Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

De leer der rechtvaardigheid

Een zaak van strijd en troost

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met de leer der rechtvaardiging aan de orde te stellen doen wij meer dan alleen maar een oud twistpunt op te rakelen. Men kan op goede gronden zeggen, dat dit oude dogma een blijvende actuaUteit heeft. Al sinds de dagen der Reformatie is er ten aanzien van de leer der rechtvaardiging een diepingrijpend verschil met de kerk van Rome. De Reformatie is geboren uit de vraag, beter gezegd: uit de worsteling om een genadig God; en daarop is vanuit de Schrift, niet voor het minst uit de Brief van Paulus aan de Romeinen, een antwoord ontvangen; maar in Trente heeft Rome dit antwoord radikaal afgewezen, en tot op de dag van vandaag heeft zij nimmer dit herroepen. Er zijn nadien pogingen ondernomen om de formuleringen van Trente zodanig te interpreteren dat er van een werkelijke tegenstelling tot de Reformatie op dit punt geen sprake kon zijn, maar het is de vraag of hierdoor ook maar één reformatorisch theoloog die nog ten volle uit de reformatorische belijdenis van de rechtvaardiging van de goddeloze leeft, ooit overtuigd is. De taal van Trente is te ondubbelzinnig dan dat een twijfel aan de bedoehngen rechtmatig zou kunnen worden genoemd.

Intussen is echter de leer der rechtvaardiging niet alleen maar een twistpunt met Rome gebleven. De eerlijkheid gebiedt te vermelden, dat ook binnen de reformatorische kerken, dus onder de reformatorische christenen, bij alle eenheid die er op dit punt is toch ook verschillen zijn opgetreden. Die verschillen zullen van geval tot geval moeten worden bekeken om ze naar waarde te kunnen taxeren; er zijn er die te klein zijn dan dat er veel gewicht aan kan worden toegekend; maar er zijn er ook wier gewicht niet onderschat mag worden. Om van de laatste groep een voorbeeld te geven: de Neurenbergse hervormer Oslander had een rechtvaardigingsleer die zowel bij de lutherse als bij de gereformeerde hervormers ernstige bedenkingen opriep. En om nóg een voorbeeld te geven van deze laatste soort: de Remonstranten weken in hun rechtvaardigingsleer principieel af van hetgeen de Reformatie oorspronkelijk in dezen geleerd had.

Wij staan vervolgens voor het feit, dat ook in het moderne theologische denken, voorzover het nog aan het thema van de rechtvaardiging van de zondaar toekomt, opvattingen naar voren worden gebracht, waar men ook met recht en reden vraagtekens achter kan zetten. Het is niet voor het eerst als hier door mij gewezen wordt op de eenzijdigheid waarmee in de school van Barth soms over de rechtvaardiging gesproken wordt. De nauwe relatie tussen rechtvaardiging en heiliging is daar over het hoofd gezien. Zij wreekt zich, zoals zich denken laat, vooral op ethisch terrein. De rechtvaardiging van de zondaar neemt dan de vorm aan van de rechtvaardiging van de zonde. In kwesties als homosexualiteit doet zich deze opvatting sterk gelden. De leer van de rechtvaardiging van de zondaar is in dit opzicht dan ook hyper-actueel.

En tenslotte (maar dat is niet het minste): wij staan al sinds geruime tijd voor het onrustbarende feit dat de reformatorische leer van de rechtvaardiging, hoewel zij geheel steunt op de Schrift, weinig weerklank meer vindt. Buiten de kerk zo goed als geheel niet, en binnen de kerken in geringere mate dan ooit.

