe gelederen werden versterkt met de intrede van ds. Eliza Arnold Gerard vanHoogenhuijze (18 37 -19 19 ) op 8 juni 1879. Hij behoorde tot de gereformeerde richting. Een gevoelig verlies leed Dordrecht door de dood van ds. M. Sjoers. Hij overleed op 16 december 1879 op 37-jarige leeftijd. Aan het graf spraken onder anderen ds. Loeff namens de kerkeraad en ds. Keiler van Hoorn namens de predikanten.

De ouderlingen geschorst
Keiler van Hoorn, Steen en Essenius Greeff vroegen de algemene synodale commissie om vernietiging van de uitspraak van het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland, dat de Dordtse ouderlingen onschuldig waren. Zij voerden aan, dat het in deze zaak niet ging om een geschil, maar om een overtreding van de kerkelijke reglementen.
De algemene synodale commissie oordeelde op 17 november 1879, dat er inderdaad geen sprake was van een geschil. Zij vernietigde de uitspraak van het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland en verwees de zaak voor afdoening door naar een ander provinciaal kerkbestuur. De keuze voor Gelderland was een kerkpolitieke keuze, omdat de meerderheid daar (vijf tegen vier) modern was.
Op donderdag 29 januari 1880 behandelde het provinciaal kerkbestuur van Gelderland de zaak in een buitengewone vergadering. Met een beroep op het geweten maakte het korte metten in de overweging, ‘dat eene tijdens hunne bediening als ouderlingen door de Synode vastgestelde verandering in eenig artikel van een reglement (in casu art. 38 Regl. G.O.) ongetwijfeld kan veroorzaken, dat zij zonder gewetensbezwaar niet langer hunne pligten als ouderlingen kunnen vervullen, maar dat zij dan ook hunne betrekking als ouderlingen behoorden neer te leggen, maar geen regt hebben om hun gewetenseisch aan anderen op te dringen en deze, in casu den drie voorn, predikanten bij de Nederd. Herv. Gemeente te Dordrecht de vervulling van hunne pligten met in acht neming van de kerkelijke verordeningen onmogelijk te maken.’ Het provinciaal kerkbestuur schorste alle zestien Dordtse ouderlingen, zolang zij weigerden predikanten bij de staan bij de aanneming van lidmaten.28 Daarmee rustte op het classicaal bestuur van Dordrecht de verantwoordelijkheid om ‘doende wat des kerkeraads is’ te assisteren bij het aannemen van catechisanten van moderne predikanten.
Kerkrechtelijk was deze uitspraak een eindbeslissing, waarvan geen beroep meer mogelijk was. Vier van de negen leden van het provinciaal kerkbestuur van Gelderland weigerden echter hun handtekening onder het vonnis te zetten, terwijl dat reglementair voorgeschreven was. In een open brief legden de vier daarover verantwoording af.29
Kuyper volgde de zaak op de voet. In De Heraut schreef hij: ‘Wat zullen de Dordtsche ouderlingen doen? Gij moet namelijk weten, lezer, dat er te Dordt in de Hervormde kerk ouderlingen zijn, die de stoutigheid hadden, om zoo maar niet aanstonds op Synodaal bevel loochenaars van den Christus en zijn Woord als dischgenooten van de tafel des Heeren toe te laten. Die jongste vondsten van de Haagsche Synodalen waren hun toch wat al te kras. En zonder nu in het minst aan verzet te denken of muiterij tegen kerkelijke reglementen te bedoelen, hebben deze broederen, meer afgaande op hun geestelijk instinct, dan naar een lang vooraf beraamd plan, gezegd: “Dat doen wij niet! Daartoe werken wij niet meê!” ’3°
Voordat de kerkeraad vergaderde, schreef Eigeman aan Kuyper om advies: ‘Vergun mij, dat ik U, te midden van Uwe vele werkzaamheden, een enkel oogenblik lastig val. Ik behoef Uw raad en inlichting, die Ge mij - ik houd er mij van verzekerd - niet weigeren wilt. Ze zijn mij véél waard, omdat God U toegerust heeft met een helder hoofd en een warm hart.’31
In een uitvoerig schrijven zette hij de Dordtse situatie uiteen, met name de verdeeldheid in de orthodoxe gelederen: ‘Als het ’t gemoderniseerde artikel 38 geldt, zijn we ’t eens, maar - als de moderne predikanten dat maar niet hadden gehonoreerd, zouden de meeste ouderlingen zoetsappig assisteeren bij de aanneming van hunne lidmaten en ze, zooals de ethischen dat noemen, onder “ lijdelijk protest” aannemen helpen. Van afzetting van den nog bestaanden modernen katechiseermeester31 wil men niets hooren, terwijl oud-ouderlingen de moderne predikanten assisteeren bij de bediening des avondmaals, en men “moord en brand” roept, als men de predikanten Loeff, Talma en vroeger ook Sjoers, daarover, gelijk den kerkeraad, interpelleert.
In één woord: ach is hier een allermoeielijkste arbeid en strijd. Men schiet letterlijk niets op met de ethischen, Ja! ondervindt er - gelijk Gij zelf, helaas! bij ervaring weet - de gruwelijkste vijandschap van. Gij voelt, dat ik daarom “ cum grano salis” 33 in het openbaar dien mannen lof toezwaaien moet: hun getrouwheid bepaalt zich maar tot zeer weinige dingen. Voor de rest deinzen ze behoorlijk terug!’
Eigeman zocht naar aanknopingspunten in de reglementen. Het vonnis van het provinciaal kerkbestuur van Gelderland was niet ondertekend door alle negen leden, maar was het daarom ongeldig? Eigeman wilde dat de kerkeraad uitsprak dat het vonnis van het provinciaal kerkbestuur van Gelderland niet voldeed aan de eisen en het met redenen omkleed zou terugsturen.
‘Gods genade behoef ik op morgen meer dan ooit! Ondersteun mij, lieve broeder! in Uw gebed. Gij weet wat strijd is, meer dan iemand! Maar de strijd is hier zóó afmattend, omdat men geen “Aarons” heeft. Alleen van Hoogenhuijzen staat beslist aan mijn zijde, en ik geloof wel, dat hij, méégaande van aard, mij per se volgen zal.’34 Kuyper antwoordde prompt met een telegram en een brief.35

