Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oek de Jong, Pier en oceaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oek de Jong, Pier en oceaan

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toelichting
Pier en oceaan1 wordt beschouwd als het hoogtepunt tot dusver in het oeuvre2 van de gevierde romanschrijver en essayist Oek de Jong (geboren Breda, 1952). Men spreekt van zijn magnum opus en het boek oogstte bijzonder veel lof in de media.3

De roman van ruim 800 pagina’s gaat over het leven van een jongen die gedurende de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw opgroeit in gereformeerde kring in Friesland en Zeeland. De eerste ruim 80 pagina’s behandelen een zeer heftige dag uit het leven van de zwangere moeder van de hoofdpersoon met als belangrijke locaties Breda, Amsterdam en de Hollandse kust. Op de laatste pagina zit de achttienjarige protagonist met zijn meisje op het strand van Finistère, het meest westelijke puntje van Bretagne, letterlijk en, naar blijkt, ook figuurlijk het einde van een wereld. Daar wordt hij er krachtig bij bepaald dat zijn jeugd voorbij is en dat een geheel nieuw leven van student en schrijver begint. Hij moet eindelijk aan het werk.

Het werk leest uitzonderlijk gemakkelijk door het ongekunstelde, en tegelijk zeer verzorgde taalgebruik. De bijzondere woordkeus lijkt helemaal toegesneden op de beschreven personen en gebeurtenissen en roept veel beelden, gevoelens en sfeer op. Pier en oceaan raakt de lezer door de stoutmoedige en indringende weergave van handelen en denken van de personages. Soms voel j e je ongemakkelij k o f ervaar j e plaatsvervangende schaamte bij inki j kj es in het gedachte- en gevoelsleven van de figuren.

Het hier gepresenteerde fragment4 uit Pier en oceaan komt uit de adolescentiefase van de hoofdpersoon, Abel Roorda. De eindexamens zijn net achter de rug op het Goese gymnasium, waar Abel schoolging en waar zijn vader rector is. Er zijn al feestjes geweest. De fuif bij Abel thuis was verschrikkelijk, deels door de gecompliceerde geestesgesteldheid van Abel zelf en deels doordat zijn vader zich quasi-ongedwongen in een trui onder zijn ex-leerlingen mengde. Vanavond wordt een diploma gevierd op een grote hofstede in de Zak van Zuid-Beveland. De onderstaande passage begint ermee dat Abel en zijn vrienden op het boerenerf de moed bijeenrapen om de grote schuur waar het bal is, daadwerkelijk te betreden.
Abel is er op de brommer samen met zijn drie vaste vrienden heen gereden. Vooral de bijzonder slimme en wat onaangepaste Watse houdt hem hier bezig. Sinds kort lijkt Watse getemd door zijn verliefdheid op een mooi en verlegen meisje van school. Abel observeert deze Lena met bijzondere belangstelling vanwege het inburgerend effect dat ze op zijn ongekamde vriend heeft, maar ook door een vreemde en verontrustende aantrekkingskracht die ze op Abel zelf uitoefent. Abel is verder vooral geïnteresseerd in een ongrijpbare en vooral daardoor aantrekkelijke femme fatale, die de grote liefde is van Abels wat ballerige en bonkige kameraad Toni. De vierde jongen in het kwartet is Job, onmiskenbaar van goeden huize, intellectueel en muzikaal.
We horen aan het begin van onderstaande passage geluiden uit de boerenschuur komen. De band van de excentrieke en geniale multi-instrumentalist Dave Sinke probeert de apparatuur uit. Tweede zanger/gitarist van Daves band is Danker Moerman, nog niet zo lang bevriend met zijn klasgenoot Abel. Maar hij hoort niet tot het stedelijke vriendenviertal van Abel, Watse, Toni en Job. Danker komt uit een bevindelijk-gereformeerd plattelandsmilieu. We krijgen een korte maar veelzeggende typering van het gezin waarin Danker het jongste kind is. De intrige van het hier overgenomen fragment betreft de worsteling van Danker met de recente ervaring dat hij zijn lijdelijke vader het voor hem onthutsende nieuws heeft moeten brengen geen roeping te voelen om voor dominee te gaan leren.

