Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de oorsprong van het primaatschap van Rome in de R.K. kerk (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de oorsprong van het primaatschap van Rome in de R.K. kerk (3)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(vervolg op de artikelen in P.N. van januari en maart 1980)

Op Leo I (de 'grote') volgden enkele pausen, die voor ons onderwerp minder van belang zijn. De eerstvolgende die wel van belang voor ons is, is Grcgorius I (590-604). Tijdens zijn regering te Rome zat op de bisschopszetel van Constantinopel Johannes de Vaster. Deze noemde zich 'algemene bisschop', zeer tot ongenoegen van Gregorius, die tegen deze titel bij de Vaster protesteerde, maar tevergeefs. Toen voerde Gregorius een andere politiek. Hij probeerde de patriarchen van Antiochië en van Alexandrië op zijn hand te krijgen door te zeggen, dat Petrus alvorens naar Rome te komen, te Antiochië bisschop was en Marcus, de leerling van Petrus, bisschop van Alexandrië en dat daarom de drie zetels van Rome, Antiochië en Alexandrië eigenlijk één apostolische zetel vormden. Johannes de Vaster overleed en zijn opvolger te Constantinopel het aan Gregorius weten, dat hij tot 'algemene bisschop' benoemd was. Gregorius beriep zich hiertegen op de keizer, maar de keizer oordeelde dat hij niet zoveel drukte moest maken omwille van een ij dele naam. Met enkele pausen ertussen verscheen Honorius I als paus op het toneel (625-638). Sergius, de patriarch van Constantinopel, leerde dat de Here Jezus geen menselijke natuur had door te zeggen dat de Heer slechts één wil had, namelijk de goddelijke. Honorius I sprak zich in deze uit ten gunste van Sergius. Zijn opvolger, Johannes IV, probeerde de briefwisseling tussen zijn voorganger en Sergius (waarin Honorius toegeeft aan Sergius' kant te staan) goed uit te leggen (aldus Denzinger, pag. 111). In 608-681 werd te Constantinopel het zesde algemene concilie gehouden, waarop de brieven van Honorius aan Sergius werden onderzocht. Sergius werd in eerste instantie veroordeeld, later ook, in de laatste zitting van het concilie, volgde de veroordeling van paus Honorius. De volgende paus die voor ons onderwerp van belang is, was Hadrianus I (772-795). Deze was vóór beeldenverering maar Karei de Grote, met zijn Frankische bisschoppen, was er tegen. Hadrianus wilde Karei, verdediger van de kerk en van de pauselijke staat (sedert Gregorius III zelf groot-grondbezitter), niet tegen de haren strijken en liet tot aan zijn dood de zaak voor wat ze was. Zijn opvolger, Leo III, wist met Karei weer goede maatjes te worden en kroonde hem in het j aar 800 te Rome tot keizer.

Een andere krachtige figuur als bisschop van Rome was Nicolaas I (858 - 867). Hij was ervan overtuigd, dat hij de stadhouder van Christus op aarde was, die noch door de keizer, noch door iemand anders kon beoordeeld worden (Enchiridion nr. 330). Nicolaas maakte ook gebruik van de valse decretalen van Isidorus om zijn gezag te onderlijnen.

Decretalen zijn pauselijke edicten, bevelschriften, waardoor deze hun heerschappij over de kerk uitoefenden. In het begin van de negende eeuw werden veel van deze (valse) bevelschriften bijeengebracht door Isidorus van Sevilla. Deze edicten zijn werkelijke edicten, maar veel vroeger gedateerd dan ze in werkelijkheid waren. Men deed het zo voorkomen, alsof ze in het algemeen reeds in de eerste vier eeuwen zouden zijn geschreven, terwijl ze in werkelijkheid uit de achtste en het begin van de negende eeuw stammen. Vele van deze edicten werden ten onrechte aan Silvester I (omstreeks 335) toegeschreven. In de Middeleeuwen echter werd deze vervalsing toegegeven

Na Nicolaas I ontstonden moeilijke tijden voor het pausdom. Zo liet bijvoorbeeld paus Stephanus VII (896-897) een van zijn voorgangers, Formosus (891-896) uit zijn graf opgraven en in de Tiber werpen. Zelf werd hij echter gewurgd en een van zijn opvolgers, Johannes IX (898-900) herstelde Formosus in ere.

