Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het verraad der oecumenisten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het verraad der oecumenisten

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit opschrift is een variant van een titel, die een gevleugeld woord is geworden: „La trahison des clercs" (Het verraad der intellectuelen), een geschrift, dat de Franse filosoof Julien Benda in 1927 publiceerde. Met „clerc" bedoelde Benda de intellectueel, die z.i. los van alle gebeurlijkheden behoort te strijden voor ideeën, die in zekere zin niet verlichameiijkt zijn. Hij beschuldigde er de schrijvers uit de 19e en 20e eeuw van, dit ideaal te hebben verloochend en zich tot verdedigers gemaakt te hebben van bepaalde materiëel bestaande zaken, zoals de natie of de sociale klasse. Een soortgelijke verloochening heeft in de oecumenische beweging plaats gehad. De grote pionier, de Zweedse aartsbisschop Söderblom, schreef na het ontvangen van de Nobelprijs voor de vrede in 1930 aan de initiatiefnemer van dit eerbetoon, dat hij in die onderscheiding een erkenning zag, „dat wij er niet komen met een zeer slimme berekening en organisatie, maar dat grondbeginselen nodig zijn en dat die de menselijke ziel moesten doordringen en veranderen". 1) Kerkelijke eenheid betekende in zijn geest dan ook nooit gelijkvormigheid. Er kon geen sprake van zijn, dat een kerk gedwongen werd haar eigen aard, die wortelde in haar traditie, belijdenis en levend geloof te moeten opgeven. De overeenstemming moest polyfonisch zijn, het in veelvoudigheid beleven van de eenheid betekende een winst voor het geestelijk leven. Het gemeenschappelijke in de christelijke belijdenis achtte hij sterk genoeg om eensgezind tot samenwerking te komen, om in de hele wereld kracht te geven aan de zedelijke eis van het Evangelie. Ingevolge deze opvatting verschenen op de oecumenische conferentie in 1925 in Stockholm, die Söderblom organiseerde, uitsluitend afgevaardigden van Kerken, die het christelijk geloof als criterium beschouwen of men tot de universele Kerk van Christus behoort: Protestanten en Anglicanen van velerlei schakering en ook de Orthodoxe patriarch van Alexandrië. 2) De paus wilde terecht niet met deze conferentie te maken hebben. Want voor Rome is het criterium of men tot de Kerk van Christus behoort: het lidmaatschap van de juridische, Romeinse organisatie onder de opvolger van Petrus, de plaatsbekleder van Christus. Deze organisatie is naar Romeinse opvatting de enige ware Kerk, die de volle waarheid leert en een eigen opvatting van oecumenisme heeft: terugbrenging van allen, die zich Christenen noemen, onder het gezag van de paus in de door hem bestuurde organisatie. Jaren lang verkeerde men in de mening, dat de Wereldraad van Kerken de oecumenische beweging in de geest van Söderblom's bedoelingen verder zou leiden. Maar op bevrijdingsdag in 1965 onthulde de secretaris-generaal in een radiorede het uiteindelijk streven van de Wereldraad: alle Kerken samenvoegen in één georganiseerde, zichtbare instelling op aarde. Het geestelijk ideaal van christelijke broederschap was vervangen door een tastbaar, materieel doel: de belichaming van de geestelijke saamhorigheid in één organisatie. „La trahison des clercs" had zich voltrokken. Wat was er gebeurd? Rome was gaan meedoen. Tijdens het tweede Vaticaans Concilie werden de contacten tussen het hoofdkwartier van de Wereldraad en het door Johannes XXIIl opgerichte Secretariaat voor de Eenheid van de Christenen zó innig, dat de Wereldraad de leiding van de oecumenische beweging verloor, slechts een service-orgaan ervan werd. In februari 1965 kwam een gezamenlijke werkgroep van Wereldraad en R.K. Kerk tot stand voor praktische samenwerking en bestudering van oecumenische betrekkingen. Het tweede verslag (1967) van die werkgroep vermeldde: De R.K. Kerk en de Wereldraad zijn het eens, dat er alleen sprake kan zijn van één oecumenische beweging. 3) In een toelichtend artikel op dit rapport schreef mgr. Willebrands: „Het standpunt van de R.K. Kerk is duidelijk: zij neemt deel aan het zoeken naar eenheid, maar haar activiteit is altijd geïnspireerd door haar leer over de Kerk en de eenheid, zoals staatssecretaris kardinaal Cicognani aan kardinaal Bea schreef". 4)