Romanfragmenten*
Uit de schuur kwamen de geluiden van een band die aanstalten maakte om te gaan spelen. Er ging een schok door Abel heen. Hij liet zich van het hek glijden en reikte Lena zijn hand om haar naar beneden te helpen. Hij voelde hoe haar vingers zich om zijn hand sloten. Toen uit de schuur het zware, dreunende geluid van een spelende band kwam, was hij niet meer te houden.
‘We gaan naar Dave Sinke luisteren,’ riep hij.
‘Want Dave plays the blues, eeh,’ riep Watse.
‘Even een bluesje doen, mensen!’
‘En naar Danker gaan we luisteren.’
‘Big Fat Danker Moerman!’

4
In de schuur was het halfdonker. Het was er stampvol. Over de menigte en over het gebinte gleden de traag vervloeiende kleuren en vormen van de vloeistofdia’s die werden geprojecteerd. De hele ruimte baadde in een paars en oranje licht. Op de hooiwagens stond de band te spelen: vier knapen met haar tot op hun schouders. Het geluid was imponerend hard.
Helemaal achteraan, geleund tegen de wand van de schuur, keek Abel naar Dave Sinke en Danker Moerman, beiden met gitaar en hun mond tegen de microfoons gedrukt. Dave Sinke was op de twee lycea van de stad mislukt, op zijn zeventiende was hij muzikant geworden en nu, op zijn twintigste, was hij een local bero op het eiland. Zijn roodblonde haar hing in slierten om zijn hoofd en voor zijn gezicht. Voortdurend moest hij die slierten opzijvegen om iets te kunnen zien. Loom en lui, een lijzig dialect sprekend, bewoog hij zich door het leven, en in zijn spijkerbroek zat altijd wel een in zilverpapier verpakt stukje rode libanon verstopt. Voor Abel had hij iets geniaals, omdat hij schijnbaar moeiteloos, grijnzend naar zijn band, een razendsnelle boogiewoogie of blues op de piano kon spelen en daarnaast ook de gitaar, de mondharmonica, de viool en de saxofoon bespeelde, en als het moest kon hij ook wel drummen of het wasbord voor zijn rekening nemen. Nu stond hij met gebogen hoofd, het haar voor zijn gezicht, de riffs van een nijdig-bonkende blues te spelen met telkens een blik in de richting van Danker Moerman als ze hun mond tegen de microfoons drukten.
Het geluid van de muziek doortrilde Abels lichaam, het wond hem op, maar hij bleef roerloos tegen de wand van de schuur leunen. Naast hem stond Watse, tegen Lena’s rug aan gedrukt, zijn armen om haar middel geslagen.
‘Danker heeft iets nieuws bedacht,’ riep hij in Watses goede oor.
Groot en onverzettelijk stond Danker Moerman voor zijn microfoon. Als om de kracht en vetheid van zijn grote lijf te etaleren droeg hij een te klein shirt, waar zijn zwart behaarde buik onderuit kierde. Je moest er wel naar kijken: naar die obscene blote buik, waar ook iets gemoedelijks van uitging. Gewoonlijk droeg hij op het podium een wijd overhemd, dat hij over zijn broek liet vallen. Maar nu had hij een mouwloos shirt aan waar hij aan alle kanten uit barstte. Danker was kwaad. Abel voelde het.
Jaren had hij met Danker in dezelfde klas gezeten, maar pas in het eindexamenjaar had hij hem goed leren kennen. Danker behoorde tot de jongens die uit de dorpen kwamen. Abel ging alleen om met jongens uit de stad. Maar in het laatste jaar was dat onderscheid weggevallen.
Hij had met Danker in cafés gezeten, hij was bij hem thuis geweest op een boerderij niet ver van de stad, hij had zijn ouders leren kennen. Zijn moeder was een spotzieke vrouw, opstandig, in verzet tegen de knechting die ze als huisvrouw had moeten ondergaan, maar uiteindelijk toch altijd gehoorzaam aan het woord van haar man, aan het gebod tot onderdanigheid, dat diep in haar was geplant. Dankers vader was een zwijgzaam en zwaarmoedig man. Met zijn ernstig en gegroefd gezicht, zijn krans van grijzend krulhaar en zijn baard, had hij iets van de schriftgeleerden zoals Rembrandt ze schilderde. Hij las veel in de bijbel en in ‘de oude schrijvers’. Aan het eind van de maaltijd las hij op zangerige toon voor uit de bijbel, de laatste zinnen meestal uit het hoofd citerend, nadat hij het boek al had dichtgeklapt. Van zijn zeven kinderen, allemaal bovengemiddeld intelligent, had hij alleen de laatste twee naar de middelbare school durven sturen, want het was niets voor ‘ons soort mensen’ om een dergelijke school te bezoeken en in de familie zou het als hoogmoed worden beschouwd.
Danker, de jongste, was voorbestemd om theologie te gaan studeren. Al enkele jaren werd hij door een dominee in het Hebreeuws onderwezen. M aar hij had geen roeping. Het vooruitzicht zijn leven als dominee te moeten slijten maakte hem diep neerslachtig. Hij durfde het zijn ouders, vooral zijn vader, niet te zeggen. Al een jaar speelde hij nu in de band van Dave Sinke en bewandelde het pad der goddelozen. Wegens zijn schouderlange haar was hij uit de kerk verbannen. Zijn vader bad elke dag voor hem en Danker wist het. In de familie waren alle ogen op hem gericht: wat zou er terechtkomen van deze goddeloze? Er was ook veel leedvermaak: zo werd de hoogmoed van zijn ouders bestraft! Alle geleerdheid leidde immers alleen maar af van God.
Op het podium stootte Danker zijn kruis naar voren en zwiepte zijn lange haren voorover, voor zijn gezicht, en weer achterover, terwijl hij de laatste maten speelde. Zijn wilde bewegingen hadden iets overdrevens: hij imiteerde wat hij op televisie had gezien. Maar het had ook iets aandoénlijks om een zo uit de kluiten gewassen knaap zich zo te zien uitsloven.

