Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat is er veranderd bij het Heilig Officie sinds het tweede Vaticaans Concilie?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat is er veranderd bij het Heilig Officie sinds het tweede Vaticaans Concilie?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De ontsteltenis, die de behandeling van prof. Schiilebeeckx verwekt heeft in Nederland, zal in de eerste plaats veroorzaakt zijn doordat men zich te veel illusies gemaakt had over de veranderingen, die het Heilig Officie ten gevolge van het Concilie heeft ondergaan.

In de algemene vergadering van het Concilie op 8 november 1963 richtte kardinaal Frings, aartsbisschop van Keulen, een heftige aanval tegen het Heilig Officie. De handelwijze van deze, de hoogste Congregatie, wier opdracht het is te waken voor de zuiverheid van geloof en zeden, komt - aldus de kardinaal - in vele gevallen niet meer overeen met de hedendaagse opvattingen, berokkent de Kerk schade en is niet-katholieken een ergernis. Geen enkele Romeinse Congregatie, ook niet het H. Officie, mag de zeggenschap hebben om een persoon te beschuldigen, te berechten en te veroordelen, zonder dat hij en zijn plaatselijke bisschop gehoord zijn, zonder dat hij de beweegredenen van een veroordeling te weten komt en zonder dat hem de gelegenheid gegeven is zich te verdedigen of op voorhand zich of zijn geschriften te kunnen corrigeren. Tot zover kardinaal Frings.

Bijna barstend van woede intervenieerde kardinaal Ottaviani, secretaris van het H. Officie (de leider van deze Congregatie, die onder voorzitterschap van de paus stond). Hij voelde zich verplicht zo luid mogelijk (altissime) te protesteren tegen de smaad, de Hoogste Heilige Romeinse Congregatie van het Fleilig Officie aangedaan. Is de paus zelf daarvan niet de voorzitter? Daarom is een aanval op deze instelling en haar werk ook een direkte aanval op de Souvereine Pontifex. Alleen personen, die volledig onkundig zijn van de werkelijkheid, kunnen met zulke verwijten 'komen. De besluiten en oordelen van het H. Officie worden genomen na consult van vakmensen over de gehele wereld en de belangrijkste professoren der Romeinse universiteiten en hogescholen, om ten slotte door de paus zelf te worden bekrachtigd.

Aldus kardinaal Ottaviani. Hij antwoordde niet op de aanklacht, dat niemand veroordeeld mag worden zonder te zijn gehoord.

Twee jaren later, in de openbare zitting van het Concilie op 18 november 1965, kondigde de paus vernieuwing van de Curie aan, volgens de norm van par. 9 van het Decreet „Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk".

Weliswaar achtte de paus structuurwijziging van de Curie niet nodig, maar er moesten wel vernieuwingen komen. Ten bewijze dat hieraan reeds gewerkt werd, deelde de paus mede, dat spoedig de regeien bekend gemaakt zouden worden, waardoor de eerste van alle Heilige Romeinse Congregaties zou worden geregeerd, dit is het Heilig Officie: „hoe est Sanctum Officum". (Bij deze woorden wees de paus met een elegante armzwaai op Ottaviani, die aan zijn rechter hand zat. Een onderdrukt gelach klonk door de gehele kerk en de oude „carabiniere" van het geloof keek verheerlijkt op naar zijn Meester op de troon.)

Inderdaad publiceerde de paus al op 7 december 1965 zijn Apostolische Brief, waarin hij „motu proprio" naam en inrichting van het H. Officie wijzigde. Paulus VI herinnerde er aan, dat Paulus III in 1542 de H. Congregatie van de Romeinse en Universele Inquisitie had opgericht, waarvan de naam in 1908 door Pius X veranderd was in Congregatie van het Heilig Officie. (Dit heette een aanpassing aan de tijdsomstandigheden, maar vanouds heette de inquisitierechtbank in Spanje Heilig Officie.) Paulus VI achtte opnieuw aanpassing aan de tijd noodzakelijk en veranderde daarom op zijn beurt 'de naam in Congregatie voor dc geloofsleer. Als historische voortzetting van de Inquisitie had nog steeds een Dominicaan als commissaris van het bestuur van het H. Officie zitting, een ambt, dat in 1542 was ingesteld. Dit werd nu vervangen door het ambt van substituut. Het verdwijnen van het aloude ambt gaf de paus aanleiding op 26 maart 1966 een bedankbrief te schrijven aan de magistergeneraal van de orde der predikheren. Deze commissarissen hadden meer dan 400 jaar zozeer uitgemunt in ijver voor het behoud van het geloof, „dat men aan hen en aan de orde der dominicanen voor altijd een zeer grote dank verschuldigd is." Onder de commissarissen van het heilig officie noemde de paus Michael Ghislieri. „die naderhand op de stoel van Petrus werd gekozen en gesierd met de eer van de hemelse heiligen; wij bedoelen de heilige Pius V, de trots van de Kerk en een permanent sieraad voor uw orde." (Dit sieraad had veel succes bij het massaal uitroeien van Waldenzen en andere ketters in Italië; aan Alva zond hij eregeschenken wegens zijn activiteiten in de Nederlanden.)