Het standpunt van de R.K. Kerk is maar al te duidelijk: haar opvatting van oecumenisme, nl. de terugbrenging van alle afgescheiden broeders onder het pauselijk gezag, is in de ene oecumenische beweging ingevoegd. En daar één beweging maar één koers tegelijk kan volgen, is het duidelijk, dat de hele oecumenische beweging richting Rome wordt gedirigeerd en dat de Wereldraad daarbij mag helpen. Vandaar dat 'de Wereldraad zijn oorspronkelijk streven verwisseld heeft voor een specifiek Romeins doel: eenheid van organisatie. Want voor het Romeinse denken is niets zo belangrijk als de organisatie, daarvoor moet alles wijken, ook de geestelijke vrijheid. Echter heeft het tweede Vaticaans Concilie niets veranderd ten aanzien van de belangrijkste verschilpunten tussen Rome enerzijds en Reformatie en Orthodoxie anderzijds. Dit Concilie heeft de handhaving van de dogma's van 1870 uitdrukkelijk bevestigd. De structuur van de Kerk onder de opvolger van Petrus, het primaat en de onfeilbaarheid van de paus en de apostolische successie waren tot instellingen van goddelijk recht verklaard en dus onveranderlijk. De absolute, onherroepelijke gehoorzaamheidsplicht jegens de leer van de Kerk was benadrukt. Dat de Kerk de gewetens beheerst, heeft de Verklaring over de godsdienstvrijheid van 1965 nog eens vastgelegd. Het doen samenvloeien van de oecumenische beweging van de Wereldraad met het oecumenisme van Rome betekende daarom verraad ten opzichte van Reformatie en Orthodoxie. Hebben leiders van de Wereldraad zich dat gerealiseerd? Dat is onwaarschijnlijk. Eerder lijken zij de dupe te zijn geworden van een ander verraad. Onder de titel „La trahison des clercs" schreef prof. André Piettre van de juridische en economische faculteit te Parijs een artikel voor L'Osservatore Romano van 28 november 1968, waarin hij de opstandige leden van de R.K. clerus hekelde, die menen, dat na het tweede Vaticaans Concilie zelfs de meest fundamentele dogma's veranderd mogen worden. Kennelijk heerste in de Wereldraad de overtuiging, dat de dogma's van 1870 niet meer golden of althans wel verdwenen zouden zijn, eer het tot organisatorische eenheid van Kerken zou komen. Dat bleek op de Algemene Vergadering van de Wereldraad te Uppsala in juli 1968. Er ontstond consternatie, omdat de paus op 30 juni het „jaar van het geloof" had afgesloten met een geloofsbelijdenis, die ook de dogma's van 1870 omvatte en daarbij de hoop had uitgesproken, dat de Christenen, die nog niet van de volle gemeenschap met de Ene Kerk genoten, eindelijk in één kudde onder één Herder verenigd zouden worden. De secretaris-generaal van de Wereldraad vroeg zich ongerust af, of dit niet gezien moest worden als een oproep tot alle Christenen om terug te keren tot de ene R.K. Kerk. Maar toen de woordvoerder van de R.K. waarnemers, Roberto Tucci S.J. (onlangs benoemd tot directeur-generaal van Radio Vaticana) in