Daarna volgde, wat 'de courtisanenregering' wordt genoemd. Deze periode dankt haar naam aan het feit, dat invloedrijke dames kans zagen hun beschermelingen en bloedverwanten op de pauselijke troon te brengen. Johannes X (914-928), Stephanus VIII (929-931) en Johannes XI (931-935), die een zoon was van paus Sergius III (904-911), zijn hiervan enkele voorbeelden. Gedurende meer dan vijftig jaar zou dit spelletje duren. De vrouwen die zoveel invloed hadden op de pauskeuze waren de vrouw van de Markgraaf Adalbert van Toscane en haar beide dochters.

Ook in de tiende eeuw bleef de zetel van Rome speelbal van allerlei intriges. Zo kwam er in deze tijd een twaalfjarige knaap op de pauselijke troon, Benedictus IX (1032-1044), die omwille van zijn onzedelijk leven werd afgezet en opgevolgd door Silvester III (1045). Benedictus, die zich nog altijd paus noemde, verkocht toen zijn zetel aan Gregorius VI (1045-1046). Keizer Hendrik III zette alle drie af en de bisschop van Bamberg, Suitger, werd paus onder de naam Clemens II (1046-1047).

Gregorius VII (1073-1085) wist de balans weer in het voordeel van de pauselijke troon te keren. Nadat de pausen gedurende enkele eeuwen speelbal van de wereldlijke machten waren geweest, verklaarde Gregorius in een synode te Rome, dat hij de macht had keizerrijken enzovoorts naar goeddunken te geven of te ontnemen aan wie hij wilde. Hij was ook de man die het celibaat in ere herstelde en er hardhandig aan vast hield. Siricius (384-398) had het celibaat verplicht gesteld, maar later had men zich steeds minder aan deze verplichting gestoord. Door de herinvoering van het celibaat wilde Gregorius de keizerlijke hiërarchie vrijmaken van simonie en familiepolitiek

Bonifacitius VIII (1294-1303) ging in het onderwerpen van de wereldlijke aan de pauselijke macht nog een stapje verder. In zijn bul 'Unam sanctam' verklaarde hij, dat de kerk over twee zwaarden beschikt. Beide, zowel het wereldlijke als het geestelijke zwaard zijn aan de paus als alleenheerser onderworpen. Bonifatius begunstigde zó zijn familie en overlaadde ze met rijkdommen en bezittingen, dat er een vete ontstond tussen de families van de Gaetani's en de Collona's. Bonifatius-zelf verviel in waanzin. Hij sloot zich in één der kamers van het Vaticaan op en werd er dood gevonden

Na Bonifatius volgt al spoedig het verblijf der pausen te Avignon. De eerste die zich daar vestigde was Clemens V: in 1309. Het verblijf te Avignon duurde zeventig jaar. De opvolgers van Clemens, Johannes XXII (1316- 1334), Benedictus XII (1334-1342) en Clemens (1342- 1352) waren zeer afhankelijk van Frankrijk. De pausen werden in die tijd opnieuw speelbal van de wereldlijke macht

Allen die het goed met de kerk meenden, deden hun best de pausen uit Avignon te krijgen. Urbanus V (1362-1370) probeerde in 1367 naar Rome terug te keren, maar de kardinalen bewogen hem naar Avignon terug te komen. Zijn opvolger, Gregorius XI, keerde wel naar Rome terug en toen ontstond er een schisma. Dertig jaar lang waren er weer twee pausen, één te Rome en één te Avignon

