Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De betekenis van Calvijn's theocratische gedachten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De betekenis van Calvijn's theocratische gedachten

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Inleiding gehouden door drs, K. Exalto op de jaarlijkse Algemene Ledenvergadering van de Vereniging „Protestants Nederland", zaterdag 2 oktober 1976 te Utrecht.)

Inleiding

Het is waarlijk geen wonder dat de theocratie een onderwerp is dat in de theologische discussies telkens opnieuw opduikt. Wel zijn er tijden dat men er niet veel over hoort, maar toch zijn er ook steeds weer figuren die haar aan de orde stellen.

De redenen die hiervoor aan te geven zijn', zijn minstens drie in getal.

Een eerste reden zie ik in het feit dat de theocratie, als leer aangaande de taak en roeping van de overheid, diep verankerd ligt in het gereformeerde geloofsgoed. Het kan ieder bekend zijn dat zij con^ fessioneel is vastgelegd in onze Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 36); het zal naar alle waarschijnlijkheid minder bekend zijn dat men haar ook aantreft in diverse andere gereformeerde belijdenissen (zie L. Doekes: Credo, Handboek voor de Gereformeerde Symboliek, Amsterdam 1975 blz. 377 vv).

Nu is in ons vaderland het bestaansrecht van hetgeen in art. 36 beleden wordt meer dan eens bestreden. Prof. Dooyeweerd heeft de stelling verdedigd dat in een kerkelijke belijdenis als zodanig geen belijdenis omtrent de taak van een christelijke overheid thuishoort, gelijk in art. 36 van de Ned. Geloofsbelijdenis het geval is. Ook anderen, met name uit de Gereformeerde Kerken hebben als hun oordeel uitgesproken dat art. 36 uit onze belijdenis beter had kunnen worden weggelaten (zie A. D. R. Polman: Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, deel IV, blz. 296).

Bin/nen een bepaalde tak van de Gereformeerde Gezindte, n.1. in de Gereformeerde Kerken, heeft men in 1905, art. 36 wel niet geheel verworpen maar toch wel gecoupeerd. Maar ook dat heeft veel tegenspraak uitgelokt, o.a. van de bekende Gereformeerde Bonds-hoogleraar H. Visscher in zijn magistraal werk: De Staatkundige Beginselen der Nedcrlandsche Geloofsbelijdenis (Huizen 1939) en ook van de hoogleraren Haitjema en Van Ruler. Blijkbaar maakt hetgeen in art. 36 beleden wordt, maken dus de theocratische beginselen die in dit artikel zijn vastgelegd, nog steeds diepe indruk.

Een tweede reden voor het feit dat over de theocratie nog steeds gediscussieerd wordt zie ik in de crisis die wij in deze moderne tijd doormaken ook op staatkundig gebied. De wijziging die de Troonrede sinds enige jaren heeft ondergaan, hierin bestaande dat de bede tot God eruit geëlimineerd is, heeft aan het licht gebracht hoe weinig de overheid nog publiek de souvereiniteit van God wil erkennen. De Kamerdebatten en de verwikkelingen rond de legalisering van de abortus hebben ons er opnieuw bij bepaald hoe met behulp van een kleine meerderheid niet alleen de gewetensbezwaren van een grote minderheid kunnen worden genegeerd, maar ook een duidelijk gebod Gods kan worden veronachtzaamd. De staatkundige ontwikkelingen in enkele andere landen hebben ons doen zien, dat het met behulp van de democratie, dat wil zeggen: de macht van de helft plus één, mogelijk is onder de tyrannie te geraken van een dictatoriaal gezinde partij als die der communisten. Als vanzelf doen dergelijke voorvallen onis vragen of wij met ons huidig democratisch bestel op de goede weg zijn.

Een derde reden waarom de theocratie herhaaldelijk thema van gesprek wordt zie ik in het feit, dat christenen er onmogelijk vrede mee kunnen hebben, dat de God, die zij dienen, buiten het publieke leven wordt gehouden. Een volledige neutralisering van het openbare leven is voor hen moeilijk aanvaardbaar, De christelijke religie wil naar haar aard een totale greep op het totale leven. Zij laat zich niet terugdringen in de binnenkamer alleen; zij wil ook het leven op de straat, in de maatschappij en in de staat beheersen. Het oude liberale ideaal van een volstrekte privatisering van de religie heeft met name onder gereformeerde christenen immer verzet opgeroepen. De levensstrijd van Groen van Prinsterer is er door gekenmerkt geweest. Vandaar dat steeds weer gerefereerd wordt aan hetgeen eens de Gereformeerde Kerken beleden hebben aangaande de roeping van de overheid, namelijk een dienaresse Gods te zijn in het handhaven van het recht Gods in heel het leven van het volk.

Tot zo ver over de redenen die wij kunnen noemen voor het feit dat het thema van de theocratie steeds weer aan de orde komt.

Nu is het woord 'theocratie' - dat is onze volgende inleidende opmerking - een meerduidig en een nogal zwaarwichtig woord. Letterlijk betekent het: Godsregering, en dan wordt gedacht aan een Godsregering niet op kerkelijk maar op staatkundig gebied. Het maakt evenwel nogal wat verschil uit wélke Godsregering, wélke theocratie wij op het oog hebben. De theocratie onder het volk Israël, dat wij kennen uit het Oude Testament, was stellig een theocratie met eigen karaktertrekken. De positie van enig modern volk is niet zonder meer vergelijkbaar met de positie van oud-Israël. De theocratie die in de middeleeuwen gestalte kreeg was er ook een van geheel eigen soort; zij liep via de figuur van de paus. De gereformeerde theocratie gelijk die beleden wordt in de gereformeerde belijdenisgeschriften heeft ongetwijfeld veel gemeen met die van oud-Israël maar is daaraan toch niet helemaal gelijk. Het koningschap van God over oud-Israël had een dimensie die nu in Zijn koningschap over de volkeren gemist wordt.

Wij noemden verder het woord 'theocratie' nogal zwaarwichtig. Het zou de indruk kunnen wekken alsof er een compleet regeringsstelsel onder moet worden verstaan of althans een geheel eigen regeringsvorm. Theocratie zou dan komen te staan naast of tegenover de democratie, de aristocratie, de monarchie. De theocratie zou dan komen te liggen in de sfeer van allerlei menselijke ideologieën. Maar dat mag de bedoeling niet zijn! De theocratie mag niet te zeer worden verzelfstandigd; zij mag niet losgemaakt worden van de verkondiging van het gezaghebbende Woord Gods, zij mag niet worden afgesneden van haar religieuze wortel.