Kerkeraadsvergadering met geschorste ouderlingen?
De algemene kerkeraad (predikanten, ouderlingen en diakenen) werd bijeengeroepen op maandagavond 9 februari 1880. Ds. Keiler van Hoorn was volgens rooster praeses van de maand. Voordat hij de vergadering opende, verklaarde hij dat hij uit beleefdheid ook de zestien geschorste ouderlingen had uitgenodigd. Hij wist niet of ze inmiddels waren teruggekeerd ‘van de dwalingen huns wegs’ . Zo niet, dan konden ze vertrekken. Dat deden ze niet. ‘Ruim tivee uur werd er gediscussieerd. Op 3, hoogstens 4 leden na, verklaarden allen het vonnis voor scheurpapier, omdat het niet behoorlijk geteekend was. De praeses wilde toch met de ouderlingen de vergadering niet openen. Zoo is de vergadering onverrichter zake uiteen gegaan.’36
Keiler van Hoorn ging niet in op de vraag, ‘of hij, geleid door zijne liberaliteit, de hamer niet aan een orthodoxe predikant zou kunnen overgeven’. Zo voorkwam hij, dat de kerkeraad enig besluit kon nemen.
De bijzondere kerkeraad kon niet vergaderen, zolang Keiler van Hoorn praeses van de maand was. Daarom werden de mogelijkheden verkend om een vergadering van de algemene kerkeraad bijeen te roepen. De diakenen vroegen Keiler van Hoorn een vergadering van de algemene kerkeraad uit te schrijven met als dringende reden de benoeming van een bakker voor de diaconie, omdat bakker A.J. Geurink ontslag had gevraagd.
Keiler van Hoorn weigerde. Ds. Talma, die volgens het plaatselijk reglement na hem als praeses aan de beurt was, had ‘ernstige gemoedsbezwaren’. Vervolgens wendden de diakenen zich tot ds. Eigeman. Hij wilde liever wachten tot de eerstvolgende reglementair verplichte vergadering, twintig dagen voor de avondmaalsviering. ‘Maar, als zij dachten, dat dit “wachten” van nadeeligen en verwoestenden invloed voor de gemeente zou kunnen zijn, dat ik dan mij van Godswege geroepen voelde, om aan hun verlangen gevolg te geven’, zo schreef hij aan Kuyper.37Hij hield er wel rekening mee, dat Keiler van Hoorn hem de toegang zou laten beletten tot de consistorie van de Augustijnenkerk, waar de kerkeraad gewoonlijk vergaderde.
Op donderdag z6 februari 1880 vergaderde de algemene kerkeraad in de vergaderzaal van de diaconie38 onder voorzitterschap van ds. Eigeman, terwijl ds. Van Hoogenhuijze optrad als scriba. Steen en Essenius Greeff waren afwezig met gemotiveerde kennisgeving en protest tegen deze vergadering; Keiler van Hoorn en Loeff waren zonder kennisgeving afwezig. Na de opening legde ds. Eigeman verantwoording af van zijn beslissing om deze vergadering uit te schrijven en te leiden. Hij vreesde, dat er anders ‘wellicht dingen zouden gebeuren, die de gemeente meer dan iets anders zouden treffen en schokken’ .39
Peter van Empel werd benoemd tot bakker voor de diaconie. En de kerkeraad besloot, ‘indien de voorzitter weder weigerachtig mogt zijn eene vergadering te beleggen, Ds. Eigeman op te dragen als voorzitter op te treden’.40
In De Heraut prees Kuyper de beide predikanten: ‘Te Dordrecht is toch kerkeraadsvergadering gehouden. [...] Dat is het, waar het heen moet. Het Synodale wezen moet eenvoudig genegeerd. Eere aan de kloeke predikers, die den moed hadden er hun betrekking aan te wagen. Dit zegt nog iets anders dan zich te laten schorsen als ouderling.’41
Het classicaal bestuur van Dordrecht was door de uitspraak van het provinciaal kerkbestuur van Gelderland genoodzaakt om in Dordrecht de taken van de geschorste ouderlingen over te nemen. In plaats daarvan besloot het op 4 maart 1880 met algemene stemmen het vonnis van het provinciaal kerkbestuur van Gelderland te wraken.
Intussen stroomden de adhesiebetuigingen aan het adres van de Dordtse ouderlingen binnen. Op 2 1 maart 1880 berichtte De Heraut, dat van meer dan zestig gemeenten al blijken van ondersteuning waren ingekomen.42