(...)

7
In een van de pauzes liep hij met Danker naar buiten om af te koelen. Ze passeerden de Volkswagenbus van de band. De laaddeur aan de zijkant was opengeschoven en in het zwak verlichte interieur zaten twee meisjes een joint te roken. Het ene meisje droeg een lange jurk die tot op haar enkels reikte en een krans van voorjaarsbloemen in haar haar, en zo te zien liep ze op blote voeten. Het andere zat in kleermakerszit op de autobank, ook al droeg ze een minirok. Abel keek naar haar. Ze had een spleetje tussen haar voortanden en ze droeg slippers. Een beetje een slonzig meisje was het. Ze ving zijn blik en glimlachte naar hem. Onder het lopen keek Abel nog eens naar haar om, en naast zich hoorde hij toen zijn vriend lachen.
‘Wat is er?’
Danker zong:
‘And I was looking back, to see if she was looking back, to see if I was looking back at her.’
‘John Mayall.’
‘We doen het nummer straks.’
Ze passeerden een troep dorpsjongens die in het maanlicht met buksen op lege flessen schoten. De flessen stonden op het hek voor het korenveld. Steeds als er een uit elkaar spatte, steeg er gejuich op. Abel en Danker liepen naar de brommers onder de eiken en nog verder weg van de schuur, tot ze bij een afdak kwamen waaronder landbouwmachines stonden. Het rook er vaag naar mest. Bijna meteen verviel Danker in een dof stilzwijgen.
‘Er is iets met je,’ zei Abel.
‘Hoezo?’
Dankers stem schoot omhoog.
Abel pakte zijn bezwete shirt bij de zoom vast en gaf er een ruk aan. ‘Je hebt dit rare en veel te kleine shirt aan,’ zei hij.
‘Het was maar een ideetje, Roorda!’
‘Normaliter draag je een wijd hemd als je moet spelen. Normaliter zou je nu in de schuur bezig zijn met de meiden. Maar je wilde naar buiten en je bent tot hier doorgelopen voordat je stilstond.’
‘Het zal allemaal wel, Roorda!’
Danker nam een lange teug uit zijn fles bier. Abel zweeg. Hij bevoelde de stalen punten van een machine met zijn handpalm en liep er half omheen om te zien wat voor machine het was. Toen hij terugkwam zei hij: ‘Eigenlijk weet ik het al, Danker.’
De jongen zweeg.
‘Je hebt het je vader verteld.’
‘Jezus!’
‘Waar of niet?’
‘Wat ben jij een beul, Roorda!’
‘Een beul?’ Abel lachte, haast opgetogen. ‘Een beul,’ herhaalde hij.
‘Ja, een beul.’
Abel zweeg en nam een slok bier. Het woord ‘beul’ veroorzaakte een onverwachte resonans in zijn binnenste. Beul! Een beul! Hij keek naar de stalen punten van de machine, vaag glanzend in het donker. Zou hij in staat zijn om iemand daarop te spiesen? Was hij in staat om een kraai op de schuurdeur te spijkeren? Levend en wel? Of ging het om een ander soort beul? Had Danker iets waars gezegd? Waarom had hij haast opgetogen gelachen toen hij een beul werd genoemd?
Toen hij opzijkeek, zag hij Danker met gebogen hoofd staan.
‘Je hebt het hem verteld.’
‘Ja.’
‘Waar heb je het hem verteld?’
Hij zag altijd graag iets voor zich.
Tn de schuur, toen ik hem aan het helpen was.’
‘En wat zei hij?’
‘Niks.’
‘Niks?’
‘Hij boog alleen maar zijn hoofd en ging zonder iets te zeggen door met werken.’
Danker nam een slok.
‘Dat was het ergste wat me had kunnen overkomen. Ik had het verwacht: dat hij niks zou zeggen, dat hij lijdzaam zou zijn. Maar toen het gebeurde, toen ik hem zijn hoofd zag buigen, was het nog erger dan ik had verwacht, wat er door me heen sneed, de pijn, bedoel ik.’
Danker draaide zich naar hem toe. Een ogenblik later rustte zijn voorhoofd op Abels schouder. Een beetje pathetisch, zoals nu eenmaal zijn manier van doen was, had Danker zijn hoofd op de schouder van zijn vriend gelegd. Maar het lag er. Abel streek over zijn haar, zijn lange bezwete haren, die stug en vettig aanvoelden, als de manen van een paard. Plotseling richtte Danker zich op, hij deed een stap achteruit, smeet zijn bierfles tegen een boom kapot - het bier en de glassplinters vlogen hun om de oren - en liep weg.
Abel bleef waar hij was en keek zijn vriend na tot hij in het gedrang voor de schuur was verdwenen. Hij zag de zwak verlichte Volkswagenbus met de twee meisjes erin, de schimmige gedaantes van de jongens die op lege flessen schoten, hij zag de boom waarlangs het bier droop en rook de aarde, en opnieuw onderging hij het ‘eeuwige’ dat hij niet kon benoemen, iets wat buiten al deze dingen stond of juist al deze dingen was.