een voor de export bestemde rede betoogde, dat de paus met de ene Herder de Christus bedoelde en dat het niet ging om onvoorwaardelijke terugkeer tot de Moederkerk, waarbij hij zelfs het pausschap discutabel scheen te stellen, was dat voldoende om de zaak te sussen. Wie het misverstand zeer goed besefte was de paus zelf. In zijn encycliek „Ecclesiam suam" van aug. 1964 had Paulus VI zijn op goddelijk recht berustend primaat, waarmee de Kerk van Rome staat of valt, het grootste obstakel genoemd voor de eenheid met de afgescheiden broeders. Bij de toenadering tussen het pauselijk Secretariaat voor de Eenheid der Christenen en het hoofdkwartier van de Wereldraad tijdens het tweede Vaticaans Concilie, waarschuwde Paulus VI in een rede op 20 januari 1965, de leer van de Kerk niet te verdoezelen om de hereniging te vergemakkelijken. Het maakt de afgescheiden broeders wantrouwig, geeft hun argwaan, dat zij ^ ^ om de tuin geleid worden, of het wekt bij hen het ^^ denkbeeld van mogelijkheden, die bedriegelijk zijn, aldus de paus. Een tijdlang heeft Paulus VI blijkbaar gedacht, dat de afgescheiden broeders werkelijk bereid waren zich aan zijn gezag te onderwerpen. In een rede op 24 januari 1968 jubelde hij, dat de velden reeds wit waren tot de oogst. Maar door de vergadering te Uppsala is hem kennelijk duidelijk geworden, dat de draagwijdte van zijn machtspositie als Plaatsbekleder van Christus niet was beseft. Bij zijn bezoek aan de Wereldraad op 10 juni 1969 presenteerde Paulus VI zich dan ook met de woorden: „Onze naam is Petrus", waarbij hij de plichten en de charisma's memoreerde, die aan die naam vastzitten. Hij gaf een soort college in de dogma's van 1870 en achtte de kwestie van toetreding van de R.K. Kerk tot de Wereldraad nog niet rijp. De reactie van topfiguren uit de Wereldraad was onduidelijk. De secretaris-generaal dr. Blake en zijn ambtsvoorganger dr. Visser 't Hooft zagen beiden de weg open voor verdere discussie. Maar laatstgenoemde was kennelijk onaangenaam getroffen door die woorden van de paus, waarbij men wel moest denken aan het Vaticaans Concilie van 1870: „Wij weten van deze paus, dat hij de Petrus-successie geweldig onderstreept. Ik vind het goed, dat dit niet wordt verdoezeld, maar van onze kant moet ook heel duidelijk gezegd worden, dat wij deze aanspraak onmogelijk kunnen aanvaarden". Uit deze woorden blijkt, dat er geen basis is voor één oecumenische beweging. Want de apostolische successie behoort naar R.K. leer juist tot de instellingen van Christus zelf, een waarheid, die niet ter discussie gesteld mag worden. De paus kan en mag daaraan niets veranderen. Hoe men ook verder blijft studeren op de mogelijkheid van het lidmaatschap van de R.K. Kerk, hetzij als geheel, hetzij gesplitst in landelijke kerken, de Wereldraad zal geconfronteerd blijven met de innerlijke tegenstrijdigheid binnen de ene oecumenische beweging.