Provinciaal ingrijpen
Toen het classicaal bestuur van Dordrecht weigerde te doen wat des kerkeraads is, greep het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland in. Op 13 april 1880 verschenen vier afgevaardigden van het provinciaal kerkbestuur in de Augustijnenkerk om orde op zaken te stellen. De leerlingen van Keiler van Hoorn, Steen, Essenius Greeff en Loeff werden in aanwezigheid van de afgevaardigden van het provinciaal kerkbestuur aangenomen. Eigeman en Van Hoogenhuijze verschenen niet. Als scriba weigerde de laatste ook om het archief over te dragen.
Kuyper schreef in De Heraut: ‘Te Dordt hebben de predikanten, die voor de rechten der Gemeente pal staan, zich ook nu weêr uitnemend gekweten van hun uiterst moeilijke taak.
Dat pauslijk indringen van die vier Provinciale Kerkbestuurders, die in een hun vreemde, vrije gemeente eens den Bisschop wilden komen spelen, plaatste hen voor een hachlijke keuze.
Toch lieten ze zich door geen Synodale liverei vervaard maken, maar hielden, door Gods genade, trouw en moedig stand; want het archief is niet overgegeven.’43
In de tweede week van mei 1880 werden de praeses van het classicaal bestuur van Dordrecht, ds. W. Zegers van Gorinchem, de scriba, ds. Eigeman, en de scriba van de Dordtse kerkeraad, ds. Van Hoogenhuijze, op het matje geroepen bij het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland, in de consistoriekamer van de Haagse Kloosterkerk.
Die vrijdagavond vergaderden ouderlingen, diakenen en leden van het kiescollege in het evangelisatiegebouw in de Lange Breestraat.44 Eigeman en Van Hoogenhuijze deden verslag van de ontwikkelingen. Zij waren bereid de consequenties te aanvaarden van het niet erkennen van de schorsing van de ouderlingen. Maar zij wilden zich daarbij verzekerd weten van de unanieme steun van de ouderlingen. Eigeman deed verslag aan Kuyper: ‘Het resultaat is dit: dat het Presbyterium, om verschillende redenen, tijdens de schorsing niet meer actief optreden, maar zich passief gedragen zal, tenzij het door onvoorziene gebeurtenissen tot het tegenovergestelde verplicht wordt. Ziedaar de hoofdinhoud van der ouderlingen schrijven aan ons.’45 Kemp en enkele anderen wilden doorzetten, maar hadden zich omwille van de eenheid bij de meerderheid neergelegd.
Eigeman en Van Hoogenhuijze waren teleurgesteld en zouden liefst uit Dordrecht willen vertrekken. Eerder had Eigeman tegenover Kuyper al gespeculeerd op de mogelijkheid van een beroep naar elders, waarmee de Dordtse ouderlingen onder druk gezet konden worden. ‘Onder Gods zegen - en ik spreek vertrouwelijk als vriend met U - zou een beroep op beiden menigeen in den kerkeraad tot beslistheid in het uitspreken kunnen brengen óf ons een uitweg kunnen bezorgen, om elders, meer gesteund, den strijd te kunnen aanvaarden.’46 Die mogelijkheid leek zich te openen, toen het Amsterdamse kiescollege zowel Eigeman als Van Hoogenhuijze op drietal plaatste. Kuyper schreef in De Heraut: ‘Slechts is nu te hopen, dat men het bij deze beteekenisvolle manifestatie zal laten blijven. Althans dat noch de heer Eigeman noch de heer Van Hoogenhuyze op dit oogenblik Dordt verlaten kan, doorziet ieder.’47
Kuypers commentaar op het zogenaamde ‘passief verzet’ van de Dordtse ouderlingen was niet mals: ‘Te Dordt haalt men bakzeil. Van Synode’s kant was men erg lief, mits de hoogheid der Besturen erkend bleef. En van Dordtschen kant inde men tot dien prijs zijn bill ofindemnity. Zoo bloedde dan ook deze quaestie weêr dood! Voorbö van wat elke kerkelijke beweging wacht, die den grondslag der Belijdenisschriften mist. Daarop, daarop [...] komt het bij eiken kerkdijken strijd aan. Het spijt ons voor de heeren Eigeman en Van Hoogenhuyzen, en niet minder voor de betere ouderlingen. Maar nu eens A was gezegd, had B moeten volgen.’48
Eigeman gaf de strijd nog niet op. In juli was hij praeses van de maand.
Kuyper schreef beeldend: ‘Te Dordt heeft men weêr een marszeiltje aan de steng laten bollen! Althans door den predikant Eigeman zijn convocatiebiljetten rondgezonden voor een kerkeraadsvergadering. Biljetten aan alle predikanten. Aan alle diakenen. En ook aan de... dusgenaamd geschorste ouderlingen.’49
Op donderdagavond i juli 1880 vergaderde de kerkeraad, eerst de algemene, daarna de bijzondere. Van Hoogenhuijze was scriba. In de bijzondere kerkeraad stelde Eigeman voor om de aannemelingen van ds. Loeff, die onder verantwoordelijkheid van het provinciaal kerkbestuur waren aangenomen, van het avondmaal te weren. De ouderlingen voelden daar niets voor. Kemp deed verslag aan Kuyper: ‘Wij hebben dat echter eenparig verworpen, eensdeels omdat het in de uitvoering onmogelijk is omdat wij ze niet kennen en dus aan ieder mensch die ter tafel gaat zouden moeten vragen of en bij wien en wanneer hij belijdenis had afgelegd en ten andere omdat wij dergelijke ergelijke tooneelen niet bij de bediening van het H. Avondmaal in het leven willen roepen.’5“
Zonder de ouderlingen daarin te kennen, deelde Eigeman in de voorbereidingsbeurt aan de gemeente mee, dat hij ‘om gewichtige redenen’ de komende zondag het avondmaal niet zou bedienen. Daarmee verspeelde hij niet alleen de steun van de ouderlingen, maar gaf hij ook het provinciaal kerkbestuur een aanleiding om in te grijpen.