Toen Luther optrad met zijn prediking van het Evangelie, de prediking van de genade Gods in Christus, welke door het geloof ons deel wordt, vond hij een breed gehoor. De woorden wet, toorn Gods, zonde en schuld, verzoening en vergeving hadden nog vulUng; men wist ervan; zij spraken aan. Het waren de zaken waar menigeen mee bezig was. Luther was niet de enige wiens geweten verontrust was, bij wie een zoeken was naar God en naar het heil. Al kwam niet iedereen uit waar Luther uitkwam, het zoeken was er wel. De massa verstond waarover men het had als men in de prediking deze dingen aan de orde stelde. Er was niet voor niets zo'n grote honger naar aflaten. Hel en vagevuur werden gevreesd; voor de hemel had men veel over. Velen stortten zich, net als nu in allerlei zonden en schandelijkheden, maar het was allerminst met een gerust geweten. Er behoefde maar een of andere boeteprediker te komen en hele scharen trokken zich terug uit de wereld om zich af te zonderen in de kloosters, waar men de rechte weg naar de hemel dacht te vinden.

Dit alles is grondig gewijzigd. En dat ligt verankerd in de diepingrijpende veranderingen die heel het westerse geestesleven heeft meegemaakt sinds het optreden van moderne filosofen als Cartesius. De westerse mens heeft zich van God geëmancipeerd; hij heeft zichzelf autonoom verklaard. Hij buigt niet meer onder Gods wet, onder Gods oordeel. Hij acht zich eigen heer en meester. De rollen zijn bij hem omgekeerd: in plaats dat hij zich laat dagen voor de rechterstoel Gods, daagt hijzelf in zijn eigenwaan God voor zijn rechterstoel. God moet zich verantwoorden voor hem, in plaats dat hij zich door God ter verantwoording laat roepen. Niet de zondaar wil gerechtvaardigd worden, maar God moet gerechtvaardigd worden, dat wil zeggen voor het forum van de moderne mens.

Dat alles werkt ook sterk door in het moderne theologische denken. Men krijgt moeite met de souvereiniteit Gods, met de praedestinatie, met Gods voorzienigheid, en ook met de rechtvaardiging om niet.

't Is wel zeker dat de invloed van dit alles ook merkbaar is in gemeenten waar men nog de oude christelijke belijdenissen aanhangt. Hoe vaak is er door voorgangers al niet over geklaagd dat er zo weinig zondekennis meer is, en dat daarom de prediking der genade Gods niet meer als waarlijk bevrijdend wordt aangehoord.

Temidden van dit klimaat nu willen wij toch spreken over dit onderwerp. Omdat het onopgeefbaar is. Omdat het niet mogelijk is dat wij op dit punt ook maar enige concessie doen aan de moderne tijd of de moderne mens. Hier geldt wat Luther geschreven heeft in de Schmalkaldische Artikelen (een luthers belijdenisgeschrift): 'Van dit artikel kan men niet afwijken, noch ten aanzien ervan ook maar iets toegeven, al zouden hemel en aarde vallen en al wat verder geen stand wil houden' (Lutherische Bekenntnisschriften, Göttingen 1967, 415). Voor Luther was dit artikel de pijler waarmee de kerk staat of valt.

Ik wil in hetgeen nu volgt, puntsgewijs, enkele, naar ik meen, belangrijke punten uit de leer der rechtvaardiging naar voren brengen. Het gaat daarin niet alleen over de controvers met Rome, er komt meer aan de orde, en wij houden ook de actualiteit voor ogen.

1 . Alle eeuwen door heeft de leer der rechtvaardiging van de zondaar uit enkel genade, door het geloof, alleen, met veel strijd zich kunnen handhaven. Al in het Nieuwe Testament komen wij die strijd tegen. De Brieven van Paulus (men denke vooral aan de Brief aan de Galaten) staan reeds in het teken van deze strijd.

Er is in ieder mens, al sinds de zondeval, een hang naar zelfrechtvaardiging. De mens wil niet buigen onder het recht Gods, hij voert verontschuldigingen aan; hij tracht zich door zijn werken, die hij voor goed houdt, en door zijn offers, dus ook door zijn religie, te dekken tegen het oordeel Gods. Hij heeft geen vrede met de door hemzelf verbroken verhouding met God, en nu tracht hij krampachtig en wanhopig zich tegenover God staande te houden.

Alle heidense religies staan in het teken van deze zelfrechtvaardiging. En de joodse religie was ten tijde van de Heere Jezus Christus en de apostelen voor een groot deel daar eveneens in ontaard. In een geweldige religieuze geladenheid heeft men Christus verworpen en gekruisigd.