Natuurlijk hebben theocratische gedachten grote gevolgen, ook voor de praktische politiek, maar toch mag men er niet een eigen regeringsvorm in zien, en zeker niet de theocratie rangschikken onder de menselijke ideologieën.

I. Calvijns theocratische gedachten. De plaats waar men ze vinden kan is vooral Institutie IV.XX. Ik geef eerst een samenvatting van de inhoud van dit hoofdstuk en plaats dan een aantal opmerkingen erbij.

Boven het hoofdstuk staat: De burgerlijke regering. Calvijn begint met te herinneren aan wat hij al eerder gesteld heeft, n.1. dat er in de mens een tweevoudige regering (duplex regimen) moet worden aangenomen. De ene regering is gelegen in de ziel ofwel het innerlijke van de mens, en is gericht op het eeuwige leven, de andere gaat over 's mensen lichaam ofwel het uiterlijke van de mens en heeft slechts betrekking op de inrichting der burgerlijke en uiterlijke rechtvaardigheid der zeden.

En dan maakt Calvijn min, of meer een verontschuldiging voor het feit dat hij dit onderwerp in zijn Institutie, waarin hij immers de geestelijke leer des geloofs behandelt, ter sprake brengt. Door bepaalde omstandigheden heeft hij zich gedrongen gevoeld, zo betoogt hij een bespreking van dit onderwerp aan zijn Institutie toe te voegen. Die omstandigheden zijn: zinneloze en barbaarse mensen trachten de goddelijke inzetting van de overheid omver te werpen, én, aan de andere kant, de vleiers der vorsten aarzelen niet de macht van die vorsten buitenmate te verheffen. Dit kwaad moet worden tegengegaan, wil niet de zuiverheid des geloofs te gronde gaan. Daar is het dus Calvijn om te doen in dit hoofdstuk: de zuiverheid des geloofs moet worden gehandhaafd! Primair gaat het hem in zijn staatsbeschouwingen, in zijn theocratische visie, om het behoud van de zuiverheid des geloofs!

In goedertierenheid, zegt hij verder, heeft God ook in dit opzicht voor het menselijk geslacht gezorgd. Hij heeft ons de instelling van de overheid gegeven. De overheid moet dus gezien worden als een gave Gods.

Vóór hij daar verder op ingaat wil Calvijn echter met grote nadruk stellen, dat de twee regeringen, dus de geestelijke regering van Christus in de harten der gelovigen en de burgerlijke regering niet mogen worden vermengd. Hij spreekt van een onverstandig vermengen van die twee en heeft dan ongetwijfeld de middeleeuwse toestanden op het oog. Maar hij keert zich vooral tegen hen die de geestelijke vrijheid in Christus overbrengen op politiek terrein. Aangezien Christus ons heeft vrijgemaakt, zo wanen zij zich ook vrij van elke aardse macht boven hen. Calvijn heeft hier het oog op de rehgieuze anarchisten van die dagen, de doperse radikalen.

Evenwel het geestelijke rijk van Christus en de burgerlijke ordinantie zijn zaken die zeer veel van elkaar verschillen. Calvijn ziet er iets Jóóds in het rijk van Christus in de dingen dezer wereld te zoeken. Het rijk van Christus is geestelijk, is vrij. Men mag het niet verpolitiseren; het is niet gelegen, zegt hij, onder de wetten van enig volk. Vandaar dat Paulus de slaven slaven liet blijven; hij zette de slaven niet op tot revolutie. Het rijk van Christus is niet gericht op een omkering van de bestaande orde. Calvijn kan het er ook niet mee eens zijn dat de politiek een onreine zaak zou zijn, die christenen in het geheel niets aangaat. Al hoort zij thuis op een ander terrein dan het rijk van Christus, dat innerlijk en geestelijk is, daarom is de politiek nog niet besmet. Hetzelfde geldt van de rechtspraak. Het is n.1. niet zó dat het innerlijke, geestelijke rijk van Christus en de politiek, de burgerlijke regering met elkaar zouden strijden. Wij zijn nog niet in het eeuwige rijk van God, maar bevinden ons onder de mensen, wij leven als zondige mensen temidden van zondige mensen, en daarom heeft de burgerlijke regering de taak de uiterlijke godsdienst (externus cultus Dei) te ondersteunen en te beschermen, de gezonde leer der vroomheid en de staat der kerk te verdedigen, zorg te dragen voor een menselijke samenleving, de zeden te vormen naar de burgerlijke gerechtigheid, de algemene rust en vrede te voeden. Als eenmaal het Rijk Gods, zoals het heden in ons is, uit het tijdelijke in het eeuwige zal zijn overgegaan, dan, zegt Calvijn;, houd ik dit alles overbodig, maar nu, zo wil hij zegen, is het alles onmisbaar.

En dan brengt Calvijn de notie der vreemdelingschap (peregrinatio) ter sprake. Als vreemdelingen verkeren wij op aarde, wij streven naar het ware vaderland. Op deze weg door de tijd hebben wij 'hulpmiddelen' nodig. Wat de overheden ons bieden zijn hulpmiddelen. De functie van de overheid is vanuit dit gezichtspunt niet meer dan een 'hulpmiddel'. Evenwel, als zodanig onmisbaar. Calvijn laakt het in de religieuze radikalen ofwel anarchisten van die dagen dat zij de mens beroven wilden van die hulpmiddelen. Zij ontn.emen de mens daardoor, zegt hij, niets minder dan de humanitas. En nu kunnen zij wel roemen in de volmaaktheid en beweren dat de kerk zo volmaakt zou moeten zijn dat zij buiten de wetten van de overheid en buiten het optreden van de overheid zou kunnen, Calvijn zegt: Die volmaaktheid is er niet!

Een burgerlijke regering, een politia, kan dus niet worden gemist. Zij draagt er zorg voor dat wij kunnen leven. Maar dat niet alleen! Zij moet niet alleen waken voor de humaniitas, zij heeft ook een taak ten aanzien van de religie.

Zij moet ijveren tegen alle openbare afgodendienst (idololatria), tegen het openlijk lasteren van Gods naam, het lasteren van Zijn waarheid en andere kwetsingen van de religie. Kortom, de overheid heeft tot taak er voor te zorgen dat er onder de christenen een openbare gedaante van religie en on^ der de mensen humanitas zal zijn.