In de competentie van de Congregatie bracht de Apostolische Brief van 7 dec. 1965 geen verandering. Haar taak bleef in heel de r.k. wereld de leer omtrent geloof en zeden te beschermen. Tot haar competentie behoren dus alle kwesties, die de geloofs- en zedenleer raken, of die met het geloof zelf nauw verband houden. Zij onderzoekt nieuwe leerstellingen en opinies, op welke wijze deze ook verspreid zijn, en bevordert de studies hierover, en stimuleert congressen van geleerden; zij veroordeelt voorts die leerstellingen, waarvan het vaststaat dat zij met de beginselen van het geloof in strijd zijn, echter pas nadat de plaatselijke bisschoppen voor wie dit van belang is zijn gehoord.

Dit laatste was nieuw. Ook bij de boekencensuur werd „horen" voorgeschreven: Boeken, die bij haar zijn aangebracht, onderzoekt zij nauwkeurig, en als het nodig is veroordeelt zij die boeken, echter pas nadat dc auteur gehoord is en hem de gelegenheid is gegeven om zich, ook schriftelijk, te verdedigen en alleen nadat de betreffende bisschop vantevoren gewaarschuwd is.

Uit de bepaling: „Haar komt het toe een oordeel uit te spreken over delicten tegen het geloof volgens de normen van het gewone proces" is vermoedelijk af te leiden, dat de Congregatie zich voortaan moet houden aan de voorschriften van het Kerkelijk Wetboek. Dat zou dan in afwijking zijn van canon 1555 van dat Wetboek, vermeldende, dat de rechtbank van het H. Officie haar eigen wijze en methode van procesvoering volgt en haar eigen gewoonte bewaart.

De Congregatie wordt bijgestaan door een groep van consultoren, die door1 de paus uit mannen van heel de wereld, die in leer, prudentie en praktijk uitmunten, worden gekozen. Aan deze consultoren kunnen, als de tc behandelen materie dit vraagt, deskundigen, vooral gekozen uit de universiteitsprofessoren, worden toegevoegd. Zij onderhoudt goede relaties met de Pauselijke Bijbelcommissie. Tot zover punten uit de Apostolische Brief van 7 december 1965.

Het daarin vervatte motu proprio „Intcgrae servandae" maakt geen melding van de Index van verboden boeken, waarvan de laatste editie - uit 1948 - ruim 5000 titels telt. Wegens de vele vragen, die naar aanleiding daarvan waren gesteld, deelde de Congregatie voor de geloofsleer op 14 juni 1966 mede, dat de Index zijn morele waarde behoudt, maar geen kracht van kerkelijke wet meer heeft met de censuren, die daaraan verbonden waren. De Kerk rekent op de waakzame bezorgdheid van iedere bisschop en van de bisschoppenconferenties, die het recht en de plicht hebben om te waken over dc schadelijke boeken en deze te voorkomen en, waar dit het geval is, ze af te keuren en te veroordelen. In de geest van het motu proprio „Integrac servandae" cn van de decreten van het Tweede Vaticaans Concilie moet de Congregatie voor de geloofsleer zich inspannen om zo nodig met de bisschoppen overleg te plegen om hen te helpen over uitgegeven werken een oordeel te vormen of tegenover de slechte een goede vorming te bevorderen in samenwerking met de instituten en de universiteiten. Maar indien op een of andere manier leestellingen of meningen worden verspreid die in strijd zijn met de principes van het geloof en van de zeden, en hun bewerkers, ofschoon behoorlijk daartoe uitgenodigd, hun dwalingen niet willen erkennen, zal de Heilige Stoel van haar recht en haar plicht gebruik maken, om dergelijke geschriften zelfs openlijk af te keuren, teneinde het heil van de zielen met gepaste standvastigheid te verzekeren. Dc inhoud van het motu proprio van 7 dec. 1965 werd grotendeels overgenomen in de Apostolische Constitutie „Regimini Ecclesiae universae" gedateerd 15 augustus 1967, waarbij de paus de gehele Romeinse Curie reorganiseerde. Deze Constitutie trad op 1 maart 1968 in werking.