Weldra drong dit judaïsme ook binnen in de jonge christelijke gemeente. Paulus heeft de christenen in Galatie verweten, dat zij weer opnieuw zich stelden onder het juk der wet en niet bleven staan in de vrijheid, waarin zij door Christus gesteld waren. Uit deze strijd zijn voor een deel zijn Brieven, of gedeelten van zijn Brieven ontstaan.

Deze Brieven zijn in heel de geschiedenis der kerk de oriëntatiepunten geworden in dagen van strijd met een oud of nieuw judaïsme en wetticisme. Augustinus liet geen week in zijn leven als bisschop voorbijgaan, zonder de Romeinenbrief in z'n geheel te hebben gelezen.

In Augustinus' dagen was de strijd namelijk opnieuw ontbrand. Heel de theologie van Pelagius kan worden gezien als een poging om in de kerk een andere heilsweg in te voeren dan de weg van Paulus, die eens gezegd heeft: Wie een ander Evangelie brengt, die zij vervloekt!

Augustinus was tot zijn inzicht in de leer der rechtvaardiging gekomen langs een diepe weg, waarin hij als een 'verloren zoon' thuis kwam in het huis des Vaders. De leer der rechtvaardiging is geen theorie, zij is door en door religieus. De grote mannen in de kerk hebben haar leren kennen door een crisis heen, wij denken aan Paulus, aan Augustinus, aan Luther en aan Kohlbrugge. Zij allen hebben hun belijdenis alleen met veel strijd kunnen handhaven. Paulus stond tegenover de judaïsten, Augustinus tegenover de pelagianen, Luther tegenover de papisten, Calvijn tegenover de libertijnen en Kohlbrugge tegenover de liberalen.

De leer der rechtvaardiging, geheel om niet (sola gratia), door het geloof alleen (sola fide), is nimmer een onaangevochten bezit geweest. Van nature kiezen wij een andere heilsweg dar: deze. Wij moeten er steeds weer opnieuw voor gewonnen worden. En ook elke generatie moet er voor gewonnen worden.

2 . In de leer van de rechtvaardiging klopt het hart van de Reformatie. Wij hoorden al, hoe Luther beleed, dat zij het artikel is waarmee de kerk staat of valt. In zijn preken komt Luther er steeds op terug. Onvermoeibaar is hij als het er over gaat zijn gemeente in te scherpen dat wij niet gerechtvaardigd worden door onze werken, maar dat Jezus Christus onze gerechtigheid voor God is. Luthers preken zijn in feite steeds weer één krachtige oproep tot het geloof in Christus. Maar niet alleen in zijn preken vindt men de leer der rechtvaardiging, ook in zijn commentaren, niet voor het minst in zijn grote commentaar op de Galaten, 1535; en verder ook in kleinere geschriften en in disputaties. Als Luther in 1545, een jaar vóór zijn dood, terugziet op zijn levensloop, zegt hij: Het woord 'gerechtigheids Gods' heb ik gehaat. Ik leefde onberispelijk als monnik, maar toch gevoelde ik mij voor God een zondaar met een verontrust geweten; ik kon er niet op vertrouwen dat God door mijn genoegdoeningen verzoend was. Ik haatte God omdat Hij rechtvaardig is en de zondaren straft. Niet alleen de wet verschrikte mij, maar ook het Evangelie! Dat duurde totdat Luther de ware zin van het woord 'gerechtigheid Gods' ontdekte. Hij zag dat Paulus in Rom. 1 spreekt over de gerechtigheids Gods uit het geloof (ex fide). Hij zag nu de gerechtigheid Gods in Christus. Zo gingen de deuren van het paradijs vóór hem open.

Ik geef nu een samenvatting van Luthers leer van de rechtvaardiging. Verliest men dit artikel, zegt Luther, dan verliest men Christus en de kerk. 't Gaat in dit artikel om de vraag, hoe de mens voor God bestaan kan. En dat is van zoveel belang, dat men het zich niet goed genoeg kan inprenten. Eigenlijk is bij Luther de leer der rechtvaardiging, zegt Paul Althaus, niet anders dan het recht verstane geloof in Jezus Christus.