Bij 'religie' denkt Calvijn hier niet aan iets algemeens, hijzelf bepaalt het woord nader door te spreken van de ware religie. De overheid heeft tot taak de ware religie die in de wet Gods vervat is, te beschermen. Ook verdient het aandacht dat volgens Calvijn de overheid niet het recht heeft geheel naar eigen willekeur wetten te maken betreffende de religie en de dienst van God; zij is hierin gebonden aan het Woord Gods.

Na zo de eerste grondlijnen te hebben getrokken begeeft Calvijn zich vervolgens tot een beschrijving van de hoogheid en waardigheid van het overheidsambt. Het ambt der overheid is de Heere aangenaam. Overheidspersonen zijn bekleed met goddelijk gezag. In zekere zin zijn zij Gods plaatsvervangers, Zijn stedehouders. Het is Gods werk dat de vorsten regeren. Men moet daarin Zijn voorzienigheid, ja Zijn heilige instelling zien. De vorsten zijn Gods dienaren. De burgerlijke macht is een roeping, een vocatio, deze roeping is legitiem, heilig, zeer gewijd, onder de stervelingen de meest eervolle.

Opnieuw keert Calvijn zich tegen degenen die een anarchie voorstaan; de zaak zit hem hoog. Zij zeggen: Wij leven in de tijd van het Nieuwe Testament, Christus heeft door het Evangelie de volmaaktheid gebracht, nu is een met macht beklede overheid niet meer nodig. Dat is aanmatiging, hoogmoed, zegt Calvijn. Ook in de tijd van het N. Testament moet er toch wel een regering zijn.

Aan het adres van de overheidspersonen zelf zegt hij vervolgens dat zij zich hun hoge roeping bewust dienen te zijn. Maar tegelijk houdt hij hen voor dat het hen ook troosten mag dat zij staan in het heilig ambt.

De slotsom is, het overheidsambt is niet vreemd aan de christelijke religie en de christelijke vroomheid. Wie op dit ambt schimpt, gelijk de dopers deden, schimpt op God.

Het volgende onderwerp dat Calvijn aan de orde stelt is dat van de regeringsvorm. Particuliere personen hebben, zegt Calvijn, niet het recht hierin te willen beslissen welke vorm van regering er onder hen moet zijn. Trouwens, de kwestie hangt voor een deel af van de omstandigheden. Bovendien, het is niet gemakkelijk uit te maken welke regeringsvorm de beste is. Voor een koningschap is veel te zeggen maar toch heeft het zijn bezwaren; maar zelden weten vorsten zich te matigen, zij vervallen gemakkelijk tot het uitoefenen van tyrannie. Een aristocratiie heeft als bezwaar dat zij ontaarden kan in een partij-regering. Het minst voelt Calvijn voor de democratie; zij kan aanleiding geven tot allerlei ongeregeldheden. Het meest voelt hij nog voor de aristocratie of eigenlijk voor een aristocratie die door een enkel democratisch element gematigd wordt. Er moet enige vrijheid zijn.

Maar hoe de staatsvorm ook is, men heeft als onderdaan zich te schikken. Naar Gods beschikking is het dat in verschillende landen verschillende regeringsvormen te vinden zijn. Deze beschikking, deze wil van God moet ons voldoende zijn. Wie Hij ook over ons gesteld heeft, wij dienen hen te dienen en onderdanig te zijn. Wij dienen tevreden te zijn en mogen ons niet laten opruien tot een streven naar verandering.

En dan komt Calvijn er opnieuw op terug dat de overheid ook ten aanzien van de ware religie een taak heeft; hij werkt het nu ook nog wat nader uit. Het ambt der overheid, zegt hij, strekt zich uit over beide tafels van Gods Wet. Dus ook over de eerste! Christelijke vorsten en magistraten moeten bedenken dat de zorg voor de ware religie hen im de eerste plaats is opgelegd. En dan verwijst Calvijn naar de vrome vorsten uit het O. Testament. Was de dienst des Heeren (cultus Dei) bedorven, zij hebben haar hersteld; zij droegen zorg voor de religie. Het is van het grootste gewicht dat God zuiver gediend wordt. Wat de tweede tafel van de Wet betreft, de vorsten moeten recht en gerechtigheid doen, de verdrukten verlossen, recht doen aan vreemdelingen, wezen en weduwen. Zij moeten zorgen voor het algemeen welzijn en de vrede van allen. God heeft ze gewapend met macht om misdadigers in toom te houden. De ongebreidelde begeerten der boze mensen kunmen slechts bedwongen worden door gestrenge straffen. Van hieruit stelt Calvijn dan de doodstraf aan de orde. In het uitoefenen van het strafrecht doet de overheid in feite niets anders dan de eigen oordelen Gods uitvoeren. Daarin ligt de legitimiteit van de zwaardmacht vani de overheid en van haar strafrecht überhaupt. Alleen, er mag geen wreedheid zijn, er moet ook clementie zijn. Wat het voeren van oorlogen betreft hebben wij te maken met iets soortgelijks. Het is wettig het land tegen vijanden te beschermen. Johannes de Doper heeft tegen de soldaten niet gezegd dat zij hun wapenen moesten wegwerpen, alleen maar dat zij niemand overlast mochten aandoen. De overheden zullen echter het voeren van een oorlog moeten uitstellen zo lang het kan, eerst allerlei andere middelen te baat moeten nemen.

De overheden hebben ook recht belastingen te heffen. En zij mogen een zekere staatsie voeren; al moeten zij ook oppassen voor verkwisting.

Verder, er zijn ook goede wetten nodig. Die wetten moeten naar hun wezen in overeenstemming zijn met de Wet Gods. In dat opzicht is veel te leren van de burgerlijke wetten uit het O. Testament. Deze wetten golden alleen de Joden, behalve wat hun substantie, hun wezen betreft -, dat geldt voor alle tijden en voor alle volken. Elk volk mag de wetten maken die het nodig heeft, en die wetten mogen verschillend zijn, alnaargelang de omstandigheden, als Gods Wet maar het beginsel is.