Eigeman en Van Hoogenhuijze geschorst
De procedure van kerkelijk opzicht en tucht was doorgaans een lange weg. Maar omdat het classicaal bestuur had geweigerd in Dordrecht te doen wat des kerkeraads is en het provinciaal kerkbestuur daarvoor in de plaats getreden was, werd die weg aanzienlijk bekort. Het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland riep Eigeman en Van Hoogenhuijze ter verantwoording voor het houden van een onwettige kerkeraadsvergadering en voor het eigenmachtig schrappen van een avondmaalsviering.
Van Hoogenhuijze voerde aan, ‘dat door den treurigen toestand, waarin wij verkeeren, de gemoederen hoe langer hoe meer verbitterd worden, en de gemeente, - zoo deze toestand nog lang moet duren, - met verwoesting en scheuring bedreigd wordt.’51
Het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland kwam in buitengewone vergadering bijeen op 28 juli 1880. Het stuurde de stukken met betrekking tot Van Hoogenhuijze door naar de algemene synode, die op dat moment ook in Den Haag vergaderde. Dat deed het ook met de stukken met betrekking tot Eigeman, maar omdat die zaak ernstiger was, werd hij met ingang van 3 augustus 1880 geschorst.
Prompt liet de voorzitter van de kerkvoogdij op 5 augustus 1880 een briefje bij ds. Eigeman bezorgen: ‘Mijnheer! Kerkvoogden kunnen U in deze omstandigheden geen vrijheid geven van ’t kerkgebouw gebruik te maken.’51
De synode ontving tal van protesten tegen de schorsing van ds. Eigeman. Een actie onder Dordtse gemeenteleden die uitging van de kiesvereniging ‘Onze hulp is van den Heer’ leverde binnen enkele dagen 1 1 2 5 handtekeningen op.53
Uit Gorinchem ontving Eigeman een adhesiebetuiging, ondertekend door ruim vijftig gemeenteleden: ‘We wenschen u geluk met de eer, die u wedervaart, de smaadheid Christi te dragen en vervolgd te worden om Zijnentwil. We danken u ook voor dat koninklijk woord: “ Liever met God buiten de kerk, dan zonder God in de kerk.” Als het niet anders kan dan wenschen wij u op dezen weg te volgen.’54
Ook in christelijke gereformeerde kring werd de Dordtse aannemingskwestie gevolgd. Prof. A. Brummelkamp publiceerde de brief uit Gorinchem in De Bazuin en voegde eraan toe: ‘Wij zijn het ten volle eens met deze gelukwensch aan Ds. Eigeman en wenschen hem en allen die hem ter zijde staan licht en kracht van boven van ganscher harte en van uur tot uur toe.’55
Twee weken later gaf De Bazuin nog eens een uitgebreid commentaar op de kwestie: “ ‘Of wij ’t dan van Jakob Eigeman verwachten,” vraagt gij. Ons antwoord is, dat de Schrift zegt: “Vervloekt is hij die vleesch tot zijn arm stelt,” en wij wenschen zeer, dat de Heere ons dat meer en meer zal afleeren. Wij verwachten ’t zoo min van Eigeman als van Kuyper.
Maar, zoo de Heere nu Ds. Eigeman er toe verwaardigen wil om hem te dienen in den weg, die door velen besproken maar niet bewandeld wordt, dan wenschen wij zulks dankend te erkennen.’56
Eigeman werd opgeroepen om opwoensdagn augustus 1880 te verschijnen voor een commissie uit de synode, in de Willemskerk in Den Haag. Van Hoogenhuijze werd de volgende dag gehoord. De synodus contracta besloot Van Hoogenhuijze te schorsen voor vier weken, met verlies van traktement. Eigeman werd voor een jaar geschorst, met verlies van traktement.
Kuyper publiceerde alle processtukken in De Heraut.5' Zijn commentaar was tegelijk een appèl en een strategisch advies: ‘Slechts hopen we nu, dat de heeren Eigeman en Van Hoogenhuyze ook deze schorsing niet zullen erkennen, maar stil doorgaan; dat tal van kerkeraden en predikanten hun den kansel zullen aanbieden; en dat men hun geen cent schade doe lijden! Hun straf is hun eere, en die dragen we saam!’58
Eigeman en Van Hoogenhuijze zochten echter de confrontatie niet. Eigeman preekte niet in een van de kerken, maar in het evangelisatiegebouw.59 Van Hoogenhuijze verbleef tijdens zijn schorsing in Scheveningen.60
In september voorspelde Kuyper in De Heraut de afloop van de Dordtse aannemingskwestie, doordat het provinciaal kerkbestuur van Gelderland zou omgaan: ‘Daar is een Provinciaal Kerkbestuur met drie man voor en vier man tegen de Dordtsche ouderlingen. Maar nu moet men weten, dat na niet zoo lange maanden, een der vier tegen-mannen aftreedt om voor een vóór-man plaats te maken. Dan zwenkt de evenaar door het huisje van rechts naar links. “Vier tegen drie” wordt dan “ drie tegen vier!” Dan zal men de schorsing opheffen. Dan zullen de ouderlingen weêr “ effectief” ouderlingen worden. De Zuid-Hollandsche indringers zullen uitstapjes per Fop Smit61 staken kunnen. En alles zal te Dordt terugkeeren tot de rust der gerusten.’61
Kuyper verwachtte niets meer van Dordrecht: ‘En zóó Ds. Van Hoogenhuyze als Ds. Eigeman zullen het zien, dat hun geen andere keuze staat, dan om öf tot het allerdiepst onder de Synodale tyrannie vernederd en vertreden te worden, öf moedig aan die heeren te zeggen, dat men hun doen beschouwt als niet gedaan.
We spreken dit nu reeds zoo kras en duidelijk mogelijk uit, juist omdat we weten, dat de broeders te Dordt in een valsche positie zitten. Ze missen een objectief standpunt. Hun eenheid met vele ouderlingen is bloot negatief, een soort anti-Synodalisme. Maar wat ontbreekt, is een vast kerkelijk standpunt.
De kerk is niet een fictie, maar een belijdende kerk, sprekende in haar drie formulieren van eenigheid. En zoolang de Dordtsche broederen niet het aandurven, om klaar en duidelijk deze formulieren van eenigheid zoo voor predikanten als ouderlingen ten toetssteen te leggen, blijft bij elkaar wat niet bijeen hoort en verzwakt men elkander.’63
In een vertrouwelijk schrijven beklaagde Kuyper zich bij Eigeman en Van Hoogenhuijze: ‘Week aan week moet ik om de belangstelling gaande te houden over Dordt spreken. Anders slaapt alles in. Ik kan dit uit den aard der zaak niet anders doen dan naar den onverkorten eisch van mijn beginsel. Maar het spreekt van zelf, ik staak dat schrijven terstond zoodra bij U de overtuiging, om ten einde toe voor Gods woord tegenover de Reglementen pal te staan, week. Dan toch zou mijn schrijven tegen uw bedoelen indruisen en in plaats van den innigen drang mijns harten U te steunen, zou ik uw weg bemoeilijken.’64
Eigeman had echter reden om zich bij Kuyper te beklagen: ‘Mijne ziel is bedroefd in mij. En ik wil eerlijk zijn: ook Gij zijt-h e t zij zonder eenige bitterheid gezegd - daarvan de oorzaak. Als ik één ding weet, en mij daarvan ten stelligste verzekerd houden kan, n.1. dat Gij in de gemeente niet ongunstig over mij spreekt, zal ik U open een en ander schrijven. Ds. Talma te Dordrecht heeft mij, in tegenwoordigheid van mijn collega van Hoogenhuijze, ten stelligste verzekerd, dat Gij zich minder dan ongunstig over mijn persoon U uitspreekt. Dit moet - zal ik voor God en U en de gemeente oprecht zijn - uit den weg! Schrijf Ds. Talma zelf, en ook al hadt Ge in deze U vergrepen, zal ik de laatste zijn, die zich onvergevensgezind betoont.’65
Eigeman was verbitterd door Kuypers vlijmscherpe commentaren in De Heraut: ‘Mijn collega Van Hoogenhuyze, gelijk mij, heeft het smartelijk aangedaan, dat Ge immer en immer zoo’n toon in de Heraut aansloegt. De scherpe Noord-ooste wind kwam ons immer tegen uit al wat Ge, ons bij name noemende, in zake de Dordtse kwestie schreeft. Gij schreeft niet als vriend, maar slingerdet ons letterlijk de woorden toe. En, lieve Broeder! waar ons het ellendig vonnis van de zijde der Synode trof, zeg me, ontfingen we daar van Uwe zijde eenig vriendelijk woord schrijvens? Of, houden we dan op “mensch” te zijn; houden we dan op behoefte te hebben aan een confidentieel woord van sympathie? ’t Is waar, Gij schrijft nu en dan goede woorden in de Heraut, maar al het zoete, dat Gij schrijft, wordt letterlijk vergald en “ ongenietbaar” gemaakt door de bittere aar, die er - misschien onwillens - doorheen loopt. Lees in stille oogenblikken Uwe voormalige artikelen maar eens na.’66
Kuyper schaakte op vele borden tegelijk: de Anti-Revolutionaire Partij, de Vrije Universiteit, dagblad De Standaard, kerkelijk weekblad De Heraut.
Voor Kuyper stond alles in het teken van de strijd voor een belijdende kerk en herkerstening van de samenleving. Daarbij kon hij geestverwanten zoals Eigeman en Van Hoogenhuijze van zich vervreemden. Hij gebruikte hen in de strijd, maar persoonlijke betrokkenheid toonde hij niet.