Nooit kan men Luthers rechtvaardigingsleer losmaken van het geloof in Christus! Het latijnse woord 'justificare' (rechtvaardigen) betekent bij Luther meestal rechtvaardig verklaren. Maar het rechtvaardig maken sluit hij er niet van uit. God rekent de zondaar de gerechtigheid van de Heere Christus toe. Hij ziet de zondaar aan in Christus. In Christus zijn wij rechtvaardig voor God. De rechtvaardigheid waarmee wij voor God bestaan kunnen is niet een hoedanigheid (quahtas) in ons, zij is een rechtvaardigheid buiten ons (extra nos). Zij is een 'vreemde gerechtigheid' (iustitia aliena), dat wil zeggen: zij komt niet op uit ons, zij komt als gerechtigheid van Christus van buitenaf tot ons. Zij is een 'lijdelijke gerechtigheid' (iustitia passiva), men kan haar slechts ontvangen. Zijn leven lang blijft de christen aangewezen op deze vreemde gerechtigheid, want de christen blijft zondaar, tot zijn dood toe. Zij is een gerechtigheid die rust in de barmhartigheid Gods. Om Christus wil is God ons genadig. Dit gaat alle rede te boven. Alleen door het geloof kan de mens deze gerechtigheid ontvangen. In het geloof neemt de mens Gods genadig oordeel aan. Het geloof zegt: Het is ook voor mij (pro me)! Het geloof is de enige weg om deel te krijgen aan de gerechtigheid van Christus. Door het geloof woont Hij in mijn hart, is Hij mijn gerechtigheid voor God. Op de wijze van het geloof is Christus bij en in de mens. Het geloof is de ring en in die ring bevindt zich Christus als de edelsteen, 't Geloof rechtvaardigt niet door zichzelf, het is slechts de open hand. Luther vond het bedenkelijk om het geloof een 'werk' te noemen, behalve dan dat men het geloof een 'werk Góds' noemt. Luther benadrukt dus, dat het geloof in zichzelf léég is, het wordt gevuld met Christus. Toch zegt hij ook van het geloof, dat het de vervulling van de wet is, met name van het eerste gebod: de eis geen andere goden te hebben. Het geloof is bron en oorzaak van ware goede werken. Wel wordt de mens gerechtvaardigd door het geloof alleen, maar het geloof is intussen nooit alleen. Het wederbaart ons, het maakt het hart rein. In het geloof is de mens nieuw. Immers het brengt Christus in het hart, en Christus is niet dood maar levend. Over dit nieuwe in de mens kan Luther alleen maar eschatologisch spreken, dat wil zeggen: met het oog op de toekomst. Tenvolle rechtvaardig zullen wij pas zijn wanneer wij in de dood alle ongerechtigheid zullen hebben afgelegd. De dood zag Luther daarom als een geboorte. Hier in dit leven blijven wij zondaar én rechtvaardige, zondaar in onszelf en rechtvaardig in Christus (simul iustus et peccator). Ik ben niet slechts ten dele maar ik ben totaal zondaar, en in Christus ben ik niet ten dele rechtvaardig, maar ook totaal. Toch weet Luther ook van een toenemen, van een groei, maar nooit is dat bij hem een autonoom proces, het is altijd verbonden met het geloof; er is een opwassen in Christus en in het geloof.

Wat ons treft in Luthers rechtvaardigingsleer is, dat hij alles bij elkaar gehouden heeft, terwijl men later onder invloed van de scholastiek, zoveel uit elkaar heeft gelegd. Christus en het geloof, het geloof en de wedergeboorte, de rechtvaardiging en de heiliging hield hij dicht bij elkaar.

3 . Bij Calvijn vinden wij hetzelfde, zij het met enige accentsverschillen. In zijn rechtvaardigingsleer steunt Calvijn geheel op Luther. Maar zij was ook voor hem beslist geen theorie, maar een levende geloofswerkelijkheid.