Calvijn: eindigt zijn beschouwingen met een uiteenzetting van de plichten der onderdanen. De eerste plicht der onderdanen jegens hun overheden is het eren van hun ambt. De tweede plicht is ze gehoorzamen. Om des gewetens wil. Tot deze gehoorzaamheid rekent Calvijn ook dat particuliere personen zich niet teveel mengen in staatszaken. Mocht er in de publieke ordening iets zijn dat verbeterd moet worden, dan moet men geen oproer maken maar het ter kennis van de overheid brengen.

Calvijn kent slechts een zeer beperkt recht van opstand. Alleen volksmagistraten hebben het recht de willekeur der vorsten te beteugelen.

Calvijn heeft zich aangaande de vorsten geen illusies gemaakt. Hij heeft geweten dat velen van hen zorgeloos in weelde leven, of alleen maar aan eigen voordeel denken, het arme volk beroven. Toch hebben ook zulke overheden, zegt hij, hun macht en heerschappij van God. Immers de Schrift zegt nadrukkelijk dat alle machten die er zijn van God zijn. En daarom moeten de onderdanen ook hen eerbied en achting toedragen. Daniël zei ten aanzien van Nebucadnezar: God heeft u dit koninkrijk gegeven (Dan 2 : 37). Hebben wij onder de overheid die over ons gesteld is veel te lijden, laten wij ons voor God verootmoedigen, want Hij straft dan de zonden van het volk. En laten wij ook de hulp des Heeren inroepen. God zal deze tyrannen gewis straffen.

Slechts één grens is er gegeven aan onze gehoorzaamheid jegens de overheid, wanneer zij van ons iets eist wat ingaat tegen het uitdrukkelijk gebod Gods, dan hebben wij hen onze gehoorzaamheid op te zeggen. De gehoorzaamheid aan het gebod Gods gaat boven alles.

Tot zo ver onze samenvatting van Calvijns theocratische gedachten, gelijk hij die neergelegd heeft in zijn Institutie. Wij voegen er een aantal korte opmerkingen als toelichting aan toe.

II. Toelichting.

1. Het verdient aandacht dat Calvijn in zijn Institutie, waarin hij toch wel een uiteenzetting heeft willen geven van heel de christelijke geloofsleer, zich ook uitgesproken heeft over de taak en roeping van de christelijke overheid. Historisch gezien was er alle aanleiding toe. Vooral door het optreden van de dopers die met hun religieus anarchisme heel wat beroering wekten in die dagen. Maar ook door de ideeën van staatsaanbidders, gelijli Macchiavelli. En toch is dat niet de énige reden dat Calvijn en ook de andere reformatoren zo nadrukkelijk het thema van de roeping van de overheid naar voren hebben gebracht. De Reformatie was een herontdekking van de Schrift, en in die Schrift kwamen de reformatoren ook tegen een getuigenis aangaande de taak van de overheid. Het was trouw aan de Schrift dat zij dit onderwerp opnamen in hun geloofsbezinning. Het was trouw aan de Schrift dat de vaderen beleden wat wij in art. 36 van de Ned. Geloofsbelijdenis vinden. Onbegrijpelijk is het hoe men ooit heeft kunnen stellen dat dit artikel in een christelijke geloofsbelijdenis niet thuishoort. Alsof niet al wat in de Schrift geleerd wordt door de christelijke kerk zou mogen worden beleden!

2, Wij dienen te letten op de plaats waar Calvijn in zijn Institutie zijn theocratische gedachten heeft neergelegd. Helemaal aan het eind. Het is het laatste hoofdstuk van het laatste boek. Zelf spreekt hij van een 'toevoegen' van deze materie aan hetgeen door hem in zijn Institutie naar voren is gebracht. Pas na heel uitvoerig over de kerk en de sacramenten der kerk gesproken te hebben stelt hij de kwestie van de overheid aan de orde. Onze conclusie is: Men zal Calvijns theocratische gedachten niet mogen onderschatten maar ook niet mogen overschatten. Wij mogen ze niet maken tot het een en het al. Wij mogen ze niiet zetten in het middelpunt van heel zijn christelijke leer. Men mag niet heel Calvijns theologie er aan ophangen. Het geestelijke rijk van Christus door de verkondiging van het Evangelie in de harten van zondaren door middel van de kerk heeft bij Calvijn duidelijk prioriteit ten aanzien van het burgerlijk regiment door middel van de overheid. Het gaat Calvijn in de eerste plaats om de kerk, niet om de staat. Het beeld van de elips, met de twee brandpunten: kerk en staat, zo geliefd door Van Ruler, gaat voor Calvijns beschouwingen maar ten dele op. Het gaat op inzoverre het tot uitdrukking wil brengen dat de staat niet van de kerk afhankelijk is, dat de overheid haar macht en gezag niet ontvangt van de kerk, maar rechtstreeks van God en dat zij dus een eigen verantwoordelijkheid heeft; maar het schiet tekort om tot uitdrukking te brengen dat als het gaat over de verhouding van kerk en staat er toch wel een zekere rangorde is.

3. In dit verband dient er ook op gelet te worden dat de staat bij Calvijn een dienende taak heeft. Zij is er, zegt hij, terwille van de religie en terwille van de humanitas, de menselijkheid. Hierbij zal bedacht moeten worden dat religie en humanitas bij Calvijn ten nauwste bij elkaar betrokken zijn. Hii heeft geen andere echte humanitas gekend dan die veilig gesteld wordt door het handhaven van de Wet Gods, de héle Wet Gods, de beide tafelen daarvan. De staat is slechts hulpmiddel, zegt Calvijn. Waar het op aankomt is de religie, ofwel de zuiverheid des geloofs. Telkens zegt Calvijn: Niet alleen maar voor het handhaven van recht en orde is een overheid nodig, maar ook terwille van de religie. Hij waagt het in dit verband zelfs te wijzen op de heidense wijsgeren die in hun staatsbeschouwingen eveneens aan de religie de voorrang hebben gegeven. De kerk heeft op haar pelgrimage door de tijd, op weg naar de eeuwigheid, de overheid nodig. Het is Gods goedertierenheid dat er overheden zijn. Door hen wordt de kerk beschermd. De kerk bevindt zich namelijk in de situatie dat zij veel moet lijden en bovendien, zijzelf is niet volmaakt. Maar eenmaal zal het overheidsgezag wegvallen. Dan zal er alleen nog maar zijn het geestelijke rijk van Christus. Ook dit wijst er weer op dat door Calvijn aan dat geestelijk rijk en aan de kerk prioriteit is toegekend ten aandien van het wereldlijk rijk, de staat, die vergankelijk is.