Afloop
Van Hoogenhuijze legde zich bij zijn schorsing neer. Eigeman ging in appèl bij de algemene synode. In zijn pleidooi paarde Eigeman nederigheid aan arrogantie: ‘Als de ondergeteekende de schare niet veeleer neergezet, en aangetoond had, dat zij en hij de Machten, naar Gods Woord over hen gesteld, te eerbiedigen hadden, zou hij zich, al dadelijk na zijne provisioneele schorsing, door een ontelbare volksmenigte naar den kansel in één der kerken hebben laten leiden, niet vóór ééne kerkelijke rechtbank verschenen zijn, zich zelfs niet voor de geringste samenspreking met het Hooger kerkbestuur hebben laten vinden, enz., enz.’67
Op i i november 1880 vergaderde de algemene synode (twintig man sterk) over het appèlschrift van Eigeman. Eigeman beriep zich steeds ‘op zijn geweten in overstemming met het woord Gods en de belijdenis der Kerk’ . Daar ging de synode niet in mee, ‘daar handelingen, als door hem gepleegd, niet alleen wanorde stichten, maar ook regten van anderen krenken, die door handhaving der kerkelijke verordeningen behooren te worden gewaarborgd’.
De synode verklaarde Eigeman verminderd toerekeningsvatbaar met de overweging, ‘dat ten gevolge van den toestand der kerk in het algemeen en der gemeente te Dordrecht in het bijzonder op den bezwaarde allerlei invloeden hebben gewerkt waartegen hij blijkens zijn gehouden gedrag en sommige verklaringen in de door hem ingediende memorie niet was bestand.’ De schorsing bekortte zij tot een half jaar.68
Het provinciaal kerkbestuur van Gelderland kwam op 13 januari 18 8 1 in een buitengewone vergadering bijeen om opnieuw te spreken over de Dordtse kwestie. Het constateerde, dat in Dordrecht onhoudbare toestanden waren ontstaan: er werden geen kerkeraadsvergaderingen meer gehouden, vacatures in het kiescollege werden niet meer vervuld, het beroepingswerk lag stil. Het overwoog, ‘dat eene dergelijke ontbinding en oplossing van het gemeente-leven tot groot nadeel van het rijk van Jezus Christus en tot belemmering van den loop des Evangelies strekken moet en daarom in geen kleinen kring en veel meerder in eene gemeente van 18.000 zielen voortduren moge’ . Met vijf tegen vier stemmen werd de schorsing van de Dordtse ouderlingen opgeheven.69 De Heraut karakteriseerde het als een besluit ‘om schuldigen die óf nooit schuldig waren óf nog altijd even schuldig als vroeger zijn, van alle rechtsvervolging te ontslaan’.70
Op voorstel van br. M. Kemp besloot de algemene kerkeraad ‘in het belang der gemeente, in geen geval meer eene discussie toe te laten over de wettigheid van een besluit, [doorgehaald: door den kerkeraad] genomen, tijdens de schorsing der ouderlingen’.71
Op zondag 6 februari 18 8 1 deed ds. Jakob Eigeman voor het eerst na zijn schorsing weer dienst in de Grotekerk te Dordrecht. De schriftlezing was uit Richteren 2: 1-5. Toen het volk Israël het land Kanaan binnentrok, had het de opdracht gekregen: ‘gij zult geen verbond maken met de inwoners dezes lands; hunne altaren zult gij afbreken’. Maar het volk was ongehoorzaam. Daarom sprak God: Tk zal hen voor uw aangezicht niet uitdrijven; maar zij zullen u aan de zijden zijn, en hunne góden zullen u tot een strik wezen.’ En het volk weende. Ds. Eigeman trok een parallel met de kerkelijke kwestie. Zijn preek gaf hij als titel mee: ‘Stof tot weenen’.71
Op Palmzondag 10 april 18 8 1 werden de 220 leerlingen van de vier orthodoxe predikanten en de beide godsdienstonderwijzers ’s avonds door ds. Van Hoogenhuijze in de Augustijnenkerk bevestigd. De 7 1 leerlingen van de moderne predikanten waren ’s morgens in de Grotekerk toegesproken door ds. Steen, met de aantekening dat zij ‘ten gevolge van den bekenden toestand niet konden worden ingeschreven’ .73
In Amsterdam ontwikkelde zich in 1885 ook een kwestie rond de aanneming van leerlingen van moderne predikanten. Deze kwestie, de attestenkwestie, zou uitlopen op de Doleantie. De kerkeraad weigerde de afgifte van attesten van goed gedrag, die catechisanten nodig hadden om in een andere gemeente aangenomen te kunnen worden. Uiteindelijk droeg het provinciaal kerkbestuur van Noord-Holland de Amsterdamse kerkeraad op de gevraagde attesten alsnog af te geven vóór 8 januari 1886.
Toen de algemene kerkeraad van Dordrecht op 4 januari 1886 vergaderde over de kerkelijke kwestie in Amsterdam, pleitte ds. Eigeman voor voorzichtigheid. De frustraties over de gebeurtenissen in 1880 kwamen weer boven: ‘Ook is hij niet vergeten hoe bitter weinig de betuiging der warmste sympathie in den Dordtsche kwestie heeft beteekend.’ Ouderling J.G. van Schaardenburg vroeg zich hardop af: ‘Welken zegen voor de Gemeente hebben de troebelen hier uitgewerkt?’ De kerkeraad besloot bij meerderheid van stemmen ‘om met het oog op de historie der Dordtsche kwestie voor alsnog een wachtende houding aan te nemen’ .74