8
Iedereen danste nu. Al zijn klasgenoten dansten met elkaar, zelfs de ‘bleke bèta’s’, zoals ze werden genoemd, allemaal even stijf als wiskundig begaafd, waren op de dansvloer verschenen. Ook Abel begon te voelen wat de anderen voelden: dat dit de laatste keer was, dat ze elkaar na deze avond uit het oog zouden verliezen, dat het nooit meer zou zijn zoals het nu was, dat dit het afscheid was. Zelfs Abel, een van de laatsten om in verbroedering te geloven, werd erdoor opgetild. In elk van zijn klasgenoten zag hij plotseling wel iets moois, ook in het meisje Quist, dat best mooie heupen had en mooi dik, zwart haar en dat haar lichaam verrassend ongegeneerd bewoog nu ze loskwam.
In de band liep het als een trein, en als om het te bewijzen werd Locomotive blues ingezet. Het geluid van de stoomlocomotief werd opgeroepen door Daves mondharmonica. Het smachtende Five long years werd door Danker gezongen. Hij kreunde en steunde, zijn haar kleefde aan zijn gezicht, en nu hij genoeg had gedronken, durfde hij een snik in zijn stem te brengen. Hij vergat zijn overdreven en aangeleerde bewegingen en stond ingetogen voor de microfoon, begeleid door Dave die, half afgewend van het publiek, zijn akkoorden speelde. Vijf jaar misschien had Danker gewacht voordat hij zijn vader had durven zeggen dat hij geen roeping had en het allerergste moest hij hem nog vertellen.

Over het werk van de auteur
Dit allerergste is natuurlijk dat het geloof der vaderen Danker, evenmin als hoofdpersoon Abel, iets zegt of doet. Danker ‘bewandelde het pad der goddelozen’ . Dit is opmerkelijk aan Pier en oceaan: hoewel het verhaal zich afspeelt tegen het decor van de calvinistische wereld tijdens de Wederopbouw, zijn Abel en de jongens rond hem nauwelijks op het gereformeerd geloof betrokken. De kerk, de dogma’s en de moraal zijn vooral als knellende banden in de roman aanwezig. Het gereformeerdendom in Pier en oceaan is behoudzuchtig, bekrompen, schijnheilig, angstvallig, belemmerend, geestdodend, dor. De schrijver Oek de Jong kent deze wereld van binnenuit en op zijn duimpje. Het romanpersonage Abel leeft wel in die wereld, maar is er niet van. Hij zet zich er niet echt tegen af: het raakt hem nauwelijks.

Oek de Jong staat bekend als een auteur met een bijzondere belangstelling voor religie, niet als kerkelijk of sociologisch verschijnsel, maar in de vorm van mystiek en bevinding.5 Een recent voorbeeld van deze breed gedragen visie leverde het symposium “ ‘Terug naar een naaktheid” . Levensbeschouwelijke aspecten in het werk van Oek de Jong’, georganiseerd door het Departement Filosofie en Religiewetenschap van de Universiteit Utrecht in november Z013. Een keur van sprekers scheen daar licht op verschillende aspecten van De Jongs religiositeit.6
Denken over, beelden van en omgang met God zijn een doorlopend thema in het gehele oeuvre van De Jong. ‘Jij bent al die jaren mijn grootste obsessie geweest. Omdat jij er niet was moest ik mijn eigen goddelijkheid maar construeren. Al die namen die ik voor mijn verlangen bedacht, het waren slechts jouw pseudoniemen. Ook van jou moet ik me dus losmaken, maar ik wil je’, zegt een ander alter ego van De Jong in een eerdere roman van zijn hand7, als hij spreekt tegen een mysterieuze figuur die hij verschillende malen (denkbeeldig) tegenkomt en die goed God zou kunnen zijn.8 Oek de Jongs al decennia oude voorliefde voor mystici brengt hij vaak te berde in interviews en blijkt ook overduidelijk uit verschillende publicaties van zijn hand.9
Bijna honderd pagina’s na het hierboven weergegeven fragment treffen we in Pier en oceaan enkele bladzijden aan, waarin Abel op haast wrede wijze in een discussie met zijn steile Friese pake afstand neemt van het traditionele calvinistische denken en geloven.10 Hoe schokkend ook voor zijn grootvader, voor de lezer die Abels haast natuurlijke innerlijke afstand tot zijn kerkelijke omgeving inmiddels goed heeft leren kennen, zijn diens harde woorden absoluut geen verrassing.