4. Dit neemt evenwel niet weg dat Calvijn, gelijk Luther al vóór hem gedaan heeft, het ambt van de overheid hoog heeft aangeslagen. Tegenover heel een middeleeuwse traditie hebben de reformatoren een eigen onafhankelijke plaats toegekend aan de staat. Zij hebben radikaal gebroken met de middeleeuwse twee-zwaarden-leer, volgens welke de kerk of nog meer: de paus zowel het wereldlijke als het geestelijke zwaard (macht) in haniden heeft gekregen, en de overheden alleen maar per gratie van de paus hun wereldlijke macht mogen uitoefenen. De reformatoren hebben de overheden rechtstreeks voor God geplaatst en hen opgeroepen de souvereiniteit Gods te erkennen, en zich te houden aan de Wet Gods. Dit is het wezen van hun theocratische gedachten. De keerzijde daarvan is dat door de onderdanen het ambt, het gezag en de macht van de overheid dient te worden aanvaard en geëerbiedigd. Door middel van de overheden behaagt het God Zelf over ons te regeren.

Niets was Calvijn onverdragelijker dan anarchie. Hetzelfde kan van Luther gezegd worden. En dat kwam niet voort uit zelfzucht, of uit conservatisme, uit vrees iets te zullen verliezen, maar het lag diep geworteld in hun geloofsovertuiging.

5. Calvijn is ervan overtuigd geweest dat zijn theocratische gedachten schriftuurlijk waren, gesteund werden door het getuigenis van heel de Schrift. Onjuist is de stelling dat hij zich in dezen alleen maar op het O. Testament zou hebben beroepen. Het is Calvijn niet ontgaan dat Israëls theocratie er een van eigen soort is geweest. Hij heeft erkend dat niet alle wetten die God eens aan Israël gaf toepasbaar zijn onder andere volken. Hij heeft onderscheid gemaakt tussen de vorm van Israëls burgerlijke wetten en hun substantie, hun wezen.

Hij is echter evenmin in het andere uiterste gevallen, als zou de oudtestamentische theocratie voor het heden geen enkele betekenis hebben. De vrome koningen uit de tijd van het Oude Testament heeft hij tot een voorbeeld durven stellen aan de vorsten en magistraten van eigen tijd.

Maar daar heeft hij het niet bij gelaten. Hij heeft aangetoond dat de theocratie naar het getuigenis van Oud en Nieuw Testament beide behoort tot de tijd na Christus' vleeswording. In Psalm 2 : 12, waar de koningen der aarde worden opgeroepen om de Zoon te kussen, las hij een theocratische opdracht voor de vorsten en magistraten van nu. De Psalm is messiaans, ziet op Christus en de tijd van het N. Testament. Wat is het kussen van de Zoon waartoe de koningen worden opgeroepen anders dan een zich beschikbaar stellen van de vorsten aan Christus en Zijn kerk?

In Jesaja 49 : 23 vond hij een soortgelijk geval. Ook daar wordt gesproken over de tijd vani het N. Testament, en de belofte gedaan: en koningen zullen uw voedsterheren zijn en hun vorstinnen uw zoogvrouwen. Calvijn las er een opdracht in: vorsten en vorstinnen zouden voedsterheren en zoogvrouwen van de kerk moeten zijn.

Als in Rom. 13 gesproken wordt over het zwaard dat God de overheden in de hand heeft gegeven, dan moet dat zwaard, zegt Calvijn, gehanteerd worden tegen alle openbare overtreders van Gods Wet. En dan niet slechts van één tafel van de Wet, maar van beide tafelen van de Wet. Calvijn heeft hiermee niet willen zeggen dat elke ketter moet worden omgebracht, en nog minder heeft hij een inquisitie in het leven willen roepen. Er moet vrijheid vani geweten zijn. Het gaat hier alleen over dergelijke misdaden die een grove lastering zijn van Gods naam of een gruwelijke schending van Zijn Wet.

6. Met zijn theocratische prediking heeft Calvijn zich niet uit willen spreken voor een bepaalde regeringsvorm. De theocratie mag niet vereenzelvigd worden met een bepaalde regeringsvorm: de aristocratie, de monarchie of de democratie. Wel heeft Calvijn zijn voorkeur uitgesproken voor de aristocratie, maar daarmee heeft hij allerminst de theocratie willen binden aan deze ene regeringsvorm. Dat ook een monarchie theocratisch kan zijn bewijst wel heel duidelijk het koningschap van David. Met de democratie ligt het wat moeilijker. De moderne democratie heeft Calvijn niet gekend. Zij rust op het beginsel van een directe en volstrekte souvereiniteit van het volk. In deze vorm is zij onverenigbaar met de theocratie die immers uitgaat van de volstrekte souvereiniteit van God. De theocratie strijdt dus met de democratie als ideologie, wat niet wil zeggen dat zij strijdt met de democratie louter als regeringsvorm.

7. De theocratie is bij Calvijn niet slechts een idee, ook niet een ideaal. Het is niet juist te spreken over het theocratisch ideaal. Dan plaatst men de theocratie in de rij van zovele menselijke idealen, of maakt men van haar een der vele utopieën. Neen, de theocratie is in de eerste plaats verkondiging, zij is eis van het Woord Gods, zij is ook belijdenis en leer van de kerk. Wie wil weten wat de visie is van de christelijke kerk, op grond van Gods Woord, op de overheid en haar gezag en de verhouding van kerk en staat, vindt haar in de theocratie. Voorzover de kerk er een politieke prediking op nahoudt heeft die de theocratie tot inhoud. Zij dient overheid en volk de souvereiniteit en de rechten Gods voor te houden.

Daarom mag het belijden van de theocratie ook niet afhangen van een vooronderstelde mogelijkheid of onmogelijkheid om haar te realiseren. Ongeacht hetgeen er van de theocratie als eis van het Woord Gods in praktijk gebracht is of kan worden, blijft zij toch inhoud van de christelijke prediking. Heel de vervulling van Gods Wet blijft in deze wereld, in deze bedeling, fragmentarisch, stukwerk; met de theocratie zal dat ook zo blijven. Wordt er in een of andere tijd hier of daar wat van gezien dan mag dat tot dankbaarheid stemmen. Lijkt zij verder weg dan ooit, dan dient dat te leiden tot verootmoediging. Maar dat geeft geen reden de theocratische prediking achterwege te laten. En het geeft evenmin reden niet langer voor de theocratie te ijveren, in welke tijd wij ook leven, en onder welk volk wij ook leven en onder welke regeringsvorm wij ook leven.