In 1394 kwam er een geschrift uit van de Parijse Universiteit, waarin drie wegen werden voorgesteld om uit de moeilijkheden te geraken. Deze drie wegen waren: a) beide pausen treden af, b) één van beide pausen treed af, en c) een algemeen concilie beslist wat er gebeuren moet. Besloten werd, dat Benedictus en Gregorius met elkaar zouden praten (1407) maar Gregorius liet verstek gaan. Men zegde de gehoorzaamheid aan beide pausen op en riep een algemeen concilie bijeen te Pisa. Het concilie besloot tot vernieuwing in hoofd en leden. Vooraf echter werd een nieuwe paus gekozen, Alexander V, aartsbisschop van Milaan, en dit bleek de grote fout van het concilie te zijn. Noch Gregorius, noch Benedictus trad af en men zat dus weer met drie pausen. Men had gehoopt, dat het concilie de macht aan zich zou hebben gehouden en dat de paus voortaan zou staan onder het gezag der kerk (algemeen concilie). Dit gebeurde echter niet.

Johannes XXIII (1410-1415) volgde Alexander op. Zijn manier van leven was niet best en het concilie zette hem af. Nu trad ook Gregorius af. Benedictus bleef zich verzetten, maar daar had men weinig moeite mee. Weer koos het concilie, nu het de handen vrij had, een paus, namelijk Martinus V (1417-1431). Hij verbood het zich op een algemeen concilie te beroepen (1418). In 1431 riep hij een concilie bijeen te Siena. Zijn opvolger, Eugenius IV (1431-1447) hief het concilie op. Er ontstonden nog wat schermutselingen, maar Eugenius en zijn opvolger Nicolaas V (1447-1455) wisten het concilie, dat toch bijeengekomen was te Bazel, eerst te negeren en vervolgens te ontbinden. Toen Pius II (1458-1464), die eerst het concilie van Bazel verdediger en daarna overliep naar de paus, zelf paus werd, onderstreepte ook hij dat de paus de plaatsvervanger van Christus is en dat niemand zich beroepen kan op een algemeen concilie.

In 1492 trad een der slechtste pausen op die er geweest is: Alexander VI. Zijn kinderen, vooral zijn lieveling Caesar Borgia, wist hij op alle manieren te bevoordelen.

Leo X (1513-1521) verklaarde in de bul 'Pastor aeternus', met instemming van het vijfde concilie van Lateramen, dat de paus boven het conciUe staat. In de tegen Luther uitgesproken veroordeling werd dit nog eens benadrukt (Enchiridion pag. 265, nr. 25 en 26).

Pius VI (1775-1799) heeft in 1786 opnieuw nadrukkelijk gesteld, dat de paus de vertegenwoordiger van Christus is, het zichtbare hoofd van de kerk, de opperste rechter der gelovigen. (Enchiridion pag. 396).

En eindelijk in 1870 werd definitief onder Pius IX (1846-1878) vastgesteld, dat het heilig concilie leerde en definieerde: dat de paus onfeilbaar is als hij 'ex cathedra' spreekt (dat is, als hij als herder en leraar spreekt voor alle christenen inzake geloof en zeden en ook wil dat het als bindend door de christenen moet worden geaccepteerd). Als sluitstuk op de hele uiteenzetting over de instelling, het altijd doorgaan van het primaatschap en de onfeilbaarheid van de paus, werd de vierde zitting van het eerste Vaticaans concilie (het 20e algemene concilie) op 18 juh 1870 beëindigd met de woorden 'Indien iemand ons besluit tegenspreekt, wat God verhoede, hij zij vervloekt.'

Literatuur:
Enchiridion, tiende uitgave.

Handboek der Kerkgeschiedenis, Heinrich Schmidt, vertaald door dr. J. Hartog, Utrecht

Geschichte der Päpste seit dem Ausgang des Mittelalters, L. von Pastor, uitg. Herder, Freiburg in Breisgau 1931.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1980

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Over de oorsprong van het primaatschap van Rome in de R.K. kerk (3)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1980

Protestants Nederland | 8 Pagina's