Feit en fictie in Pier en oceaan
Tegen deze achtergrond is de empathische, haast tedere omschrijving van het zware thuismilieu van Danker Moerman wel onverwacht. Er lijkt hier een tegenstelling te zijn met de soms haast meedogenloze schets van de naaste omgeving van de hoofdpersoon zelf.
Bij veel openbare optredens heeft Oek de Jong benadrukt dat zijn werk niet autobiografisch is, maar dat hij uiteraard wel put uit zijn eigen leven bij het maken van fictie. Zo is Abel een romanfiguur, maar heeft hij - het wordt toegegeven - trekken van de schrijver zelf. Uit eigen ervaring kan ik bevestigen dat deze stelling helemaal waar is. Danker Moerman, de jonge vriend van Abel, die zo graag songs van Cuby + Blizzards11 covert, is namelijk gebaseerd op mijn persoon circa 45 jaar geleden.17 Het is vreemd en ontroerend om in een echte roman ineens over jezelf (of moet ik zeggen: ‘een zelf van mij’ ?) te lezen. Ik herken veel in het personage: belangrijke elementen in de beschrijving van de beide ouders, Dankers broers en zussen, het emancipatiekarakter van Dankers gezinsgeschiedenis, de lange haren, het wat morsige uiterlijk, de achternaam Moerman (wat de meisjesnaam van mijn moeder was), de gedeelde grote liefde van Abel en Danker voor Cuby met zijn prachtige smachtende uitvoering van de bluesklassieker Five long years en verwante muziek zoals van John Mayall (die in het hierboven weergegeven fragment wordt aangehaald), het verlangen om op podia te staan, de effectbeluste gedragingen of kwalificaties zoals hierboven: ‘Big Fat Danker Moerman’ en ‘Een beetje pathetisch, zoals nu eenmaal zijn manier van doen was...’. Maar heel veel is puur verzonnen. Mooi, maar historisch onjuist. En gelukkig maar: ik ben Danker immers niet. En ik wil hem niet zijn.

Misschien is het voor de lezers van dit tijdschrift interessant om te weten, dat ik, in tegenstelling tot Danker, niet uit een dorps bevindelijk milieu kom. Ook ik woonde, net als Abel en zijn drie andere vrienden, in Goes. Maar precies als Danker, hoorde ik niet voluit bij dit kameradenkwartet rond Oek: ik was wat jonger en van eenvoudige afkomst, hoewel dit laatste aspect vermoedelijk alleen in mijn eigen beleving een rol speelde. Jk was de jongste van zeven in een eerder christelijk dan gereformeerd gezin. In 1944 waren mijn ouders met hun kinderen meegegaan met de Vrijmaking van Klaas Schilder. Beiden waren voor en na mijn geboorte in 1953 enkele jaren zeer toegewijde gereformeerden onderhoudende artikel 3 1 van de Dordtse kerkorde. Mijn vader wat meer rationeel, overtuigd, wikkend en wegend. Mijn moeder meer fanatiek, bevlogen, enthousiast. Maar in toenemende mate voelden beiden zich teleurgesteld in de vrijgemaakte kerken en cultuur. Het leek een herhaling te worden van het dogmatisme en de dwang die mijn vader nu juist zo had verafschuwd in de synodale Gereformeerde Kerken. Sterker nog: het bleek bij de vrijgemaakten allemaal in rap tempo nog erger te worden. Mijn vader raakte steeds meer in conflict met plaatselijke pausen, zoals hij ze typeerde, en op een gegeven moment dreigde zelfs de kerkelijke ban voor mijn moeder die haar man wel eens op een minder diplomatieke wijze steunde.