III. De betekenis van Calvijns theocratische gedachten. Ongemerkt hebben wij al vieel gezegd over de betekenis van Calvijns theocratische gedachten. Maar wij willen nog enkele dingen even scherper naar voren brengen.

1. Calvijn koos een weg die liep tussen staatsabsolutisme en anarchie heen. Beide waren toen actueel, en zij zijn het nog. Het macchiavellisme is nog niet uitgestorven. Wij vinden het allerwege in de staten die totalitair geregeerd worden. En het is ook een dreigend gevaar in de socialistische staten. Maar er is ook het anarchisme, hetzij religieus, hetzij ideologisch bepaald. Thomas Münzer geniet weer eer. Hier en daar lijken anarchisme en staatsabsolutisme elkaar te compenseren. In beide komt de christelijke religie in gevaar. De volkeren die zich niet laten leiden door de theocratische prediking zijn de weg kwijt. En de kerk weet zich slechts met moeite onder hen te handhaven. Met Calvijns theocratische prediking is een algemeen en ook een algemeenchristelijk belang gemoeid.

De wortel van het anarchisme is gelegen in 's mensen zondige zelfhandhaving tegenover God en de door Hem gestelde machten. De mens is geneigd geen andere souvereiniteit te erkennen dan die van hemzelf. In de dagen der Richteren deed ieder wat goed is in eigen ogen -, dat is het grondbeginsel van het anarchisme. Maar deze tijd der Richteren was er dan ook een van steeds weerkerende onderdrukking en lijden. Waar het milde en goedertieren gezag van God opzij wordt geschoven komt daarvoor in de plaats de harde hand der onderdrukkers. Ook ons eigen volk, waarin de anarchistische trekken op het ogenblik zo sterk zijn, zien wij daarheen afglijden. Het kwaad straft vaak zichzelf, naar de beschikking Gods. Wetteloosheid roept tyrannie op.

2, Wij dienen te letten op de plaats waar Calvijn in zijn Institutie zijn theocratische gedachten heeft neergelegd. Helemaal aan het eind. Het is het laatste hoofdstuk van het laatste boek. Zelf spreekt hij van een 'toevoegen' van deze materie aan hetgeen door hem in zijn Institutie naar voren is gebracht. Pas na heel uitvoerig over de kerk en de sacramenten der kerk gesproken te hebben stelt hij de kwestie van de overheid aan de orde. Onze conclusie is: Men zal Calvijns theocratische gedachten niet mogen onderschatten maar ook niet mogen overschatten. Wij mogen ze niet maken tot het een en het al. Wij mogen ze niiet zetten in het middelpunt van heel zijn christelijke leer. Men mag niet heel Calvijns theologie er aan ophangen. Het geestelijke rijk van Christus door de verkondiging van het Evangelie in de harten van zondaren door middel van de kerk heeft bij Calvijn duidelijk prioriteit ten aanzien van het burgerlijk regiment door middel van de overheid. Het gaat Calvijn in de eerste plaats om de kerk, niet om de staat. Het beeld van de elips, met de twee brandpunten: kerk en staat, zo geliefd door Van Ruler, gaat voor Calvijns beschouwingen maar ten dele op. Het gaat op inzoverre het tot uitdrukking wil brengen dat de staat niet van de kerk afhankelijk is, dat de overheid haar macht en gezag niet ontvangt van de kerk, maar rechtstreeks van God en dat zij dus een eigen verantwoordelijkheid heeft; maar het schiet tekort om tot uitdrukking te brengen dat als het gaat over de verhouding van kerk en staat er toch wel een zekere rangorde is.

3. In dit verband dient er ook op gelet te worden dat de staat bij Calvijn een dienende taak heeft. Zij is er, zegt hij, terwille van de religie en terwille van de humanitas, de menselijkheid. Hierbij zal bedacht moeten worden dat religie en humanitas bij Calvijn ten nauwste bij elkaar betrokken zijn. Hii heeft geen andere echte humanitas gekend dan die veilig gesteld wordt door het handhaven van de Wet Gods, de héle Wet Gods, de beide tafelen daarvan. De staat is slechts hulpmiddel, zegt Calvijn. Waar het op aankomt is de religie, ofwel de zuiverheid des geloofs. Telkens zegt Calvijn: Niet alleen maar voor het handhaven van recht en orde is een overheid nodig, maar ook terwille van de religie. Hij waagt het in dit verband zelfs te wijzen op de heidense wijsgeren die in hun staatsbeschouwingen eveneens aan de religie de voorrang hebben gegeven. De kerk heeft op haar pelgrimage door de tijd, op weg naar de eeuwigheid, de overheid nodig. Het is Gods goedertierenheid dat er overheden zijn. Door hen wordt de kerk beschermd. De kerk bevindt zich namelijk in de situatie dat zij veel moet lijden en bovendien, zijzelf is niet volmaakt. Maar eenmaal zal het overheidsgezag wegvallen. Dan zal er alleen nog maar zijn het geestelijke rijk van Christus. Ook dit wijst er weer op dat door Calvijn aan dat geestelijk rijk en aan de kerk prioriteit is toegekend ten aandien van het wereldlijk rijk, de staat, die vergankelijk is.

4. Dit neemt evenwel niet weg dat Calvijn, gelijk Luther al vóór hem gedaan heeft, het ambt van de overheid hoog heeft aangeslagen. Tegenover heel een middeleeuwse traditie hebben de reformatoren een eigen onafhankelijke plaats toegekend aan de staat. Zij hebben radikaal gebroken met de middeleeuwse twee-zwaarden-leer, volgens welke de kerk of nog meer: de paus zowel het wereldlijke als het geestelijke zwaard (macht) in haniden heeft gekregen, en de overheden alleen maar per gratie van de paus hun wereldlijke macht mogen uitoefenen. De reformatoren hebben de overheden rechtstreeks voor God geplaatst en hen opgeroepen de souvereiniteit Gods te erkennen, en zich te houden aan de Wet Gods. Dit is het wezen van hun theocratische gedachten. De keerzijde daarvan is dat door de onderdanen het ambt, het gezag en de macht van de overheid dient te worden aanvaard en geëerbiedigd. Door middel van de overheden behaagt het God Zelf over ons te regeren.