Als Calvijn in zijn Institutie begint met de leer der rechtvaardiging aan de orde te stellen (III. 11.1) zegt ook hij, net als Luther, dat zij het hoofdartikel van het christelijk geloof is. Calvijn heeft eerst de wedergeboorte behandeld en toen de rechtvaardiging, maai het is volkomen waar wat Francois Wendel (Calvin, Ursprung und Entwicklung seiner Theologie, Neukirchen 1968, 225) heeft opgemerkt dat wij hieruit geen waarde-oordeel mogen aflezen, als zou dus de wedergeboorte staan bóven de rechtvaardiging. De rechtvaardiging heet bij Calvijn 'de grondslag van alle geloof'. God rechtvaardigt de mens niet door de wedergeboorte, maar door de vergeving der zonden in Jezus Christus. Toch, en dat is vooral voor Calvijn kenmerkend, wil hij besUst niet dat de wedergeboorte gescheiden wordt van de genade der rechtvaardiging. Bij Luther is dat ook zo, maar bij Calvijn krijgt het een eigen accent. Hij stelt rechtvaardiging en wedergeboorte niet eenvoudig naast elkaar. Hij stelt ze ook niet tot elkaar in een chronologische volgorde. Hij ziet ook niet tussen beide een causale relatie, als zou de een dus oorzaak zijn en de ander gevolg. Beide zijn met elkaar verbonden, doordat de gelovigen in Christus zijn. Zij zijn in Hem ingeplant (insitio in Christum). Christus is ons tegelijk gegeven tot rechtvaardiging én tot heiliging (1 Kor. 1, 30).

Calvijn zegt: Christus rechtvaardigt niemand die Hij niet tegelijk heiligt. Zijn weldaden zijn als door een eeuwige band met elkaar verbonden. Wanneer Hij ons rechtvaardigt heiligt Hij ons ook. Hij schenkt ons beide weldaden tezamen, nooit het een zonder het ander. Evenwel, men mag ze, volgens Calvijn, ook niet met elkaar verméngen. Het gerechtvaardigd worden en het worden van een nieuw schepsel, met andere woorden: rechtvaardiging en wedergeboorte, men kan ook zeggen: rechtvaardiging en heiliging, zijn zeer verschillende zaken. De rechtvaardiging is van het begin af geheel volkomen, de wedergeboorte niet.

Hoezeer Calvijn rechtvaardiging en heiUging toch uit elkaar wil houden, zonder de innerlijke relatie tussen beide prijs te geven, is af te lezen uit zijn bestrijding van Oslander, de hervormer van Neurenberg. Oslander sprak op een mystieke wijze over de rechtvaardiging. Voor Oslander was de vergeving der zonden in feite een névenzaak. Veel belangrijker was voor hem dat de gelovige werkelijk rechtvaardig is. Door de inwonende Christus is de zondaar rechtvaardig. De rechtvaardigheid ligt niet meer buiten de mens, maar in hem. Dit is door Calvijn radikaal afgewezen. Hij wilde niets weten van een soort mystieke vergoddelijking van de mens die de grond zou zijn waarop God hem rechtvaardigt.

Overzien wij het geheel van Calvijns rechtvaardigingsleer dan vallen twee dingen op. In de eerste plaats zijn toch wel zwaar accent op de onlosmakelijke verbinding tussen rechtvaardiging en heiliging. Mogelijk is het dat Calvijn zich hierin afgezet heeft tegen bepaalde leerlingen van Luther, die dermate eenzijdig de rechtvaardiging dreven, dat aan de heiliging tekort werd gedaan. In de tweede plaats de zuiverheid waarmee Calvijn zowel aan het een als aan het ander recht heeft laten wedervaren. Hij voer tussen de beide kUppen van het wetticisme en het libertinisme door. Zijn onverkorte handhaving van de goddelijke vrijspraak, waarin de gerechtigheid van Christus de

REST ONTBREEKT

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1982

Protestants Nederland | 4 Pagina's

De leer der rechtvaardigheid

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1982

Protestants Nederland | 4 Pagina's