Naschrift
De aannemingskwestie zette de verhoudingen in de Dordtse hervormde gemeente op scherp, in de eerste plaats de verhouding tussen moderne en orthodoxe predikanten. De moderne predikanten hadden hun machtsbasis in kerkeraad en diaconie zien verdwijnen. Na de invoering van het kiesrecht werd er veertig jaar lang geen enkele moderne predikant meer beroepen naar Dordrecht. Tientallen vrijzinnig hervormden sloten zich aan bij de Remonstrantse Gemeente die in 1897 werd gesticht.75
De aannemingskwestie zette ook de verhouding tussen orthodoxen onderling op scherp. Ethischen en gereformeerden kwamen tegenover elkaar te staan. Ook aan orthodoxe zijde verloor de hervormde gemeente leden. In 1885 werd een Vrije Evangelische Gemeente gesticht, die haar oorsprong vond in het werk van ds. M. Sjoers.76 Hoewel geen van de predikanten meeging met de Doleantie en ook de kerkeraad in overgrote meerderheid niet, werd ook in Dordrecht op 1 augustus 1887 een Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd.
De aannemingskwestie bracht binnen de hervormde gemeente geen verbetering in de verhouding tussen orthodoxen en modernen. Het kerkrechtelijk keurslijf leidde tot een patstelling tussen partijen.
Ds. Van Hoogenhuijze nam op 12 januari 1890 afscheid van Dordrecht en vertrok naar Nijmegen. Ds. Eigeman bleef in Dordrecht tot zijn emeritaat op 3 1 juli 1902. Hij maakte naam als publicist, o.a. over Jan Calvijn (1881), Het socialisme in bet licht der geschiedenis beoordeeld (1884) en Mohammed, de Profeet der Arabieren (1898). In Dordrecht stichtte hij het weeshuis ‘Bethel’ (1887).