Niets was Calvijn onverdragelijker dan anarchie. Hetzelfde kan van Luther gezegd worden. En dat kwam niet voort uit zelfzucht, of uit conservatisme, uit vrees iets te zullen verliezen, maar het lag diep geworteld in hun geloofsovertuiging.

5. Calvijn is ervan overtuigd geweest dat zijn theocratische gedachten schriftuurlijk waren, gesteund werden door het getuigenis van heel de Schrift. Onjuist is de stelling dat hij zich in dezen alleen maar op het O. Testament zou hebben beroepen. Het is Calvijn niet ontgaan dat Israëls theocratie er een van eigen soort is geweest. Hij heeft erkend dat niet alle wetten die God eens aan Israël gaf toepasbaar zijn onder andere volken. Hij heeft onderscheid gemaakt tussen de vorm van Israëls burgerlijke wetten en hun substantie, hun wezen.

Hij is echter evenmin in het andere uiterste gevallen, als zou de oudtestamentische theocratie voor het heden geen enkele betekenis hebben. De vrome koningen uit de tijd van het Oude Testament heeft hij tot een voorbeeld durven stellen aan de vorsten en magistraten van eigen tijd.

Maar daar heeft hij het niet bij gelaten. Hij heeft aangetoond dat de theocratie naar het getuigenis van Oud en Nieuw Testament beide behoort tot de tijd na Christus' vleeswording. In Psalm 2 : 12, waar de koningen der aarde worden opgeroepen om de Zoon te kussen, las hij een theocratische opdracht voor de vorsten en magistraten van nu. De Psalm is messiaans, ziet op Christus en de tijd van het N. Testament. Wat is het kussen van de Zoon waartoe de koningen worden opgeroepen anders dan een zich beschikbaar stellen van de vorsten aan Christus en Zijn kerk?

In Jesaja 49 : 23 vond hij een soortgelijk geval. Ook daar wordt gesproken over de tijd vani het N. Testament, en de belofte gedaan: en koningen zullen uw voedsterheren zijn en hun vorstinnen uw zoogvrouwen. Calvijn las er een opdracht in: vorsten en vorstinnen zouden voedsterheren en zoogvrouwen van de kerk moeten zijn.

Als in Rom. 13 gesproken wordt over het zwaard dat God de overheden in de hand heeft gegeven, dan moet dat zwaard, zegt Calvijn, gehanteerd worden tegen alle openbare overtreders van Gods Wet. En dan niet slechts van één tafel van de Wet, maar van beide tafelen van de Wet. Calvijn heeft hiermee niet willen zeggen dat elke ketter moet worden omgebracht, en nog minder heeft hij een inquisitie in het leven willen roepen. Er moet vrijheid vani geweten zijn. Het gaat hier alleen over dergelijke misdaden die een grove lastering zijn van Gods naam of een gruwelijke schending van Zijn Wet.

6. Met zijn theocratische prediking heeft Calvijn zich niet uit willen spreken voor een bepaalde regeringsvorm. De theocratie mag niet vereenzelvigd worden met een bepaalde regeringsvorm: de aristocratie, de monarchie of de democratie. Wel heeft Calvijn zijn voorkeur uitgesproken voor de aristocratie, maar daarmee heeft hij allerminst de theocratie willen binden aan deze ene regeringsvorm. Dat ook een monarchie theocratisch kan zijn bewijst wel heel duidelijk het koningschap van David. Met de democratie ligt het wat moeilijker. De moderne democratie heeft Calvijn niet gekend. Zij rust op het beginsel van een directe en volstrekte souvereiniteit van het volk. In deze vorm is zij onverenigbaar met de theocratie die immers uitgaat van de volstrekte souvereiniteit van God. De theocratie strijdt dus met de democratie als ideologie, wat niet wil zeggen dat zij strijdt met de democratie louter als regeringsvorm.

7. De theocratie is bij Calvijn niet slechts een idee, ook niet een ideaal. Het is niet juist te spreken over het theocratisch ideaal. Dan plaatst men de theocratie in de rij van zovele menselijke idealen, of maakt men van haar een der vele utopieën. Neen, de theocratie is in de eerste plaats verkondiging, zij is eis van het Woord Gods, zij is ook belijdenis en leer van de kerk. Wie wil weten wat de visie is van de christelijke kerk, op grond van Gods Woord, op de overheid en haar gezag en de verhouding van kerk en staat, vindt haar in de theocratie. Voorzover de kerk er een politieke prediking op nahoudt heeft die de theocratie tot inhoud. Zij dient overheid en volk de souvereiniteit en de rechten Gods voor te houden.

Daarom mag het belijden van de theocratie ook niet afhangen van een vooronderstelde mogelijkheid of onmogelijkheid om haar te realiseren. Ongeacht hetgeen er van de theocratie als eis van het Woord Gods in praktijk gebracht is of kan worden, blijft zij toch inhoud van de christelijke prediking.

Heel de vervulling van Gods Wet blijft in deze wereld, in deze bedeling, fragmentarisch, stukwerk; met de theocratie zal dat ook zo blijven. Wordt er in een of andere tijd hier of daar wat van gezien dan mag dat tot dankbaarheid stemmen. Lijkt zij verder weg dan ooit, dan dient dat te leiden tot verootmoediging. Maar dat geeft geen reden de theocratische prediking achterwege te laten. En het geeft evenmin reden niet langer voor de theocratie te ijveren, in welke tijd wij ook leven, en onder welk volk wij ook leven en onder welke regeringsvorm wij ook leven.

III. De betekenis van Calvijns theocratische gedachten. Ongemerkt hebben wij al vieel gezegd over de betekenis van Calvijns theocratische gedachten. Maar wij willen nog enkele dingen even scherper naar voren brengen.

1. Calvijn koos een weg die liep tussen staatsabsolutisme en anarchie heen. Beide waren toen actueel, en zij zijn het nog. Het macchiavellisme is nog niet uitgestorven. Wij vinden het allerwege in de staten die totalitair geregeerd worden. En het is ook een dreigend gevaar in de socialistische staten. Maar er is ook het anarchisme, hetzij religieus, hetzij ideologisch bepaald. Thomas Münzer geniet weer eer. Hier en daar lijken anarchisme en staatsabsolutisme elkaar te compenseren. In beide komt de christelijke religie in gevaar. De volkeren die zich niet laten leiden door de theocratische prediking zijn de weg kwijt. En de kerk weet zich slechts met moeite onder hen te handhaven. Met Calvijns theocratische prediking is een algemeen en ook een algemeenchristelijk belang gemoeid.