Ik weet nog dat ik als achtjarige jongen op een zondagmiddag in 1962 met mijn moeder aan tafel zat. Ik hoefde destijds alleen maar mee naar de ochtenddiensten. En mijn moeder bleef ’s middags thuis om op me te passen. ‘Ik wil eigenlijk ook wel graag twee keer mee, moeder’, fleemde ik vroom. ‘Nou, jongen,’, antwoordde zij boven haar stopwerk, ‘ik denk dat we binnenkort helemaal niet meer naar de kerk gaan.’ Inderdaad heeft mijn vader enkele maanden later in een prachtbrief aan de vrijgemaaktekerkenraad te Goes laten weten dat hij en zijn gezin niet langer lidmaten van deze gemeente konden zijn. Een paar geestverwanten hebben nog aandrang op hem uitgeoefend om samen een nieuw kerkverband te beginnen met mijn vader als voorganger wegens singuliere gaven, maar mijn vader was God te dankbaar dat die hem nu al twee keer in vrijheid had gesteld om het risico te willen lopen dat God dat nog een derde keer voor hem zou moeten gaan bewerken.
Mijn vader wandelde met God, om het maar eens in de tale Kanaans'3 te zeggen. Hij was diepreligieus, dankbaar, gelovig. Maar niet meer kerkelijk. En langzamerhand dreven mijn ouders steeds verder weg van het gereformeerdendom. Mede onder invloed van hun kinderen evolueerden ze in de richting van een links christendom. Ze raakten bevriend met een doopsgezinde dominee uit Goes die een verklaard pacifist was, verlichte ideeën koesterde over de geloofswaarheden en mijn vaders leraar Hebreeuws werd. In afwijking van de wens van Dankers vader was wel het allerlaatste wat mijn vader wilde, dat ik dominee zou worden, waar ik overigens zelf als gelovige jongeling nu juist wel over fantaseerde. Mijn moeder werd een felle (hoe kon zij ook anders met haar door Oek treffend beschreven karakter?) feministe en ze werden beiden lid van de Pacifistisch Socialistische Partij. Inderdaad had mijn vader de in het romanfragment hierboven genoemde ‘krans van grijzend krulhaar en (...) baard’, die hem absoluut ‘iets van de schriftgeleerden zoals Rembrandt ze schilderde’ gaf. Maar ‘zwijgzaam en zwaarmoedig’ was hij geenszins. En bevindelijk al helemaal niet: als liefhebber van het werk van meester A. Janse van Biggekerke14 had hij een diepe afkeer van lijdelijke, emotionele en op het eigen persoonlijke geloofsleven gefocuste vormen van vroomheid, die in Zeeland veel voorkomen en terecht in de persoon van Dankers vader ook een plek hebben gekregen in Pier en oceaan.