Hierbij verloor de Congregatie, die zich vroeger „Suprema Sacra Congregatio Sancti Officii" noemde, echter haar recht op de eerste plaats. „Juridisch zijn de congregaties onder elkaar gelijk", bepaalt de Constitutie. Bovendien werden nu alle Congregaties „Heilig" verklaard. De paus is niet langer voorzitter van de Congregatie voor de geloofsleer, zij kan dus niet meer pretenderen, dat een aanval op haar een aanval op de paus is. Aan het hoofd staat nu (evenals bij alle andere Congregaties) een kardinaal-prefect, die voor 5 jaar benoemd wordt, maar wiens ambtsperiode verlengbaar is. Hij wordt bijgestaan door een secretaris, een ondersecretaris en een promotor justitiae (te vergelijken met een officier van justitie).

De Apostolische Constitutie beperkt voorts de bevoegdheid van deze Congregatie inzake sommige huwelijksprocessen: vroeger moesten alle processen, die naar Rome werden opgestuurd en waarbij een niet-r.k. partij betrokken was, naar het Heilig Officie gezonden worden, nu naar de Congregatie voor de tucht van de sacramenten of naar de H. Romeinse Rota (het hoogste hof van beroep in de Kerk).

Evenals reeds het motu proprio van 7 dec. 1965 bevat de Constitutie de bepaling, dat de Congregatie voor de geloofsleer optreedt ter bescherming van de waardigheid van het boetesacrament, daarbij te werk gaande volgens haar eigen verbeterde cn goedgekeurde richtlijnen; deze zullen ter kennis gebracht worden van de plaatselijke bisschoppen; aan de beklaagde moet echter eerst gelegenheid gegeven zijn om zich te verdedigen cn een advocaat te kiezen uit hen die door deze Congregatie zijn goedgekeurd.

Verder zullen normen, die betrekking hebben op dc interne organisatie van de Congregatie, in een speciale instructie publiek gemaakt worden. Men krijgt dus de indruk dat de paus minder geheimzinnigheid wenst bij deze Congregatie.

Een grote verandering is, dat aan de Hoogste Rechtbank van de Apostolische Signatuur (Supremum Signaturae Apostolicae Tribunal) de bevoegdheid is toegekend conflicten te beslechten naar aanleiding van administratieve maatregelen van Romeinse Congregaties of betreffende de bevoegdheid van deze Congregaties. Dc Romeinse Congregaties zijn dus niet meer absoluut onafhankelijk: als rechtbank staat de Apostolische Signatuur boven haar.

In de richting van toepassing van de collegialiteit wijst de bepaling uit de Constitutie: „Men" (nl. de organen van de Romeinse Curie) „dient rekening te houden met dc wensen die door de bisschoppenconferenties naar voren zijn gebracht."

Opmerkelijk is, dat de Constitutie geen melding maakt van de Synode van Bisschoppen voor de gehele Kerk, die de paus bij zijn motu proprio van 15 september 1965 heeft ingesteld. Haar taak is lering en advies te geven en zij kan ook over een beslissende stem beschikken, als dexe haar verleend is door de paus; in dit geval komt aan de paus toe, de beslissingen van de Synode te bekrachtigen.

De eerste algemene vergadering van de Bisschoppensynode was van 29 september tot 29 oktober 1967 te Rome bijeen, in de zogenaamde „zaal der afgeslagen koppen", een opslagruimte van het Vaticaans Museum. Dc kardinalen, die de leiding hebben van dc Romeinse Congregaties, kunnen aan de algemene vergadering deelnemen. De Congregatie voor de geloofsleer had aan de Synode een schema aangeboden inzake hedendaagse gevaarlijke meningen en atheïsme. De tegenstellingen in de Kerk kwamen daardoor reeds dadelijk naar voren. Er was verzet tegen het opstellen van een lijst van dwalingen of dogmatische waarheden. Van vele zijden werd ervoor gepleit, dergelijke vraagpunten voor te leggen aan een op te richten internationale theologische commissie, waarin alle scholen vertegenwoordigd zouden moeten zijn. Sommigen wilden deze commissie verbinden met de Congregatie voor de geloofsleer; anderen vroegen een onafhankelijke commissie, zoals de reeds bestaande Bijbelcommissie; weer anderen waren voor oprichting van een theologische academie als autonoom orgaan van de theologen, zonder uitvoerende macht, maar als hoogste wetenschappelijke instantie in theologische vakkwesties. Terecht zag dc Curie hierin een aanval op de Congregatie voor de geloofsleer. Ottaviani intervenieerde op 7 okt. '67. Aan wie voorgesteld hadden, dat er geen nieuwe veroordelingen moesten worden gepubliceerd, kon worden meegedeeld, dat de Congregatie voor de geloofsleer die weg al was opgegaan door het opheffen van de Index. Ook hield die Congregatie dialogen met bisschoppen en professoren. Aandachtige beschouwing verdiende het voorstel om te Rome een leerstellige commissie op te richten, niet een academie.