In Nederland heeft men het resultaat van de studie niet afgewacht. De Oecumenische Raad is vervangen door de Raad van Kerken, waarvan in 1968 ook de landelijke R.K. Kerk, die onder gezag van de paus blijft, lid is geworden. Zolang het alleen om praktische samenwerking gaat, is daar in theorie geen bezwaar tegen. Maar de Raad heeft andere plannen. Tot secretaris is benoemd pater dr. H. A. M. Fiolet, voormalig studiesecretaris voor de oecumene van de St. Willibrordvereniging, die indertijd is opgericht om Nederland te bekeren. Blijkens de in 1971 bekendgemaakte „Proeve van een beginselverklaring van de Raad van Kerken" met bijgevoegde spelregels wordt — geheel naar R.K. denkwijze — gestreefd naar een zichtbare, georganiseerde eenheid van de aangesloten Kerken; men stelt alvast fusie van mankracht en financiën voor. Dit moet onontkoombaar uitlopen op fusie van de aangesloten Kerken tot één landelijke R.K. Kerk onder pauselijk gezag. Dr. Fiolet verzekert, dat de Nederlandse R.K. kerkprovincie onder gezag van de paus moet blijven, omdat Rome over de Heilige Geest beschikt. Dat gezag zal zich dan over het geheel van de gefuseerde Kerken gaan uitstrekken, dat is onvermijdelijk. Dr. Fiolet stelt zich op het standpunt, dat de Kerken uit de Reformatie verplicht zijn zich onder pauselijk gezag te stellen, teneinde samen met de landelijke R.K. Kerk de wereldkerk evangelischer te maken. De Reformatie is volgens hem mislukt, omdat Luther niet — al protesterend — binnen de Kerk van Rome is gebleven. Kerkelijke rechtbanken en brandstapels vergeet hij daarbij. Hebben de leden van de Raad van Kerken geen bezwaren tegen zulke plannen? Sommigen blijkbaar niet. Er zijn professoren, aangesteld door een Kerk uit de Reformatie, die al jaren lang aan het puzzelen zijn, hoe het pausambt gewijzigd zou kunnen worden, zodat hun Kerk zich zonder gewetensbezwaar onder de paus zou kunnen stellen. „La trahison des clercs" heeft hier haar werk gedaan. Bij oecumenische ontmoetingen kan men sinds lang van R.K. geleerden vernemen, dat men het in Nederland met de paus en zijn dogma's zo nauw niet meer behoeft te nemen. De goddelijk verklaarde juridische opbouw van de Kerk? Primaat en onfeilbaarheid van de paus? Apostolische successie? Niets meer mee te maken. De Kerk is het volk Gods onderweg en daarmee uit. Het canonieke recht? Iets uit de Middeleeuwen; het geldt niet meer of kan althans gemakkelijk gewijzigd worden. Aflaat? Fossiel uit de Middeleeuwen, wordt niet meer afgekondigd. Het staatskarakter van de Kerk van Rome? Ja, dat is een naar residu, waar wel over gesproken moet worden..........
Wie zulke denkbeelden lanceren zijn scherp veroordeeld door de paus in een rede op 29 augustus 1973 over de eenheid binnen de Kerk: terwijl zij trachten het juridische, institutionele aspect van de Kerk in discrediet te brengen, verwerpen zij elke veronderstelling van schisma of zelf-excommunicatie. Zij betuigen meer dan ooit in de Kerk te willen blijven, of liever „Kerk" te willen zijn. Zij verklaren Katholieken te zijn, maar op hun manier, met vrije en persoonlijke emancipatie van gedachten en houding en tevens met de trotse ambitie van onaantastbare autenticiteit. In een toespraak over de Kerk als Volk Gods op 5 september 1973 raakte de paus dermate in vuur over zijn „van Christus ontvangen" primaat, dat hij afweek van de voor L'Osservatore Romano geschreven tekst. Volgens het dagblad La Stampa van 7 september onthulde hij, dat hij zelfs van een R.K. theoloog in die dagen een brief had ontvangen, waarin hem gevraagd werd afstand te doen van het primaat. „Als ge eens wist hoeveel schema's en hoeveel boeken mij bereiken om een nieuw type Kerk voor te stellen. Wat een kinderachtigheid!" aldus de paus. Een theoloog had hem geschreven: „Maar doe afstand, doe afstand. Paus, van uw macht en dan zult ge zien hoe goed de zaken zullen gaan, allen zullen in vrede zijn". Commentaar van Paulus VI: „En ik zou de sleutels moeten nemen, die Jezus aan Petrus en daardoor aan zijn opvolger gegeven heeft en ze weggooien om de Kerk nieuw te maken? Dat zou wat moois zijn!" Inmiddels had de paus reeds de publicatie bevolen van een door de Congregatie voor de Geloofsleer opgestelde „Verklaring betreffende de katholieke leer over de Kerk om haar te verdedigen tegen enige hedendaagse dwalingen". In „Protestants Nederland" van aug./sept. en van oktober 1973 is over deze Verklaring reeds geschreven. De hoofdpunten zijn: de R.K. Kerk, bestuurd door de paus en de Kerk zijn onfeilbaar; de gewijde priester is priester voor zijn leven en de enige bedienaar van de eucharistie. Het verschijnen op 5 juli 1973, de dag vóór de paus de nieuwe secretaris-generaal van de Wereldraad, dr. Potter, in audiëntie ontving, zou er op kunnen wijzen, dat Paulus VI nogmaals getracht heeft de afgescheiden broeders te waarschuwen, zich niet om de tuin te laten leiden door verdoezeling van de ware R.K. leer. Alle niet-R.K. opvattingen van oecumene worden immers absoluut verboden.