Net als Dankers vader was mijn vader bescheiden en standsbewust. Mijn vader vond het gymnasium voor mij te hoog gegrepen. Dat vond hij niks voor de zoon van een employé van de Nederlandse posterijen. Dat zou hoogmoed zijn. Maar hij liet zich gewillig overtuigen door mijn oudere broers en zussen dat men toch moest woekeren met de talenten die men heeft ontvangen. Zij vonden dat ik dat vanaf 1965 maar eens ijverig moest gaan doen op het Christelijk Lyceum voor Zeeland in Goes (waar Oek toen al een jaar schoolging en zijn vader15 al vijf jaar rector was). Maar het zou nog duren tot ik in de vierde klas zat eer ik aansluiting kreeg bij Oek en de drie andere in Pier en oceaan verdichte vrienden, alle vier ongodisten van calvinistische huize en zittenblijvers. Ondanks mijn onkerkelijke achtergrond was ik toen ongetwijfeld nog de meest gereformeerde van het vijftal. Van deze vijf Goese jongens heeft, voor zover ik heden kan overzien, Oek op de lange duur het meest een blijvende betekenisvolle relatie met religie weten te onderhouden, getuige zijn werk.

Personalia
Dr. Johan Sturm (geboren Goes, 1953) is sinds 19 7 1 verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In 2002 verruilde hij zijn academische bemoeienissen met de geschiedenis van opvoeding en onderwijs voor een loopbaan in management en ondersteuning op de vu.


Noten

* Geciteerd worden twee fragmenten: p. 543-545 en p. 550-553.