Dc Synode besloot een synodale studiecommissie te benoemen, die een rapport over het schema inzake gevaarlijke meningen en atheïsme opstelde. Voorts verklaarde de Synode zich voor de vorming van een theologische commissie, samengesteld uit theologen van verschillende scholen, die voor een bepaalde tijd worden aangewezen en die zich onderscheiden door hun wijsheid, een erkende wetenschappelijke deskundigheid bezitten en in verschillende delen van de westerse en oosterse kerk verblijven. Het zou de rol van deze commissie zijn, om met eerbiediging van de wetenschappelijke cn wettige vrijheid haar medewerking te verlenen aan de Heilige Stoel en in het bijzonder aan de Congregatie voor de geloofsleer, vooral naar aanleiding van meer belangrijke leerstellige kwesties.

Indien de paus tot instelling van zulk een commissie zou overgaan, zouden de moeilijkheden nog niet opgelost zijn, zoals kardinaal Döpfner op een persconferentie op 27 oktober 1967 deed uitkomen. De commissie zou geen gemakkelijk bestaan hebben naast de machtige Congregatie voor de geloofsleer. Maar bij hen, die van oordeel zijn, dat men het beoordelen van nieuwe ideeën en boeken beter kan toevertrouwen aan mannen van wetenschap dan aan ambtenaren, leeft de heimelijke hoop, dat zo'n commissie de belangrijkste taak van de Congregatie voor de geloofsleer zou kunnen overnemen. „Zo zou wellicht de Congregatie voor de geloofsleer, het laatste overblijfselen de onchristelijke inquisitie, uit de kerkgeschiedenis kunnen verdwijnen" schreef een hooggeleerde Jezuiet in „Katholiek Archief" van 1 maart 1968.

In deze atmosfeer trof als een donderslag het bericht, dat prof. Schillebeeckx heimelijk was aangebracht bij de Congregatie voor de geloofsleer. Werd er een geheim proces wegens ketterij tegen hem gevoerd? Geen sprake van, zei de perschef van het Vaticaan, en dat was juist. Want eer er besloten wordt tot een kerkelijk strafproces moet er een geheim onderzoek worden ingesteld, de „inquisitio". Het onderzoek moet altijd in het geheim en met grote voorzichtigheid gebeuren, opdat het delict niet ruchtbaar wordt en niemands goede naam schade lijdt, aldus canon 1943 van het Kerkelijk Wetboek. De aangebrachte mag van het onderzoek niets weten, hij is misschien onschuldig, en hij mag ook nooit weten, wie hem aangebracht heeft. In het geval van Schillebeeckx was het onderzoek bekend geworden en daarmee was het systeem in de war. Het was waar, dat de mening van pater Rahner S.J. gevraagd was, zei de perschef van het Vaticaan, maar niet in de functie van advocaat, doch als vriend van prof. Schillebeeckx. Spreker geloofde, dat er in het verleden nooit tegen iemand een zo gevoelig en vriendschappelijk gebaar was gemaakt. Overigens waren er volgens hem sinds ongeveer 1800 geen processen van leerstellige aard meer gevoerd.

Indien dit laatste bericht in de pers juist is overgekomen dan bedoelde hij misschien, dat na 1800 geen burgerlijke overheid meer bereid werd gevonden om een brandstapel aan te steken. Want hij zal zich toch wel de veroordelingen van de modernisten herinneren en vooral de voortdurende jacht op prof. Buonaiuti tijdens de drie Piussen, X, XI en XII. Maar dat is een verhaal op zichzelf.

Litteratuur: Katholiek Archief 1965-1968.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1968

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Wat is er veranderd bij het Heilig Officie sinds het tweede Vaticaans Concilie?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1968

Protestants Nederland | 8 Pagina's