Geraadpleegde archieven
Archief Kuyper (Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden), Vrije Universiteit Amsterdam).
Archief Nederlandse Hervormde Gemeente te Dordrecht (Erfgoedcentrum DiEP Dordrecht, toegang 27).
Archief kiesvereniging ‘Onze hulp is van den Heer’ (Erfgoedcentrum DiEP Dordrecht, toegang 89).


Literatuur
E.H. Cossee, ‘De Remonstrantse Gemeente te Dordrecht’, in: Kwartaal & Teken van Dordrecht, jg. 4 (1978) nr. 1 , blz. 5-12.
Peter Dillingh, ‘Kuyper en Dordrecht’, in: Oud-Dordrecht, jg. 28 nr. 2, september 2010, blz. 28-35; jg- nr. 3, december 2010, blz. 12 -2 1.
Herdenkingsalbum 50-jarig bestaan Vrije Evangelische Gemeente Dordrecht, 1885-1935 [Dordrecht 1935].
Jakob Eigeman, Neen, niet revolutionair!: een éérste bladzijde uit het dagboek van den strijd, die in Dordrecht’s Hervormde gemeente gestreden wordt, Dordrecht: Kousbroek, 1880.
—, Ons goed recht gestaafd: een tweede bladzijde uit het dagboek van den strijd, die in Dordrecht’s Hervormde Gemeente gestreden wordt, Dordrecht: Kousbroek, 1880.
—, De verwarring neemt toe!: een derde bladzijde uit het dagboek van den strijd, die in Dordrecht’s Hervormde Gemeente gestreden wordt, Dordrecht: Kousbroek, 1880.
—, Mijn appèl: memorie bij het treden in hooger beroep, ingediend bij de Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, Dordrecht: Koebrugge, 1880.
—, Onze nadere Verandwoording: nog een enkel woord over de Dordtsche kwestie, Rotterdam: Van Dobben, 1880.
—, Stof tot weenen: leerrede naar aanleiding van Richteren 2:1-5, uitgesproken den 6den Februari 1881, te Dordrecht, in de Groote Kerk aldaar, bij gelegenheid van zijn optreden na zijn halfjarige schorsing in de evangeliebediening, Schoonhoven: Bos, 18 8 1.
M. Kemp, Open brief aan Ds. M. Sjoers door een ouderling, naar aanleiding zijner brochure De aanneming van moderne lidmaten, Dordrecht: Koebrugge, 1877.
J.C. Rullmann, De strijd voor kerkherstel in de Nederlandsch Hervormde Kerk der XlXe eeuw, Amsterdam: Kirchner, 19 15 , blz. 204-234 (hs. 7: De aannemingskwestie).
M. Sjoers, De aanneming van moderne lidmaten in de Ned. Herv. Kerk: een woord van toelichting, ter overdenking aan de gemeente aangeboden, Dordrecht: Koebrugge, 1877.
P. Steen, Schijn bedriegt: een woord aan de Nederd. Herv. Gemeente te Dordrecht, Dordrecht: Van Elk, 1876.
A.W.L. Talma, Open brief over de Dordtsche quaestie, Dordrecht: Morks, 1880.
Met dank aan Wiljan Puttenstein en Frans Rozemond.


Noten

1. Het evangelisatiegebouw werd gebruikt door Theodorus Kousbroek (1826-1916), die in 1863 door Nederlandsche Evangelisch-Protestantsche Vereeniging was aangesteld als evangelist in Dordrecht.

2. M. Kemp e.a. aan Kuyper, Dordrecht, 14 april 18 7 1 (Kuyperarchief, inv.nr. 118). Medeondertekenaars waren o.a. G. Sillevis, J.J. Stronck en G. ’t Hooft.

3. Op drietal stonden ds. Loeff van Oostzaan, ds. Hoog van Haarlem en dr. Kuyper van Beesd. Notulen algemene kerkeraad, 29 april 1867.

4. In memoriam A. Loeff, in: De Schatkamer, nr. 8 ,15 augustus 19 1 1 , overgenomen in Predikbeurtenblad voor de Protestantsche Gemeenten te Dordrecht en Omstreken, jg. 22 nr. 34, 23 augustus 19 1 1 en nr. 3 5 ,1 september i9 ii.N ie t ondertekend, vermoedelijk geschreven door ds. D. van Popta (1855-1924), een zwager van ds. A.W.L. Talma.

5. Notulen bijzondere kerkeraad, 7 april 1876, art. 3-5.

6. Steen, Schijn bedriegt, blz. 12.

7. Notulen bijzondere kerkeraad, 24 april 1876, art. 2.

8. Notulen bijzondere kerkeraad, 28 maart 1877, art. 2-5.

9. Sjoers, Aanneming, blz. 6.

10. Sjoers, Aanneming, blz. 10.

11. Sjoers, Aanneming, blz. 19, met een verwijzing naar Matth. 26:52.

12. Kemp, Open brief, blz. 12.

13 . Kemp, Open brief, blz. 14.

14. Jakob Eigeman aan kerkeraad te Dordrecht, Delfshaven, 13 mei 1878.

15. Aangehaald in Het Zuiden, 13 maart 1879.

16. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15 maart 1879.