1. Oek de Jong, Pier en oceaan. Roman (Amsterdam/Antwerpen, augustus 2012).

2. Zie de uitgebreide bibliografie van De Jongs werk tot en met 2008, in: Jaap Goedegebuure (red.), Een klievende roman. Over Opwaaiende zomerjurken van Oek de jong (Amsterdam/Antwerpen, 2009) blz. 143-155 en recentere gegevens op www.oekdejong.nl

3. Zie de verzamelde recensies en interviews op www.oekdejong.nl

4. Het fragment was in een eerdere versie dan in de roman onderdeel van: Oek de Jong, ‘Het feest’, in: Peter van Druenen, Peter de Jonge en Wessel Penning (red.), Zondig in Zeeland (Rotterdam, 2012) blz. 118-148.

5. Zie bijvoorbeeld: Jaap Goedegebuure, ‘Het verlangen naar eenheid. Oek de Jong en de romantische erfenis’, in: Jaap Goedegebuure (red.), Een klievende roman, blz. 17-33.

6. Bijvoorbeeld: Jaap Goedegebuure, ‘Doem en roeping. Oek de Jong en de Bijbelse erfenis’ (manuscript welwillend door de auteur ter beschikking gesteld); Kees van der Kooi, ‘Aanraking door het goede. Een theologisch perspectief op Pier en Oceaan’ (manuscript welwillend door de auteur ter beschikking gesteld). Het is de bedoeling dat de bijdragen aan dit symposium in de loop van 2014 worden gepubliceerd in een bundel onder redactie van de Utrechtse hoogleraar Religie en zingeving in literatuur en kunst, Johan Goud.

7. Oek de Jong, Opwaaiende zomerjurken. Roman (Amsterdam, 1979).

8. Citaat overgenomen uit: Jaap Goedegebuure, ‘Het verlangen naar eenheid. Oek de Jong en de romantische erfenis’, in: Jaap Goedegebuure (red.), Een klievende roman, blz. 17-33 (zie voor het aangehaalde citaat en de bespreking en duiding daarvan met name blz. 28).

9. Zie bijvoorbeeld: Oek de Jong, ‘De betoverende zinnen van Meister Eckhart’, in: Jaap Goedegebuure en Oek de Jong (red.), Eckhart nu. Tien visies op meester Eckhardt (Amsterdam/Antwerpen, 2010) blz. 48-63; Idem, ‘Niet-handelen, niet-weten; over mystiek’, in: Oek de Jong, Een man die in de toekomst springt (Amsterdam, 1997) blz. 192-208 (en passim in deze essaybundel); Idem, Brief aan een jonge Atlas (Amsterdam/Antwerpen, 2012) passim; Idem, De geit (Amsterdam, 1989); Idem, De inktvis (Amsterdam, 1993).

10. Oek de Jong, Pier en oceaan. Roman (Amsterdam/Antwerpen, 2012) blz. 635639.

11. Vergelijk: Oek de Jong, ‘Cuby & The Blizzards-Desolation’, in: Joost Zwagerman (red.), Groeten van Rottumerplaat. Het beslissende album volgens 100 en enige schrijvers (z.p. (Nieuw Amsterdam), 2008) blz. 194-197.

12. Mededeling van Oek de Jong in een persoonlijke e-mail aan Johan Sturm d.d. 25 maart 2012.

13. Dit in lijn met Pier en oceaan, waar het gebruik van taal en beelden vaak doet denken aan de Bijbel.

14. Vergelijk: Johan Sturm, ‘Protestantse pedagogen in de praktijk. Meester Janse, professor Waterink en vader Sturm’, in: Pedagogiek in praktijk. Tijdschriftvoor pedagogische praktijk en theorie, 7e jrg., nr. 4 (december 2001) blz. 26-30.

15. Klaas de Jong Ozn. (1926-2011) was rector van het Christelijk Lyceum voor Zeeland te Goes van i960 tot 1972. In zijn latere carrière als bestuurder, politicus, journalist, schrijver, musicus was hij onder meer staatssecretaris van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen in het linkse kabinet-Den Uyl en vervolgens het rechtse kabinet Van Agt 1 (1975-1981).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Historisch Tijdschrift GKN | 72 Pagina's

Oek de Jong, Pier en oceaan

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Historisch Tijdschrift GKN | 72 Pagina's