De wortel van het anarchisme is gelegen in 's mensen zondige zelfhandhaving tegenover God en de door Hem gestelde machten. De mens is geneigd geen andere souvereiniteit te erkennen dan die van hemzelf. In de dagen der Richteren deed ieder wat goed is in eigen ogen -, dat is het grondbeginsel van het anarchisme. Maar deze tijd der Richteren was er dan ook een van steeds weerkerende onderdrukking en lijden. Waar het milde en goedertieren gezag van God opzij wordt geschoven komt daarvoor in de plaats de harde hand der onderdrukkers. Ook ons eigen volk, waarin de anarchistische trekken op het ogenblik zo sterk zijn, zien wij daarheen afglijden. Het kwaad straft vaak zichzelf, naar de beschikking Gods. Wetteloosheid roept tyrannie op.

2. Calvijns theocratische prediking is een wezenlijk element van de kerkelijke verkondiging van het Woord Gods. Wij hebben niet politiek op de kansel te brengen in de zin van partijpolitiek en in de zin van over alles en nog wat ons uit te spreken. Maar dat wil niet zeggen dat de christelijke prediking a-politiek is, of zelfs dat ooit zou kunnen zijn. Men behoeft slechts de hoogheid en de majesteit van God te preken of men bedrijft al, in beginsel, politieke prediking. En de prediking van Gods Wet, of het nalaten daarvan, hebben beide een direkte politieke betekenis.

Gereformeerde prediking is theocratische prediking, en anders is zij niet gereformeerd. Er klinkt in haar door het onvreemdbaar recht dat God heeft op overheden en volken. Niemand kan daar onderuit.

3. Calvijns theocratische gedachten vragen om verwerkelijking in welke tijd en onder welke staatsvorm men ook leeft. Zelf leven wij heden in een democratisch geregeerd land. Wij hebben daarin te maken met een democratie wier beginsel de volkssouvereiniteit is. Terecht heeft Hoedemaker geijverd voor wijziging van de grondwet.

Maar deze ijver zal niet de enige mogen zijn. Ook de regeringen der huidige democratische landen zullen moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid jegens God; een verantwoordelijkheid die zij tóch dragen, ook al wordt die door de grondwet niet erkend. Dwars door de souvereiniteit van het volk heen, een souvereiniteit die een waan is, handhaaft God Zijn souvereiniteit.

De overheden zullen ook de ware religie recht moeten laten wedervaren. Dat wil niet zeggen dat zij heden een bepaalde kerk zouden moeten bevoorrechten; de ware religie valt niet samen met een bepaalde kerk of een deel daarvan. En wat betreft de afgoderij en de valse godsdienst, die hebben de overheden te weren. Men doet tekort aan het ambt en aan het recht van de overheid als men haar de bevoegdheid ontzegt om een misdaad als de Godslastering te straffen. In dat straffen is de overheid van nu niet gebonden aan de strafmaat die in het O. Testament bepaald is, want alleen de substantie van deze oude wetten geldt, niiet hun uitwerkingen. In dit verband zou kunnen worden gezegd dat Calvijn niet ontrouw zou geworden zijn aan zijn eigen beginsel indien Servet in Genève niet was verbrand.

4. Calvijns theocratische gedachten zijn heilzaam voor land en volk, voor overheden en onderdanen. De vruchten van een theologie der revolutie kunnen niet anders dan wrang en zelfs nog erger zijn. In het onderhouden van Gods geboden is een groot loon. De overheid heeft tot taak te beschermen en te bevorderen die godzaligheid die de belofte heeft van het tegenwoordige en van het toekomende leven. Ook de menselijkheid, de humanitas is daarin gewaarborgd.

Al hebben wij de tijd niet mee, wij zullen toch niet mogen verflauwen in de ijver voor de rechten van onze God. Zelf hebben wij Zijn souvereiniteit te erkennen en te beleven maar wij hebben haar ook te proclameren, uit te dragen en zoveel in ons vermogen is in het publieke leven te realiseren.

Wij ijveren daarmee voor een goede zaak. Voor het welzijn van onszelf en van ons nageslacht, ook voor het algemeen welzijn. En bovenal voor de eer van Hem die als Enige daar een geheel eigen recht op heeft.

Bij het definiëren van christelijk geloof is er menigmaal overdreven nauwgezetheid. Althans ik vermeet mij niet, de mate van kennis te bepalen, die tot zielsbehoud vereist wordt. Desniettemin zijn er waarheden, wier aanneming alleen een recht inzicht van de leer der zaligheid geeft, in de geschiedenis der Kerk met onuitwisbare trekken geprent: de onfeilbaarheid der H. Schrift, de godheid van de Zaligmaker, de persoonlijkheid des H. Geestes, het gehele bederf onzer natuur, de voldoening voor onze zonden, de toerekening der gerechtigheid van Christus, de noodzakelijkheid der wedergeboorte en der heiligmaking. Waarheden, in het éne nodige: Vrede door het bloed des Kruises, samengevat; in de vereniging met Christus door het geloof, die in onze dagen bij zeer velen ongerijmd mysticisme heet, die tijdens de Hervorming onze enige troost, beide in leven en sterven, genoemd werd. Deze waarheden zijn het, wier eenzelvigheid, in de symbolische schriften der evangelische gezindten, van de enigheid des Geestes, in verscheidenheid van vorm en uitdrukking, getuigenis draagt. Deze hebben, niet door kracht of geweld, maar door de Geest des Heren, in de zestiende eeuw de wereld, die in het boze ligt en de Antichrist van Rome en de Duivel overwonnen, en bij de goederen des eeuwigen levens 'aan een iegelijk, die gelooft, voor de volken onberekenbare zegen van tijdelijke voorrechten gevoegd. Dat ze nooit verouderd zijn, blijkt, zo dikwerf het Gode behaagt de wonderen, die Zijn Geest toen gewerkt heeft, te vernieuwen. De overhand zullen zij behouden, vroeg of laat; eenmaal althans in de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de Engelen Zijner kracht.

Groen van Prinsterer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1976

Protestants Nederland | 8 Pagina's

De betekenis van Calvijn's theocratische gedachten

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1976

Protestants Nederland | 8 Pagina's