17. Talma, Open brief, blz. 5.

18. De Standaard, 29 maart 1879.

19. Dordrechtsche Courant, 2 april 1879.

20. Dordrechtsche Courant, 7 mei 1879.

21. Ingekomen stukken kerkeraad Dordrecht 1879, inv.nr. 138.

22. De Heraut, 3 1 augustus 1879.

23. Nieuwe Rotterdamsche Courant, aangehaald in Het Zuiden, 28 augustus 1879.

24. Kerkelijke Courant, 6 september 1879; aangehaald in Het Zuiden, 9 september 1879.

25. Strooibiljet kiesvereniging ‘Onze hulp is van den Heer’, augustus 1879, ingeplakt in het notulenboek.

26. Strooibiljet kiesvereniging ‘Godsdienst en Leven’, oktober 1879, ingeplakt in het notulenboek van kiesvereniging ‘Onze hulp is van den Heer’.

27. Strooibiljet kiesvereniging ‘Onze hulp is van den Heer’, oktober 1879, in geplakt in het notulenboek.

28. Ingekomen stukken kerkeraad, nr. 166.

29. K.F. Creutzberg, C.H. ten Harmsen van der Beek, jhr. W.F. Trip van Zoudtlandt en J. Spronk, aan de kerkeraden in de classes Arnhem, Nijmegen en Harderwijk, 4 februari 1880. De Heraut, 8 februari 1880.

30. De Heraut, 1 februari 1880.

31. Eigeman aan Kuyper, Dordrecht, 8 februari 1880 (Kuyperarchief, inv.nr. 12 1).

32. De moderne godsdienstonderwijzer Leendert Reus Pzn. werd in 1881 alsnog door de bijzondere kerkeraad ontslagen ‘wegens onrechtzinnigheid in de leer’.

33. Met een korreltje zout.

34. Eigeman aan Kuyper, Dordrecht, 8 februari 1880 (Kuyperarchief, inv.nr. 121).

35. Dat blijkt uit de brief van Eigeman aan Kuyper, Dordrecht, 10 februari 1880 (Kuyperarchief, inv.nr. 12 1). Kuypers telegram en brief zijn niet bewaard gebleven.

36. De Standaard, 12 februari 1880.

37. Eigeman aan Kuyper, Dordrecht, 2 1 februari 1880 (Kuyperarchief, inv.nr. 12 1).

38. Eigeman, Ons goed recht, blz. 5-6.

39. Notulen algemene kerkeraad, 26 februari 1880, art. 2.

40. Notulen algemene kerkeraad, 26 februari 1880, art. 7.

41. De Heraut, nv. 117 , 7 maan 1880.

42. De adhesiebetuigingen zijn niet bewaard gebleven in het archief van de kerkeraad.

43. De Heraut, nr. 12 3, 18 april 1880.

44. Convocatie ingeplakt in het notulenboek van de kiesvereniging ‘Onze hulp is van den Heer’.

45. Eigeman aan Kuyper, Dordrecht, 19 mei 1880 (Kuyperarchief, inv.nr. 122).

46. Eigeman aan Kuyper, Dordrecht, 15 mei 1880 (Kuyperarchief, inv.nr. 122).

47. De Heraut, nr. 127, 16 mei 1880.

48. De Heraut, nr. 128, 23 mei 1880.

49. De Heraut, 4 juli 1880.

50. Kemp aan Kuyper, Dordrecht, 6 juli 1880 (Kuyperarchief, inv.nr. 122).

51. Van Hoogenhuijze aan provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland, Dordrecht, 19 juli 1880, gepubliceerd in De Heraut, 22 augustus 1880.

52. De Heraut, 22 augustus 1880.

53. De Standaard, 10 augustus 1880.

54. Gepubliceerd in Het Westen, overgenomen door De Bazuin, zo augustus 1880.

55. De Bazuin, 20 augustus 1880.

56. De Bazuin, 3 september 1880.

37. De Heraut, 22 augustus 1880.

58. De Heraut, 29 augustus 1880.

59. Aankondiging van de diensten in: Dordrechtsche Courant, 3 september 1880.

60. Van Hoogenhuijze aan Kuyper, Scheveningen, zo september 1880. (Kuyperarchief, inv.nr. 122).

61. Stoombootrederij Fop Smit & Co. onderhield o.a. een verbinding tussen Rotterdam, Dordrecht en Gorinchem.

62. De Heraut, 19 september 1880. Kuyper vergiste zich in de cijfers: de getalsverhouding was niet vier tegen drie, maar vijf tegen vier.

63. De Heraut, 19 september 1880.

64. Kuyper aan Eigeman en Van Hoogenhuijze, 17 september 1880. (Kuyperarchief, inv.nr. 122).

65. Eigeman aan Kuyper, Dordrecht, 18 september 1880 (Kuyperarchief, inv.nr. 122).

66. Eigeman aan Kuyper, Dordrecht, 22 september 1880 (Kuyperarchief, inv.nr. 122).

67. Eigeman, Mijn appèl, blz. 9.

68. Ingekomen stukken kerkeraad, nr. 184.

69. Kerkelijke Courant, 22 januari 1881.

70. De Heraut, 23 januari i88r.

71. Notulen algemene kerkeraad, 17 januari 1881, art. 19.

72. Jakob Eigeman, Stof tot weenen.

73. Dordrechtsche Courant, 12 april 1881.

74. Notulen algemene kerkeraad, 4 januari 1886, art. 14.

75. Cossee, ‘De Remonstrantse Gemeente’, blz. 6-7.

76. Herdenkingsalbum, blz. 6.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 2011

Historisch Tijdschrift GKN | 64 Pagina's

De Dordtse aannemingskwestie (1880)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 2011

Historisch Tijdschrift GKN | 64 Pagina's