Hoe reageert de Raad van Kerken hierop? Voor de secretaris was de zaak eenvoudig: hij liet in „Trouw" van 13 juli 1973 schrijven, dat in de Verklaring helemaal niet staat, dat alleen de R.K. Kerk de ware Kerk van Christus is. Ik meende „Trouw" op deze vergissing te moeten wijzen. De enige die mij hiervoor persoonlijk bedankt heeft, was een gehoorzaam onderdaan van bisschop Gijsen, inwoner van Maastricht, die van zijn vriend de pro-nuntius vergunning heeft om ketterse lectuur te lezen. Het is te hopen, dat ook de leden van de Raad van Kerken de Verklaring zelf zullen lezen en niet door de brilleglazen van dr. Fiolet. Zij zullen dan tot de conclusie moeten komen, dat de R.K. Kerk en een R.K. secretaris niet in hun oecumenisch streven passen — tenzij zij bereid zijn zich te onderwerpen aan de paus en al zijn dogma's te aanvaarden.


Noten:
1) „Nathan Söderblom" door Tor. Andrae, p. 228-229.

2) „Nathan Söderblom" door Tor. Andrae, p. 220 e.v.

3) Kosmos en Oecumene 9/10, 1968, p. 277.

4) Kath. Archief 24 nov. 1967.


NASCHRIFT
Hoe staat het met de verhouding Rome-Orthodoxe Kerken en wat mag men daarvan weten in de oecumene? Het is zinvol zich hierop heden te bezinnen, want 30 november is de gedenkdag van de apostel Andreas, die in de Orthodoxie luisterrijk pleegt te worden gevierd. In 1973 begaf zich voor deelname aan die viering een delegatie van het Secretariaat voor de Eenheid der Christenen uit Rome naar Constantinopel onder leiding van de voorzitter kardinaal Willebrands. Wat bij die gelegenheid in Constantinopel gezegd en in Rome verzwegen werd, is voor ons onderwerp bijzonder onthullend. Op 29 november bracht kardinaal Willebrands een boodschap van Paulus VI aan patriarch Dimitrios I van Constantinopel over. In antwoord daarop sprak Dimitrios een woord van respect aan Paulus VI, „onze oudere broeder" („notre frère aîné). Nooit zal de betiteling „Heilige Vader" over zijn lippen komen. Want zoals de bisschop van Rome zich er op beroemt de opvolger van Petrus te zijn, zo beschouwt de patriarch van Constantinopel zich als de opvolger van diens jongere broeder Andréas. Daarom ook zal de Orthodoxie aan de opvolger van Petrus alleen een ereprimaat toekennen en nooit een primaat in de zin van een op goddelijk recht gebaseerde regeermacht over de hele Kerk. Onverbloemd heeft Dimitrios de kardinaal onder het oog gebracht, dat hij dit standpunt handhaaft. Reeds bij de eerste ontmoeting op 29 november waarschuwde de patriarch kennelijk tegen onduidelijkheid bij de besprekingen: er was een nieuwe periode in de betrekkingen tussen hun Kerken aangebroken, een periode van verdieping, waarin men met voorzichtigheid en wijsheid moest voortgaan, opdat het gebouw solide zou zijn en niet alleen maar een façade. Op 30 november had de plechtige viering van het feest van Sint Andréas plaats. Aan het eind hield Willebrands een korte toespraak, hij gaf de verzekering dat hij bad voor „de Kerk van Constantinopel, die de eerste is onder de Orthodoxe Kerken". Door deze bewoording vermeed de kardinaal te zeggen, dat de Orthodoxe Kerken tot de ware Kerk van Christus behoren, en dat ontging de patriarch niet. In zijn antwoord betoogde Dimitrios, dat als de Orthodoxen van „onze Kerken" spreken, dit op generlei wijze een afwijking is van de kerkleer omtrent de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk: „wij verstaan daaronder de locale Kerken, elk in haar eigen en eerbiedwaardige jurisdictie. Het is in deze zin, dat wij Uw Eminentie, Mijnheer de Kardinaal, ontvangen als vertegenwoordiger van degeen, die in het Westen de eerste bisschop en patriarch is, oudere broeder, zeer heilig en ons zeer dierbaar, de Paus Paulus VI". Vervolgens benadrukte de patriarch de weigering van de Orthodoxie om te erkennen, dat aan de paus universele rechtsmacht krachtens goddelijk recht toekomt:

„Om duidelijk, oprecht en eerlijk te zijn jegens de anderen, maar ook jegens de gehele wereld, moeten wij herhalen en onderstrepen, dat in de christenheid geen enkele bisschop enig privilege van universaliteit heeft, hetzij goddelijk of menselijk, over de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk van Christus, maar dat wij allen, hetzij in Rome, hetzij in deze stad, hetzij in elke andere stad, en wat ook haar kerkelijke, hiërarchische of politieke positie zij — zuiver en eenvoudig bisschoppen zijn, (sunepiskopoi), allen onder slechts één souvereine opperpriester, het Hoofd van de Kerk, Onze Heer Jezus Christus, altijd in de hiërarchische orde, zoals die in de Kerk tot ons gekomen is sinds het begin".

In aansluiting hieraan gaf Dimitrios in zijn kwaliteit van oecumenisch patriarch richtlijnen voor pan-Kath. en pan-Orthodoxe ontmoetingen en overleggingen in de toekomst. Deze moesten er op gebaseerd zijn, dat de hoogste autoriteit van de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk berust bij het Oecumenisch Concilie van de gehele Kerk, d.w.z. een pan-Katholiek en een pan-Orthodox Concilie. Alleen op dit niveau kon men tot eindresultaten komen.

Deze heldere uiteenzetting van het meest fundamentele verschil tussen de R.K. en de Orthodoxe opvatting van de Kerk en van de positie van de bisschop van Rome had wel ruime aandacht in de Westerse pers verdiend. Echter is hetgeen in Constantinopel gesproken is alleen te vinden in het tijdschrift „Irénikon" (1974 no. 1), uitgave van het Benedictijner klooster te Chevetogne (België), een stichting, die ingevolge een verzoek van paus Pius XI uit 1925 werkzaam is ter bevordering van de hereniging van de Orthodoxe Kerken met Rome. In een artikel in L'Osservatore Romano van 19 januari 1974 vermeldt Willebrands wel, dat hij Dimitrios bezocht heeft en breedvoerig met hem heeft gediscussiëerd, maar over de inhoud van de gesprekken zwijgt hij. Ook het bulletin van de Nieuwsdienst van het Secretariaat voor de Eenheid der Christenen (no. 23, 1974/1) vermeldt alleen de ontvangst, maar niet de toespraken. Het streng R.K. maandblad „Katholieke Stemmen" (van de Stichting „Behoud R.K. Leven" te Tilburg) signaleert deze lacune. In een lang artikel over de leer van Oud-Katholieken, Orthodoxen en Anglicanen, ondertekend „F", in het oktobernummer van 1974, wordt het verdoezelen van de R.K. leer uit „fijngevoeligheid" voor „andersdenkenden" scherp gehekeld. De schrijver eindigt met deze passage: „Patriarch Dimitrios dacht er anders over, toen hij zonder fluwelen handschoenen aan kardinaal Willebrands bij een plechtige ontvangst onomwonden verklaarde dat geen bisschop der Kerk moet denken gezag te hebben over een andere bisschop, m.a.w. de aanmatiging van uw Paus, over de hele Kerk jurisdictie te hebben en daarmee over alle bisschoppen, dus ook over ons en over de patriarch van Constantinopel, wordt door ons in de prullemand geworpen. In het zojuist geciteerde nummer van het nieuws-bulletin van het Secretariaat voor de eenheid der Christenen staat een verslag van de ontvangst der pauselijke afgezanten door Dimitrios, maar de (fluwelen) toespraak van kardinaal Willebrands en de (keiharde) van de patriarch heeft men maar achterwege gelaten. Ook deze nieuwsdienst zééft blijkbaar het nieuws en laat niet alles door. Zo komt de lezer niet alles te weten. Maar wil men wel dat hij alles weet?"

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Het verraad der oecumenisten

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

Protestants Nederland | 8 Pagina's